ECLI:NL:RBBRE:2009:BH4358

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
2 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
800338-08 en 811124-08 [P
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met fouten tijdens politieonderzoek en bewijsuitsluiting

In deze zedenzaak, behandeld door de Rechtbank Breda, werd op 2 maart 2009 uitspraak gedaan in de strafzaken met parketnummers 800338-08 en 811124-08. De rechtbank oordeelde dat er tijdens het politieonderzoek aanzienlijke fouten zijn gemaakt, vooral tijdens de verhoren van de minderjarige aangevers. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er fouten zijn gemaakt, er geen bewijs was dat de verbalisanten doelbewust onjuist hadden gehandeld. De verdediging had aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege deze fouten, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging en dat er geen reden was voor schorsing van de vervolging. De rechtbank besloot echter tot bewijsuitsluiting van de bekentenissen van de verdachte, omdat deze als onbetrouwbaar werden beschouwd, en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangevers niet wettig en overtuigend bewezen konden worden, en dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de vervaardiging en verspreiding van kinderporno. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte van de feiten was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummers: 800338-08 en 811124-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 maart 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. Leenhouwers, advocaat te Alkmaar.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 februari 2009, waarbij de officier van justitie, mr. Van Dorst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de zaak met parketnummer 800338-08
ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3:
met zijn minderjarige kinderen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet hadden bereikt, seksuele handelingen heeft verricht, bestaande onder meer uit het seksueel binnendringen dan wel dat hij ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige kinderen.
in de zaak met parketnummer 811124-08
samen met anderen kinderporno heeft vervaardigd, heeft verspreid en in zijn bezit heeft gehad en dat hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat sprake is van dermate grote schendingen in het vooronderzoek tegen verdachte dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Daartoe is het volgende gesteld.
Door de politie is onzorgvuldig, onbehoorlijk en onprofessioneel gehandeld. Door de wijze waarop aan het politieonderzoek vorm is gegeven is in de visie van de verdediging een met een zorgvuldige rechtspleging strijdige situatie ontstaan waarvoor het Openbaar Ministerie verantwoordelijk gehouden moet worden. De met opsporing belaste ambtenaren hebben ernstig inbreuk gemaakt op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust, althans met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Daarbij heeft de verdediging aansluiting gezocht bij het op 14 januari 2009 uitgebrachte rapport van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (hierna: LEBZ).
Aangevoerd is dat gehandeld is in strijd met de “Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik”.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het schandalig en schokkend is hoe in deze zaak iedere neutraliteit aan de zijde van de opsporingsambtenaren uit het oog is verloren. Allereerst is daartoe aangevoerd dat de ontstaansgeschiedenis van de beschuldigingen onvoldoende in kaart is gebracht. De aangiften van de ex-echtgenote van verdachte en van zijn kinderen zijn klakkeloos opgenomen en naar verdachte toe gepresenteerd als zijnde vaststaande feiten waarbij tussentijds onvoldoende is geëvalueerd en geanalyseerd.
De verdediging heeft daarnaast forse kritiek geuit op de wijze waarop [slachtoffer 3] is gehoord in de verhoorstudio. De verdediging voelt zich ten aanzien van dit aspect gesteund door de visie van de LEBZ.
Een ander punt van kritiek is de manier waarop verdachte is gehoord. Uit de zeer uitvoerige verhoren blijkt dat geen sprake was van waarheidsvinding maar dat door de verhorend verbalisanten alles op alles werd gezet om verdachte een bekennende verklaring af te laten leggen. Verder zijn tijdens de verhoren van verdachte verdragsrechtelijke waarborgen geschonden doordat verdachte niet onverwijld na zijn aanhouding op de hoogte is gesteld van de redenen van zijn aanhouding en van alle beschuldigingen die tegen hem waren ingebracht, ondanks herhaalde verzoeken van verdachte. Geconcludeerd wordt dat gehandeld is in strijd met artikel 5, tweede lid, van het EVRM.
De officier van justitie heeft ter zitting erkend dat er tijdens het opsporingsonderzoek fouten zijn gemaakt. Het rapport van de LEBZ is tot stand gekomen na een uitgebreide dossierstudie door 5 deskundigen. Vóór de inschakeling van de LEBZ lagen er drie gedetailleerde verklaringen van de minderjarige kinderen van verdachte en van de
ex-echtgenote van verdachte van waaruit de opsporingsambtenaren zijn gaan werken. De officier van justitie heeft ter zitting erkend dat, kijkend naar de verhoren van de verdachte, gesteld kan worden dat de verhorende verbalisanten teveel zijn uitgegaan van de veronderstelling dat het mogelijk is om weggestopte herinneringen te hervinden.
Betwist is dat de echtscheidingsperikelen door de opsporingsambtenaren zijn genegeerd. Verder is betwist dat verdachte onvoldoende zou zijn ingelicht over de beschuldigingen. Aangevoerd is dat uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte bij zijn inverzekeringstelling blijkt dat verdachte wel op de hoogte is geweest van de beschuldigingen omdat hij daar heeft verklaard dat hij de ontucht met zijn minderjarige kinderen ontkent. Tijdens latere verhoren is uitgebreid ingegaan op de aangiften. Naar de mening van de officier van justitie is dan ook niet gehandeld in strijd met artikel 5, tweede lid, van het EVRM.
Ten slotte is door de officier van justitie aangevoerd dat er capaciteitsproblemen zijn bij de politie maar dat in de onderhavige zaak naar beste weten is gehandeld door de betrokken verbalisanten. Geconcludeerd wordt dat wel sprake is geweest van een zorgvuldig verricht onderzoek.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie overweegt de rechtbank het volgende.
Bij de bespreking van hetgeen door de verdediging is aangevoerd moet volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad worden vooropgesteld dat, indien vastgesteld wordt dat opsporingsambtenaren in het opsporingsonderzoek onrechtmatig hebben gehandeld, de rechtbank zich behoort af te vragen of die onrechtmatigheid van dien aard is dat daarop een processuele sanctie past. Bij een bevestigende beantwoording van die vraag zal als sanctie in aanmerking kunnen komen de uitsluiting van bewijsmateriaal dat tengevolge van dat onrechtmatig handelen is verkregen, indien het de verdachte is geweest die door dat handelen is getroffen in een belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen.
Voorts kan niet worden uitgesloten dat onrechtmatig optreden van opsporingsambtenaren onder omstandigheden een zodanig ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert dat zulks tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie dient te leiden. Een zo ver gaande sanctie kan in dat geval echter slechts volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank zal zich allereerst uitlaten over de gang van zaken tijdens het politieonderzoek.
Volgens de door het Openbaar Ministerie gehanteerde Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik is bij zedenzaken zorgvuldigheid, controleerbaarheid en neutraliteit geboden.
Het politieonderzoek is opgestart naar aanleiding van een aangifte van de ex-echtgenote van verdachte, mevrouw [naam aangeefster], gevolgd door aangiften van de minderjarige kinderen [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] [achternaam slachtoffers] Daarnaast is [slachtoffer 3] twee maal gehoord in de verhoorstudio. Verdachte is diverse malen verhoord, steeds door hetzelfde verhoorkoppel.
Met betrekking tot de studioverhoren heeft de LEBZ ernstige tekortkomingen geconstateerd.
De LEBZ is van mening dat sprake is geweest van een gebrek aan professionaliteit en objectiviteit. Ten aanzien van de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wordt geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn dat pseudo-herinneringen aan het misbruik zijn ontwikkeld en dat mogelijk sprake is van een vorm van imagineren.
De LEBZ heeft geconcludeerd dat grote vraagtekens gezet moeten worden bij zowel de inhoud van de afgelegde verklaringen als de wijze waarop ze zijn verkregen.
Met betrekking tot de door verdachte afgelegde verklaringen is door de LEBZ onder meer geconcludeerd dat de wijze waarop de politie het verhoor van verdachte heeft uitgevoerd, niet juist is geweest en dat daarbij is uitgegaan van onjuiste principes binnen de psychologie. Een en ander heeft er toe geleid dat de uiteindelijke verklaring van verdachte als buitengewoon onbetrouwbaar gekarakteriseerd moet worden.
Met de verdediging en de LEBZ is de rechtbank van oordeel dat tijdens het politieonderzoek vele fouten zijn gemaakt, met name tijdens de studioverhoren van [slachtoffer 3] en tijdens de verhoren van de verdachte. De rechtbank deelt de conclusies van de LEBZ op dit punt.
Ook deelt de rechtbank de opvatting van de verdediging dat verdachte in een te laat stadium op de hoogte is gesteld van de exacte verdenking jegens hem. De officier van justitie heeft aangegeven dat verdachte in ieder geval ten tijde van de inverzekeringstelling op de hoogte is geweest van de beschuldiging, echter uit de vóór en na de inverzekeringstelling afgelegde verklaringen volgt onmiskenbaar dat het verdachte niet duidelijk is geweest waarvan hij verdacht werd. Pas tijdens latere verhoren zijn de verhorende verbalisanten ingegaan op de aangiften van de kinderen van verdachte.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat dit in een eerder stadium had moeten gebeuren.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of de vele fouten die tijdens het opsporingsonderzoek gemaakt zijn, dienen te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Allereerst zal beoordeeld moeten worden of doelbewust is gehandeld door de diverse opsporingsfunctionarissen.
Het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Uit niets blijkt dat verbalisanten doelbewust fouten hebben gemaakt tijdens de verhoren van de aangevers en verdachte.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de conclusie dat met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is gehandeld, niet getrokken kan worden. Weliswaar is sprake van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, echter niet in die mate dat dit dient te leiden tot de meest zware sanctie, namelijk niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Wel is de rechtbank van oordeel dat een en ander dient te leiden tot bewijsuitsluiting voor zover het betreft de “bekennende” verklaringen van verdachte. De rechtbank acht bewijsuitsluiting in het onderhavige geval een meer passende sanctie.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. Het primaire verweer van de verdediging dient dan ook te worden verworpen.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij met name ook op het hiervoor al aangehaalde rapport van de LEBZ.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is eveneens van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal hem dan ook van die feiten vrijspreken.
In de zaak met parketnummer 800338-08
Zoals hiervoor onder 3 al overwogen worden de “bekennende” verklaringen van verdachte voor het bewijs uitgesloten. Ten overvloede merkt de rechtbank over deze verklaringen op dat ook de rechtbank deze verklaringen hoogst onbetrouwbaar acht, gelet op de wijze van totstandkoming hiervan.
Naast de verklaringen van verdachte bevat het dossier een aantal verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en van hun moeder. Bij de geloofwaardigheid van deze verklaringen zet de rechtbank de nodige vraagtekens. Allereerst valt op dat binnen het gezin waarin de kinderen opgroeien veel is gesproken over hetgeen zou zijn voorgevallen. Hierover merkt de LEBZ op dat hetgeen is verklaard door de kinderen het resultaat lijkt te zijn van de gesprekken die thuis hebben plaatsgehad. De rechtbank is van oordeel dat dit ook de oorzaak kan zijn van het feit dat de kinderen steeds meer en meer zijn gaan verklaren over hetgeen zou zijn gebeurd, waarbij wellicht de realiteit uit het oog verloren is.
Gelet op de twijfel die bij de rechtbank bestaat omtrent de geloofwaardigheid van de verklaringen van de kinderen is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde ontucht met zijn kinderen nu ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die wijzen op seksueel misbruik door verdachte.
In de zaak met parketnummer 811124-08
Verdachte heeft ontkend dit feit gepleegd te hebben. Het dossier bevat, naast de verklaringen van de aangevers waarover de rechtbank zich hiervoor al heeft uitgelaten, geen aanknopingspunten voor de betrokkenheid van verdachte bij het vervaardigen en verspreiden of het in bezit hebben van kinderporno. Verdachte wordt derhalve hiervan vrijgesproken.
5 De benadeelde partijen
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] [achternaam] en [slachtoffer 3] [achternaam] vorderen een schadevergoeding van € 21.500,00, respectievelijk € 21,944,00 voor feit 1, respectievelijk feit 3 in de zaak met parketnummer 800338-08.
Verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
6 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde feiten in de zaak met parketnummer 800338-08 en van het tenlastegelegde feit in de zaak met parketnummer 811124-08;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] [achternaam] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] [achternaam] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil; (BP.15)
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bakx, voorzitter, mr. De Graaf en mr. Ebben, rechters, in tegenwoordigheid van Van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 maart 2009.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
in de zaak met parketnummer 800338-08
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 20 maart 1992 tot en met
20 maart 1994 en/of op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 20 maart
1995 tot en 20 maart 1998 te Oudenbosch, (telkens) met [initiale] ([slachtoffer 1]) [achternaam]
(verdachtes zoon, geboren op 20 maart 1988), die toen de leeftijd van twaalf
jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft
gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of (telkens) mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [initiale][achternaam],
hebbende/zijnde verdachte
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [initiale][achternaam] geduwd/gebracht en/of
- (vervolgens) klaargekomen in de mond van die [initiale][achternaam] en/of
- verdachte zich door die [initiale][achternaam] laten aftrekken en/of
- de penis van die [initiale][achternaam] betast;
art 244 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 20 maart 1992 tot en met 20
maart 1994 en/of op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 20 maart 1995
tot en met 20 maart 1998 te Oudenbosch ontucht heeft gepleegd met zijn
minderjarig kind, te weten [initiale] ([slachtoffer 1]) [achternaam], geboren op 20 maart 1988,
bestaande die ontucht hierin dat hij verdachte
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [initiale][achternaam] heeft geduwd/gebracht
en/of
- (vervolgens) is klaargekomen in de mond van die [initiale][achternaam] en/of
- zich door die [initiale][achternaam] heeft laten aftrekken en/of
- de penis van die [initiale][achternaam] heeft betast;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 1993 tot en met
23 november 1997 te Oudenbosch, met [initiale]([slachtoffer 2]) [slachtoffer 2] (verdachtes zoon,
geboren op 18 oktober 1989), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet
had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens)
bestond(en) uit of (telkens) mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen
van het lichaam van die [slachtoffercht 2], hebbende/zijnde verdachte
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffercht 2] geduwd/gebracht en/of
- (vervolgens) over het lichaam van die [slachtoffercht 2] klaargekomen en/of
- zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffercht 2] geduwd/gebracht en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de anus van die [slachtoffercht 2] geduwd/gebracht
en/of
- zich door die [slachtoffercht 2] laten aftrekken en/of
- zich, terwijl die [slachtoffercht 2] naast hem, verdachte, in bed lag, afgetrokken;
art 244 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 1993 tot en met
23 november 1997 te Oudenbosch ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig
kind, T.([slachtoffer 2]) P. [achternaam], geboren op 18 oktober 1989, bestaande die ontucht
hierin dat hij verdachte:
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffercht 2] heeft geduwd/gebracht
en/of
- (vervolgens) over het lichaam van die [slachtoffercht 2] is klaargekomen en/of
- zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffercht 2] heeft geduwd/gebracht
en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de anus van die [slachtoffercht 2] heeft
geduwd/gebracht en/of
- zich door die [slachtoffercht 2] heeft laten aftrekken en/of
- zich, terwijl die [slachtoffercht 2] naast hem, verdachte, in bed lag, heeft
afgetrokken;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 23 november 2000 tot en met
1 oktober 2007 te Oudenbosch, (telkens) met [initiale] ([slachtoffer 3]) [achternaam] (verdachtes
dochter, geboren op 23 november 1997), die toen de leeftijd van twaalf jaren
nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens)
bestond(en) uit of (telkens) mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen
van het lichaam van die [slachtoffer 3], hebbende/zijnde verdachte
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 3] geduwd/gebracht en/of
- (vervolgens) klaargekomen in de mond van die [slachtoffer 3] en/of
- verdachte zich door die [slachtoffer 3] laten aftrekken en/of
- (vervolgens) klaargekomen in de hand(en) van die [slachtoffer 3] en/of
- zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 3] geduwd/gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis tussen/tegen de billen van die [slachtoffer 3]
geduwd/gebracht;
art 244 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 23 november 2000 tot en
met 1 oktober 2007 te Oudenbosch ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig
kind, [initiale] ([slachtoffer 3]) [achternaam], geboren op 23 november 1997, bestaande die ontucht
hierin dat hij verdachte;
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 3] heeft geduwd/gebracht
en/of
- (vervolgens) is klaargekomen in de mond van die [slachtoffer 3] en/of
- verdachte zich door die [slachtoffer 3] heeft laten aftrekken en/of
- (vervolgens) is klaargekomen in de hand(en) van die [slachtoffer 3] en/of
- zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 3] heeft geduwd/gebracht
en/of
- zijn, verdachtes, penis tussen/tegen de billen van die [slachtoffer 3] heeft
geduwd/gebracht;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
in de zaak met parketnummer 811124-08
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 18 oktober 1993 tot en met
31 januari 1996 te Oudenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een
(aantal), (gedigitaliseerde) afbeelding(en) en/of foto('s) en/of
filmopname(s) van (een) seksuele gedraging(en), te weten
* (een) afbeelding(en) waarop een volwassen man zijn penis en/of (een)
vinger(s) en/of een voorwerp oraal en/of vaginaal en/of anaal inbrengt en/of
ingebracht houdt bij een persoon (jongen en/of meisje), kennelijk jonger dan
zestien jaar, en/of
* (een) afbeelding(en) waarop een volwassen man de/het geslachtsde(e)l(en) van
die persoon, kennelijk jonger dan zestien jaar, betast en/of in de mond neemt
en/of likt en/of zijn eigen penis door die persoon, kennelijk jonger dan
zestien jaar, laat betasten en/of likken en/of
* (een) afbeelding(en) waarop een of meer perso(o)nen, kennelijk jonger dan
zestien jaar, een of meer van voornoemde handelingen bij elkaar en/of zichzelf
verricht(en) en/of
* (een) afbeelding(en) waarop een of meer perso(o)n(en), kennelijk jonger dan
zestien jaar, geheel of gedeeltelijk ontkleed (een) pose(s) aanneemt/aannemen
gericht op sexuele prikkeling en/of waarbij de/het geslachtsde(e)l(en) en/of
de anus van die perso(o)n(en) nadrukkelijk in beeld is/zijn gebracht en/of
* (een) afbeelding(en) van (een) detailopname(s) van een of meer van
voornoemde handeling(en) en/of pose(s)
bij welke vorenbedoelde (gedigitaliseerde) afbeelding(en) en/of foto('s)
en/of filmopname(s) (telkens) een of meerdere personen/persoon die kennelijk
de leeftijd van zestien jaar nog niet had(den) bereikt, waren/was betrokken,
(telkens) heeft/hebben verspreid en/of openlijk tentoongesteld, hetzij om
verspreid of openlijk tentoongesteld te worden heeft/hebben vervaardigd en/of
in voorraad heeft/hebben gehad;
art 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht [van 01-03-1993 t/m 31-01-1996]
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 1996 tot en met
30 september 2002 te Oudenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft
gemaakt van het verspreiden en/of vervaardigen en/of in voorraad hebben van
een (aantal) (gedigitaliseerde) afbeelding(en) en/of foto('s) en/of
filmopname(s) bevattende (telkens) een afbeelding van een seksuele gedraging,
waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft
bereikt is betrokken,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) op meerdere
tijdstippen in voornoemde periode (telkens) een of meer gegevensdrager(s), te
weten afbeelding(en)/foto('s) en/of een of meer filmopname(s), verspreid en/of
vervaardigd en/of in voorraad gehad, welke voornoemde afbeelding(en)/foto(s)
en/of filmopname(s) (telkens) bevat(ten)
* (een) afbeelding(en) waarop een volwassen man zijn penis en/of (een)
vinger(s) en/of een voorwerp oraal en/of vaginaal en/of anaal inbrengt en/of
ingebracht houdt bij een persoon (jongen en/of meisje), kennelijk jonger dan
zestien jaar, en/of
* (een) afbeelding(en) waarop een volwassen man de/het geslachtsde(e)l(en) van
die persoon, kennelijk jonger dan zestien jaar, betast en/of in de mond neemt
en/of likt en/of zijn eigen penis door die persoon, kennelijk jonger dan
zestien jaar, laat betasten en/of likken en/of
* (een) afbeelding(en) waarop een of meer perso(o)nen, kennelijk jonger dan
zestien jaar, een of meer van voornoemde handelingen bij elkaar en/of zichzelf
verricht(en) en/of
* (een) afbeelding(en) waarop een of meer perso(o)n(en), kennelijk jonger dan
zestien jaar, geheel of gedeeltelijk ontkleed (een) pose(s) aanneemt/aannemen
gericht op sexuele prikkeling en/of waarbij de/het geslachtsde(e)l(en) en/of
de anus van die perso(o)n(en) nadrukkelijk in beeld is/zijn gebracht en/of
* (een) afbeelding(en) van (een) detailopname(s) van een of meer van
voornoemde handeling(en) en/of pose(s);
art 240b lid 1 en lid 3 Wetboek van Strafrecht [van 01-02-1996 t/m 30-09-2002]
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 oktober 2002 tot en met
17 maart 2008 te Oudenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft
gemaakt van het verspreiden en/of vervaardigen en/of in bezit hebben van een
(aantal) (gedigitaliseerde) afbeelding(en) en/of foto('s) en/of filmopname(s)
bevattende (telkens) een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand
die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt is
betrokken of schijnbaar is betrokken,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) op meerdere
tijdstippen in voornoemde periode (telkens) een of meer gegevensdrager(s), te
weten afbeelding(en)/foto('s) en/of een of meer filmopname(s), verspreid en/of
vervaardigd en/of in bezit gehad, welke voornoemde afbeelding(en)/foto(s)
en/of filmopname(s) (telkens) bevat(ten)
* (een) afbeelding(en) waarop een volwassen man zijn penis en/of (een)
vinger(s) en/of een voorwerp oraal en/of vaginaal en/of anaal inbrengt en/of
ingebracht houdt bij een persoon (jongen en/of meisje), kennelijk jonger dan
achttien jaar, en/of
* (een) afbeelding(en) waarop een volwassen man de/het geslachtsde(e)l(en) van
die persoon, kennelijk jonger dan achttien jaar, betast en/of in de mond neemt
en/of likt en/of zijn eigen penis door die persoon, kennelijk jonger dan
achttien jaar, laat betasten en/of likken en/of
* (een) afbeelding(en) waarop een of meer perso(o)nen, kennelijk jonger dan
achttien jaar, een of meer van voornoemde handelingen bij elkaar en/of zichzelf
verricht(en) en/of
* (een) afbeelding(en) waarop een of meer perso(o)n(en), kennelijk jonger dan
achttien jaar, geheel of gedeeltelijk ontkleed (een) pose(s) aanneemt/aannemen
gericht op sexuele prikkeling en/of waarbij de/het geslachtsde(e)l(en) en/of
de anus van die perso(o)n(en) nadrukkelijk in beeld is/zijn gebracht en/of
* (een) afbeelding(en) van (een) detailopname(s) van een of meer van
voornoemde handeling(en) en/of pose(s).
art 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 240b lid 2 Wetboek van Strafrecht