ECLI:NL:RBBRE:2009:BK0009

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
28 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/147
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van boetes opgelegd door de Nederlandse Mededingingsautoriteit in het belastingrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 28 september 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant. De belanghebbende had boetes opgelegd gekregen van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en was in geschil over de aftrekbaarheid van deze boetes in het kader van de vennootschapsbelasting. De rechtbank moest beoordelen of de NMa-boetes, die waren opgelegd naar aanleiding van overtredingen van de Mededingingswet, aftrekbaar waren ondanks de aftrekbeperkingen die zijn vastgelegd in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Wet inkomstenbelasting 2001.

De rechtbank oordeelde dat de NMa-boete een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom is, die is gericht op bestraffing van degene die in strijd met de wet handelt. De rechtbank benadrukte dat de boetes expliciet zijn gerelateerd aan het verboden karakter van de kartelafspraken en dat dit bestraffende karakter niet wordt aangetast door de mogelijke opbrengsten van deze afspraken. De rechtbank concludeerde dat de boetes niet aftrekbaar zijn op grond van de relevante belastingwetgeving.

De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd aangetekend verzonden aan de betrokken partijen. De belanghebbende had de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/147
Uitspraakdatum: 28 september 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], gevestigd te Oss,
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor ‘s-Hertogenbosch,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 10 december 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2004 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 2.992.581 (aanslagnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Bij belanghebbende is door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa) een onderzoek ingesteld naar overtredingen van artikel 6 Mededingingswet (Hierna: Mw) en artikel 81 Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap in de deelsector burgerlijke- en utiliteitsbouw (hierna: B&U-sector). Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Raad van bestuur van de NMa (hierna: de Raad), met dagtekening 29 juni 2006, de volgende boetes aan belanghebbende (en haar werkmaatschappijen) opgelegd:
-in besluit [besluitnummer] een boete van € 51.025,
-in besluit [besluitnummer] een boete van € 71.435.
2.2.In geschil is het antwoord op de vraag of de door de Raad opgelegde boetes niet aftrekbaar zijn op grond van de aftrekbeperking van artikel 8, eerste lid, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in samenhang met artikel 3.14, eerste lid, letter c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB’01).
2.3.Ingevolge artikel 3.14, eerste lid letter c, van de Wet IB ‘01 komen bij het bepalen van de winst niet in aftrek kosten en lasten die verband houden met de volgende posten:
(…)
c. geldboeten opgelegd door een Nederlandse strafrechter en geldsommen betaald aan de Staat ter voorkoming van strafvervolging in Nederland of ter voldoening aan een voorwaarde verbonden aan een besluit tot gratieverlening, bestuurlijke boeten, geldboeten opgelegd op basis van bij wet geregeld tuchtrecht, geldboeten opgelegd door een instelling van de Europese Unie, alsmede kosten als bedoeld in artikel 234, zesde lid, en artikel 235, derde lid, van de Gemeentewet;
d. (…)
Het derde lid van artikel 3.14 verstaat in dit verband onder bestuurlijke boete: “een door een Nederlands bestuursorgaan bij beschikking opgelegde onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die is gericht op bestraffing van degene die een gedraging in strijd met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift pleegt of medepleegt.”
Het vierde lid bepaalt voorts - voor zover hier van belang - dat de aftrekuitsluiting voor kosten en lasten die verband houden met misdrijven niet geldt voor “voldoening aan de Staat van een geldbedrag (…) ter gehele of gedeeltelijke ontneming van wederrechtelijk verkregen voordelen (…)”. Voor geldboeten is een dergelijke uitzonderingsbepaling niet opgenomen.
2.4.Naar het oordeel van de rechtbank is de NMa-boete een door een Nederlands bestuursorgaan bij beschikking opgelegde onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die is gericht op bestraffing van degene die een gedraging in strijd met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift pleegt of medepleegt. In de beschikkingen van de NMa wordt immers uitdrukkelijk verwezen naar het verboden karakter van de kartelafspraken. De omstandigheid dat de boete vervolgens is gerelateerd aan de mogelijke opbrengsten van die kartelafspraken, doet aan het bestraffende karakter niet af. De boete valt derhalve letterlijk onder de omschrijving van artikel 3.14, derde lid, Wet IB’01. Noch uit de wetsgeschiedenis, noch uit de tekst van de wet kan worden afgeleid dat het begrip “boete” desalniettemin beperkt moet worden uitgelegd. Daarin is ook geen steun te vinden voor belanghebbendes opvatting dat binnen de door de NMa opgelegde boete een onderscheid moet worden gemaakt tussen een voordeelontnemend en een bestraffend gedeelte en dat de aftrekuitsluiting van artikel 3:14 alleen voor dat laatste gedeelte zou gelden.
2.5.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.6.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 07-10-2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.