Uitspraak
RECHTBANK BREDA
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
- Belanghebbende heeft van april 2001 tot en met april 2004 een onderneming gedreven, te weten cafetaria ‘ [X] ’ aan [adres 2] in [plaats 1] .
- In de onderzoeksperiode van het sfo hebben belanghebbende en zijn echtgenote 74 kentekens op hun naam gehad. Uit vergelijking van de in- en verkoopprijzen van deze voertuigen, blijkt dat sprake is van een verlies van € 139.480.
- Uit gegevens van de Rijksdienst voor het wegverkeer blijkt dat in de periode 2001 tot 24 april 2006 in totaal 56 transacties hebben plaatsgevonden waarbij auto’s op naam werden gesteld van belanghebbende en/of zijn echtgenote.
- Met betrekking tot de huur van [adres 3] te [plaats 3] is gebleken dat in de periode van de huurbetalingen, van juni 2003 tot en met april 2004, in het betreffende pand een hennepkwekerij heeft gezeten. Aannemelijk is volgens het sfo dat één van de twee verantwoordelijke personen belanghebbende is geweest.
3.Geschil
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de inspecteur bevestigend.
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6. Beslissing
- verklaart het beroep gegrond voor zover het de boete betreft;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boete;
- vermindert de boete tot € 21.646;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende van € 322;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: