ECLI:NL:RBBRE:2008:BG5814
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen revisierente bij lijfrenteverzekering en proceskostenvergoeding
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 4 november 2008, gaat het om een geschil tussen belanghebbenden en de inspecteur van de Belastingdienst over de revisierente die in rekening is gebracht naar aanleiding van een lijfrenteuitkering die in 2004 door belanghebbenden is ontvangen. De inspecteur had op basis van een renseignement een revisierente van € 2.490 vastgesteld, maar belanghebbenden stelden dat de verzekering een voortzetting was van een pré-Brede Herwaarderingslijfrente, waardoor geen revisierente verschuldigd zou zijn. Tijdens de beroepsfase overhandigden belanghebbenden aanvullende stukken die hun standpunt ondersteunden, maar de inspecteur bleef bij zijn eerdere beslissing en wees het bezwaar af.
De rechtbank oordeelde dat het renseignement dat de inspecteur had ontvangen niet de mogelijkheid bood om te vermelden dat het om een pré-Brede Herwaarderingslijfrente ging. Dit werd de Belastingdienst aangerekend, aangezien de vorm waarin de verzekeringsmaatschappijen informatie aanleveren door de Belastingdienst zelf was bepaald. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur onterecht van de aangifte was afgeweken en dat dit aan de inspecteur te wijten was. De rechtbank vond het ook relevant dat belanghebbenden de benodigde documenten eerder hadden kunnen overleggen, maar dit deed niets af aan de onrechtmatigheid van de inspecteur.
De rechtbank besloot de inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbenden, die op € 483 werden vastgesteld. De uitspraak van de inspecteur op het bezwaar van belanghebbenden werd niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank gelastte dat de Staat het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 39 vergoedde. De rechtbank benadrukte dat het aan belanghebbenden was om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden waren voor een integrale kostenvergoeding, maar dit was niet aangetoond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.