ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ7829

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
1 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/236
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de algemene compensatieregeling en heffingsrente bij voorlopige teruggaaf

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 1 juli 2009, staat de toepassing van de algemene compensatieregeling en de heffingsrente bij een voorlopige teruggaaf centraal. De belanghebbende, een inwoner van Nederland die werkzaam is in België, had recht op een voorlopige teruggaaf. Echter, bij het vaststellen van de definitieve aanslag bleek dat deze teruggaaf te hoog was. Hierdoor moest de belanghebbende een bedrag terugbetalen, waarover € 710 aan heffingsrente in rekening werd gebracht. De rechtbank moest oordelen of deze heffingsrente terecht was opgelegd.

De rechtbank overweegt dat de omstandigheden die hebben geleid tot de hoogte van het terug te betalen bedrag voor rekening van de belanghebbende dienen te blijven. Dit betekent dat de heffingsrente terecht in rekening is gebracht. De rechtbank wijst ook de beroepen van de belanghebbende op het besluit CPP2001/2210 en de coulanceregeling af, waarmee de belanghebbende trachtte de heffingsrente te betwisten.

De voorzieningenrechter behandelt ook de procedure rondom de voorlopige voorziening. De belanghebbende had een verzoek ingediend om de invorderingsrente stop te zetten, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er geen bezwaar of beroep aanhangig is tegen enig besluit over de invorderingsrente. Hierdoor kan er geen voorlopige voorziening worden getroffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de wet geen ruimte biedt om aan het verzoek te voldoen. De uitspraak is gedaan zonder toepassing van artikel 8:83, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, voorzieningenrechter
Procedurenummer: 09/2368
Uitspraakdatum: 1 juli 2009
Uitspraak als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiseres] B.V., gevestigd te [adres eiseres],
eiseres,
en
de ontvanger van de Belastingdienst Limburg/kantoor Venlo,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna ook wel aangeduid als belanghebbende respectievelijk ontvanger.
1.Feiten en geschil
1.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd over de jaren 2003, 2004 en 2005.
1.2.Tegen deze aanslagen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft niet binnen de termijn van artikel 7:10 Awb uitspraken op bezwaar gedaan. Belanghebbende heeft tegen het niet tijdig doen van uitspraak, beroep aangetekend bij de rechtbank.
1.3.Bij brief van 7 april 2009 heeft belanghebbende voor alle drie de aanslagen een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het onderhavige verzoek betreft de aanslag over 2004. De verzoeken strekken tot stopzetting van de invorderingsrente. De griffier heeft voor deze drie verzoeken eenmaal griffierecht geheven ad € 297.
1.4.De ontvanger heeft in alle drie de zaken een verweerschrift ingediend.
1.5.Voor de aanslagen is uitstel van betaling verleend.
2.Karakter voorlopige voorziening
2.1De voorzieningenrechter kan alleen op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt.
2.2.Zoals de ontvanger terecht opmerkt in het verweerschrift, is in het onderhavige geval geen bezwaar of beroep aanhangig tegen enig besluit over de invorderingsrente. De vraag ligt dan voor of een voorlopige voorziening op het gebied van de invorderingsrente getroffen kan worden in het kader van bezwaar of beroep tegen de aanslagen waar die invorderingsrente betrekking op heeft. De voorzieningenrechter acht dat niet zonder meer onmogelijk. Er kunnen zich immers situaties voordoen in het kader van de invordering van aanslagen met invorderingsrente die ingrijpen van de voorzieningenrechter vereisen.
2.3.Het verzoek van belanghebbende ziet echter niet op de invordering van de rente maar beoogt het achterwege blijven van het bepaalde in artikel 28 Invorderingswet 1990. Dat artikel schrijft de berekening van invorderingsrente bij overschrijding van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn dwingend voor.
2.4. Gelet op artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb 1822, 10 en Stb 1829, 28), dient de rechter volgens de wet recht te spreken en mag de rechter in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. De rechter is dus niet bevoegd om artikel 28 Invorderingswet 1990 buiten werking te stellen.
2.5.Nu de wet niet de mogelijkheid biedt om aan het verzoek van belanghebbende te voldoen, is het verzoek kennelijk ongegrond en moet het verzoek worden afgewezen.
2.6.Nu het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder toepassing van artikel 8:83, eerste lid, Awb.
3.Proceskosten
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.
4.Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzieningenrechter en is door deze en mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 11 juni 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.