ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4714

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
20 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4915
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting en boetebeschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 20 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002, waarbij een belastbaar inkomen van € 50.000 was vastgesteld, en tegen een gelijktijdig opgelegde boetebeschikking van € 113. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tegen de aanslag terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van bezwaar was begonnen op 13 juli 2005 en eindigde op 23 augustus 2005. De belanghebbende had pas op 23 april 2008 bezwaar gemaakt, wat buiten de termijn viel.

Echter, de rechtbank oordeelde dat het bezwaar tegen de boetebeschikking ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De boetebeschikking was alleen aan de curator van de belanghebbende bekendgemaakt en niet aan de belanghebbende zelf. Dit was in strijd met het recht op een eerlijk proces zoals vastgelegd in het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende niet op de juiste wijze op de hoogte was gesteld van de boetebeschikking, waardoor haar recht om zich te verdedigen tegen de boete was aangetast. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking en droeg de inspecteur op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de belanghebbende.

De rechtbank gelastte tevens dat de Staat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan haar vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/4915
Uitspraakdatum: 20 juli 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiseres], wonende te [adres],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor [adres],
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 22 september 2008 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan belanghebbende over het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000 en de gelijktijdig vastgestelde boetebeschikking van € 113.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2009 te Breda. Aldaar zijn tegelijkertijd behandeld de procedures met nummer 08/4915, 08/4916, 08/4917, 08/4918 en 08/4919. Ter zitting is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, mr. [gemachtigde]. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond voor zover het de boetebeschikking betreft;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking;
-verklaart het bezwaar tegen de boetebeschikking ontvankelijk;
-draagt de inspecteur op opnieuw te beslissen op het bezwaar van belanghebbende tegen de boetebeschikking;
-verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 39 aan haar vergoedt.
2.Gronden
2.1.Met dagtekening 12 juli 2005 is aan belanghebbende over het jaar 2002 ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000. Gelijktijdig is een verzuimboete van € 113 vastgesteld. De ambtshalve aanslag en de verzuimboete zijn opgelegd omdat belanghebbende niet, dan wel niet tijdig, haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het onderhavige jaar heeft ingediend.
2.2.De aanslag en de boetebeschikking, welke in één geschrift zijn vervat, zijn vanwege het faillissement van belanghebbende naar het adres van haar curator gezonden.
2.3.Met dagtekening 23 april 2008 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend, dat op dezelfde dag door de inspecteur is ontvangen. Naar aanleiding van het bezwaarschrift is bij belanghebbende een boekenonderzoek uitgevoerd, waarvan het rapport tot de gedingstukken behoort.
2.4.Bij uitspraak op bezwaar van 22 september 2008 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de aanslag en de boetebeschikking niet-ontvankelijk verklaard, wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Het boekenonderzoek heeft evenmin aanleiding gegeven tot het ambtshalve verminderen van de aanslag of de boetebeschikking.
2.5.In geschil is of de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.6.De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn vangt, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is voor de dag van bekendmaking (artikel 22j van de AWR). In een dergelijk geval vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die van bekendmaking. De ambtshalve aanslag, waarop ook de boetebeschikking is bekendgemaakt, is gedagtekend 12 juli 2005. Nu bij de rechtbank geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk geworden betreffende een latere bekendmaking van de aanslag en/of de boetebeschikking dan de datum van dagtekening, gaat de rechtbank er vanuit, dat de bezwaartermijn is aangevangen met ingang van 13 juli 2005. De bezwaartermijn eindigde in het onderhavige geval dus op 23 augustus 2005.
2.7.Een bezwaarschrift is tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, van de Awb). Bij verzending per post is het nog tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, van de Awb).
Met betrekking tot de aanslag
2.8.Het bezwaarschrift, gedagtekend 23 april 2008, is door de inspecteur op diezelfde dag ontvangen. Het is derhalve te laat ingediend.
2.9.Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij pas na de beëindiging van haar faillissement, per 21 februari 2006, kennis heeft genomen van de onderhavige aanslag en boetebeschikking. Wat er ook zij van deze omstandigheden, belanghebbende is met het indienen van haar bezwaarschrift per 23 april 2008 te laat, ook indien aangenomen zou moeten worden dat de bezwaartermijn pas op 21 februari 2006 is aangevangen. De omstandigheid dat, naar belanghebbende betoogt, zij vanwege haar faillissement en haar echtscheiding heeft verzuimd tijdig bezwaar te maken, vormt geen grond voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding nu dergelijke omstandigheden niet aan het indienen van een - desnoods op voorhand ongemotiveerd - bezwaarschrift tegen de onderhavige beschikking in de weg stonden. Dat belanghebbende door de problemen als gevolg van het faillissement en haar echtscheiding haar belastingaangelegenheden in eerste instantie terzijde had gelegd, moet voor haar risico blijven.
Met betrekking tot de boetebeschikking
2.10.Overeenkomstig het sedert 1 januari 1998 geldende (boete)recht worden aanslagen en boetes bij afzonderlijke beschikkingen vastgesteld. Dat brengt mee dat de ontvankelijkheid van het bezwaar ten aanzien van elk van beide beschikkingen afzonderlijk beoordeeld dient te worden (Hoge Raad, 25 april 2008, nr. 43.871, onder meer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BD0469).
2.11.Artikel 6, derde lid, onderdeel a, van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) bepaalt dat een ieder, tegen wie vervolging is ingesteld, het recht heeft onverwijld op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging. Het opleggen van een verzuimboete is een criminal charge in de zin van het EVRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 23 november 2006, nr. 73053/01, Jussila, BNB 2007/150). Nu de boetebeschikking niet aan belanghebbende is gezonden maar uitsluitend aan de curator, is deze beschikking naar het oordeel van de rechtbank niet op de juiste wijze bekendgemaakt. Belanghebbende had immers (ook) in persoon op de hoogte gesteld moeten worden van het opleggen van de boete. Belanghebbende heeft gesteld dat de curator heeft verzuimd haar te informeren dat een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met een boete was opgelegd. De rechtbank begrijpt uit de stukken dat belanghebbende de boetebeschikking als zodanig niet eerder heeft ontvangen dan bij het verweerschrift. Onder deze omstandigheden wordt aan belanghebbende het in het EVRM vervatte recht om zichzelf tegen de boete te verdedigen ontnomen indien het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank acht dat in strijd met het EVRM. Nu belanghebbende bovendien de boetebeschikking niet (voor het verweerschrift) heeft ontvangen, kan het tijdsverloop tussen het moment dat zij op de hoogte kwam van het feit dat een boete was opgelegd en het indienen van bezwaar haar niet worden tegengeworpen.
2.12.Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar tegen de boetebeschikking.
2.13.Indien de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Nu zich in het onderhavige geval geen uitzonderingen voordoen op voornoemde hoofdregel, zoals geformuleerd door de Hoge Raad in zijn arrest van 9 juni 2006, nr. 41.130, onder meer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AX7330, zal de rechtbank de inspecteur opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Conclusie
2.14.Gelet op het bovenstaande is het beroep deels gegrond en is beslist zoals onder 1 is vermeld.
2.15.De rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken nu niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten overvloede
2.16.Ter zitting van de rechtbank heeft de inspecteur bevestigd dat belanghebbende mogelijk in aanmerking komt voor – eventueel gedeeltelijke - kwijtschelding van haar belastingschulden en dat zij daarvoor contact kan opnemen met de ontvanger.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en
mr. M.M. Dondorp-Loopstra, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 3 augustus 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.