ECLI:NL:RBBRE:2008:BK8563

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
16 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/190
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Hund
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en ingehouden Canadese belasting: geschil over voorheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 16 juli 2008 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een eiser, wonende te [plaats], en de inspecteur van de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Breda. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.428. De inspecteur had in zijn uitspraak op bezwaar van 20 december 2007 de ingehouden Canadese belasting niet in mindering gebracht op de verschuldigde Nederlandse belasting, maar had vrijstelling verleend voor het Old Age Security Pension dat de eiser ontving van de Canadese overheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden, omdat partijen schriftelijk toestemming hadden gegeven om dit achterwege te laten. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De kern van het geschil was of de ingehouden Canadese belasting als voorheffing op de Nederlandse belasting in mindering moest worden gebracht. De inspecteur stelde dat dit niet het geval was, terwijl de eiser dit wel betoogde.

De rechtbank oordeelde dat de ingehouden Canadese belasting niet kon worden aangemerkt als voorheffing in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Tevens werd vastgesteld dat op basis van de belastingverdragen tussen Nederland en Canada, er sprake was van vrijstelling met progressievoorbehoud, waardoor verrekening van buitenlandse belasting niet aan de orde was. Het beroep van de eiser op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de situatie van de eiser feitelijk en rechtens verschilde van die van belastingplichtigen die altijd in Nederland hebben gewoond.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de door de eiser gestelde gebreken bij de behandeling van zijn aangifte niet konden leiden tot een verlaging van de aanslag. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. D. Hund, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. Spierings-van Kessel, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/190
Uitspraakdatum: 16 juli 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[naam], wonende te [plaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Zuidwest/kantoor Breda,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 20 december 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.428 [aanslagnummer].
Zitting
Een onderzoek ter zitting is met schriftelijke toestemming van partijen achterwege gebleven.
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende ontving in het jaar 2005 onder meer een AOW-uitkering. Belanghebbende wordt op deze AOW-uitkering gekort tot 78% omdat hij in de periode liggende tussen juni 1963 en september 1974 in Canada heeft gewoond. In verband hiermee ontvangt belanghebbende van de Canadese overheid een “Old Age Security Pension” ter grootte van 18% van een volledige AOW-uitkering.
2.2.Op het Old Age Security Pension is door of namens de Canadese overheid belasting ingehouden. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur de ingehouden Canadese belasting niet op de verschuldigde Nederlandse belasting in mindering gebracht, maar terzake van het Old Age Security Pension vrijstelling verleend.
2.3.Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de ingehouden Canadese belasting als voorheffing op de verschuldigde belasting in mindering moet worden gebracht. De inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en belanghebbende bevestigend. Niet in geschil is dat de ingehouden Canadese belasting niet kan worden aangemerkt als een voorheffing in de zin van artikel 9.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2.4.Terzake van voordelen ingevolge de ‘Old Age Security Act’ van Canada, waarvan hier sprake is, is ingevolge het bepaalde in artikel 18, lid 3, juncto artikel 22, lid 2, van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen van 1986, als methode ter voorkoming van dubbele belasting vrijstelling (met progressievoorbehoud) van toepassing. Verrekening van buitenlandse belasting daarnaast is dan niet meer aan de orde. Het gelijk is in zoverre aan de inspecteur.
2.5.Ter onderbouwing van zijn standpunt beroept belanghebbende zich op het gelijkheidsbeginsel –als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur- en op het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, omdat hij nagenoeg een volledige AOW-uitkering ontvangt, hij hetzelfde behandeld dient te worden als een 65+-er die een volledige AOW-uitkering ontvangt. Derhalve dient de ingehouden Canadese belasting als voorheffing op de verschuldigde belasting in mindering te worden gebracht.
2.6.Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt door de rechtbank verworpen. Schending van het gelijkheidsbeginsel kan pas aan de orde komen als sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. De rechtbank is van oordeel dat de situatie waarin belanghebbende verkeert en de situatie waarin een belastingplichtige verkeert die altijd in Nederland heeft gewoond en een volledige AOW-uitkering ontvangt zowel feitelijk als rechtens van elkaar verschillen.
2.7.Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat er sprake is van opgewekt vertrouwen omdat de inspecteur in het verleden de Canadese belasting als voorheffing op de verschuldigde belasting mindering heeft gebracht, faalt zijn beroep. Tot de gedingstukken behoort een door de inspecteur overgelegde brief van 20 januari 2005, waarin het opgewekte vertrouwen per diezelfde datum is opgezegd.
2.8.De rechtbank merkt nog op dat de door belanghebbende gestelde gebreken bij de behandeling van zijn aangifte, wat van dit alles ook zij, niet kunnen leiden tot een verlaging van de aanslag.
2.9.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
3.Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juli 2008 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Spierings-van Kessel, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 22 juli 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.