ECLI:NL:RBBRE:2008:BG3864

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/6350
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht en bewijsvoering bij buitenlandse vennootschappen en bankrekeningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 17 oktober 2008 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij belanghebbende, een inwoner van Nederland, werd aangesproken op zijn belastingplicht in Nederland. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende zowel voor de Nederlandse belastingwet als voor de BRK als inwoner van Nederland moest worden beschouwd, wat leidde tot binnenlandse belastingplicht. De inspecteur had aangetoond dat belanghebbende via trustkantoren in het buitenland, waaronder Zwitserland en de Britse Maagdeneilanden, zijn belangen in buitenlandse vennootschappen had geprobeerd te verbergen voor de Nederlandse fiscus. Belanghebbende had ook verschillende bankrekeningen in het buitenland, waarvan hij de inkomsten niet had opgegeven in zijn aangiften. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de aanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting in redelijkheid had vastgesteld. Belanghebbende had niet kunnen aantonen dat hij niet de feitelijke eigenaar was van de buitenlandse vennootschappen en dat de geldstromen die hij had verantwoord door middel van gefingeerde leningen en investeringen niet geloofwaardig waren. De rechtbank heeft de boete die aan belanghebbende was opgelegd, verlaagd tot € 100, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook de proceskosten van belanghebbende toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/6350
Uitspraakdatum: 17 oktober 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag inkomsten¬belasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.089, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 780.135 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Tevens heeft hij belanghebbende bij beschikking een boete opgelegd van € 113 als bedoeld in artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ter zake van het niet doen van aangifte.
1.2. De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 27 november 2006 de aanslag en verzuimboete gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 2 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 27 december 2006, in één geschrift vervat beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1995 en 1997, de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001, de aanslag vermogensbelasting voor het jaar 1999, de aanslag Wet arbeidsongeschiktheids-verzekering zelfstandigen (WAZ) voor het jaar 1999, de aanslag vermogenbelasting voor het jaar 2000 en de aanslag WAZ voor het jaar 2000 alsmede de daarbij vastgestelde verhogingen en boetebeschikkingen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.6. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.1. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden, alsmede de inspecteur.
1.7.2. Tijdens de zitting zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers AWB 06/6297, 06/6298, 06/6299, 06/6335, 06/6336, 06/6337, 06/6339, 06/6340, 06/6341, 06/6342, 06/6344, 06/6345, 06/6346, 06/6347, 06/6350, 06/6351, 06/6353, 06/6354, 06/6355, 06/6356, 07/3467 en 07/3468.
1.8. De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van de wederpartij wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft ter zitting drie pleitnota’s voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Woonplaats van belanghebbende
2.1. Belanghebbende, geboren op 10 april 1950, is op 20 juni 1969 gehuwd met [mevrouw]. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, in 1973, in 1977 en in 1978. Belanghebbende en zijn gezin woonden vanaf 23 december 1991 aan [adres] te [woonplaats].
2.2. Bij vonnis van 24 december 1999 is de echtscheiding tussen belanghebbende en zijn echtgenote uitgesproken. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van het echtscheidingsconvenant, waarin onder 2.2 is opgenomen, voor zover hier van belang:
“De man zal met ingang van de dag waarop partijen gescheiden zullen gaan wonen, bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met de somma ad fl. 5.000,-- bruto per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen.”
2.3. Na de echtscheiding bleven belanghebbende en zijn voormalige echtgenote bij de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven staan [adres] in [woonplaats]. Op 14 juli 2004 heeft belanghebbende zich bij de Gemeentelijke Basisadministratie laten overschrijven naar het adres [adres], [woonplaats]. De woning daar is een nieuwbouwappartement dat is aangekocht in december 2000.
2.4. Tot en met 2002 heeft belanghebbende jaarlijks aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan als binnenlands belastingplichtige. In de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2001 en 2002 hebben belanghebbende en zijn voormalige echtgenote geopteerd voor fiscaal partnerschap.
2.5. Belanghebbende is ongeveer veertig jaar geleden via een besloten vennootschap een galvaniseerbedrijf gestart. In de loop der jaren heeft belanghebbende, voornamelijk in de galvaniseerbranche, meerdere ondernemingen in Nederland gekocht en opgericht. De werk¬maatschappijen zijn alle ondergebracht onder de holding [belanghebbende] Beheer BV (Beheer). Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van Beheer. Beheer is gevestigd in Nederland.
2.6. Op 14 januari 2002 is belanghebbende als verdachte gehoord door het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Belanghebbende verklaarde aldaar als volgt:
“Ik ben ruim dertig jaar gehuwd geweest met [mevrouw]. Uit dat huwelijk zijn drie kinderen geboren twee dochters en een zoon. Mijn dochters zijn respectievelijk 28 en 25 jaar en mijn zoon [zoon] is 23. [zoon] woont nog thuis. Eind 1999 ben ik officieel gescheiden van [mevrouw]. Ondanks de scheiding wonen wij beiden nog op [adres] te [woonplaats].
Voorts kan ik u verklaren dat ik een dubbelleven leidt. Ik heb op Aruba twee kinderen, beiden jongens. Zij zijn geboren uit een relatie die ik met [mevrouw2] heb. De jongens zijn respectievelijk drie en bijna één jaar. Ik heb deze relatie met [mevrouw2] ruim drie jaar. Ik kende haar al echter zes jaar. Volledigheidshalve merk ik hierbij op dat [mevrouw] in het geheel niet weet dat ik een buitenechtelijke relatie heb met [mevrouw2].
Ten tijde dat ik op Aruba verblijf maak ik gebruik van een appartement gelegen op [adres]. Wanneer ik in Nederland ben verblijf ik op het adres [adres] te [woonplaats]. Ik ben gemiddeld voor dertig procent op Aruba.”
2.7. In de periode van 13 juni 2000 tot en met 9 maart 2001 is de mobiele telefoon van belanghebbende afgetapt. In deze periode is 70% van de telefoongesprekken door belang¬hebbende vanuit Nederland gevoerd en 30% vanuit Aruba.
2.8. Op 28 november 1998 is belanghebbende samen met zijn Arubaanse relatie, [mevrouw2], een huurovereenkomst aangegaan voor een woning gelegen [woonplaats], [woonplaats], op Aruba. In de overeenkomst is [woonplaats] als woonplaats van belanghebbende vermeld.
Buitenlandse belangen
2.9. Tot de gedingstukken behoort een ‘Gründungs- und Verwaltungsauftrag’, gedateerd 21 december 1989 en ondertekend door belanghebbende en [kantoor], een Zwitsers trustkantoor, inhoudende dat [kantoor] op eigen naam maar voor rekening en risico van belanghebbende de [stichting] te [woonplaats] ([woonplaats]) opricht en dat belanghebbende [kantoor] machtigt het benodigde kapitaal van CHF 30.000 af te schrijven van een rekening die wordt aangehouden bij de [bank], [adres], [woonplaats]. In de aangifte van belanghebbende is deze bankrekening niet vermeld. De directie van [stichting] wordt gevoerd door (onder meer) [directeur].
[NV]
2.10. Op 26 oktober 1992 heeft [stichting] een overeenkomst gesloten met [Holding] te [woonplaats], inhoudende dat [Holding] op eigen naam maar voor rekening en risico van [stichting] “nom. Afl. 100.000 houdt in [NV] op Aruba. Blijkens het handelsregister te [woonplaats] is [directeur] administratief president van [Holding]. De Arubaanse vennootschap [NV] is in maart 1992 opgericht met als aandeelhouders [aandeelhouder] voor 51% en [aandeelhouder2] voor 49%. Het nominaal geplaatst kapitaal is Afl. 100.000.
2.11. In november 1992 heeft [aandeelhouder2] zijn 49% van de aandelen in [NV] om niet overgedragen aan [NV] en zijn functie als directeur neergelegd. Op 28 november 1992 is belanghebbende [aandeelhouder2] opgevolgd als statutair bestuurder van [NV]. Op 14 januari 1993 heeft [aandeelhouder] zijn 51% van de aandelen in [NV] overgedragen aan [Holding]. De koopsom van Afl. 51.000 werd gecompenseerd met de nog openstaande stortingsverplichting tot ditzelfde bedrag. Op 2 februari 1993 zijn de statuten van [NV] gewijzigd. De notaris heeft daarvoor gefactureerd aan belanghebbende.
2.12. Op 7 december 2001 is [aandeelhouder2] als getuige gehoord door de KLPD. [aandeelhouder2] verklaarde aldaar als volgt:
“Eind 1991 is hij door belanghebbende benaderd om een geschikt investeringsproject op Aruba te vinden. De reden hiervoor was dat belanghebbende een hoger rendement wilde behalen met geld dat hij in Zwitserland had uitstaan. Gekozen is voor de realisatie van een appartementencomplex, genaamd [adres]. Hiertoe is in maart 1992 [NV] opgericht. [aandeelhouder] was slechts op papier aandeel¬houder. Het startkapitaal voor de bouw van de eerste zestien appartementen is door belanghebbende vanuit Zwitserland gefinancierd. [Holding] is een aangelegenheid van belanghebbende.”
2.13. Op 29 juli 2002 is [aandeelhouder] als verdachte gehoord door de Arubaanse Politie. Hij verklaarde aldaar dat hij de aandelen in [NV] hield als een vriendendienst voor belanghebbende en dat [Holding] een aangelegenheid was van belanghebbende
2.14. In de administratie van [NV] over 1992, opgesteld door [accountant], is een schuld opgenomen van Afl. 1.000.000 aan [Holding]. In een fax van 23 oktober 1996 heeft [accountant] aan [directeur] gevraagd een ‘loan agreement’ voor dit bedrag op te stellen. [directeur] heeft een concept daarvoor aan [accountant] gezonden op 28 oktober 1996 met de mededeling dat de betalingen aan [NV] niet via [Holding] zijn gelopen. De rente is jaarlijks schuldig gebleven en op de lening bijgeschreven. In het onderhavige jaar bedroeg de rente Afl. 100.890 (€ 62.569). De vordering bedroeg op 1 januari 2001 € 913.644 en op 31 december 2001 € 1.039.999.
2.15. Op 16 januari 2002 is [accountant] als verdachte gehoord door de KLPD. [accountant] verklaarde aldaar dat de leenovereenkomst tussen [Holding] en [NV] van 30 januari 1992 voor een bedrag van $ 750.000 valselijk is opgemaakt en dat hij de leenovereenkomst, in opdracht van belanghebbende, heeft voorzien van een valse handtekening en valse stempel.
2.16. Op de tussentijdse balans van [NV] per 30 november 1992 opgemaakt door [NV1] is een schuld opgenomen van Afl. 766.914,51 onder de vermelding “R/C [belanghebbende]”. Tevens is er een grootboekrekening “R/C [belanghebbende]”gemaakt.
Tot de gedingstukken behoort een handgeschreven gespreksnotitie van 6 mei 1993 van [aandeelhouder] inzake [NV], waarin wordt geschreven dat belanghebbende de aandeelhouder van [NV] is en dat belanghebbende vanuit Zwitserland, [bank], stortingen zal gaan doen in [NV].
2.17. De inspecteur heeft het de onder 2.14. vermelde rente tot het box 1-inkomen van belanghebbende gerekend. De onder 2.14. vermelde vordering met een gemiddelde waarde van € 976.821 is als box 3-vermogen aangemerkt.
[firma2]
2.18. Tot de gedingstukken behoort een ‘Auftrags- und Treuhandvertrag’, gedateerd 22 december 1989, tussen [stichting] en [firma] te [woonplaats] inhoudende dat [firma] op eigen naam maar voor rekening en risico van [stichting] 500 aandelen (50% van het aandelenkapitaal) houdt in [firma2] [woonplaats]. [firma2] is een Ierse vennootschap opgericht op 15 december 1989 en geliquideerd op 12 november 1999. De overeenkomst is namens [stichting] ondertekend door belanghebbende. De andere 50% aandelen in [firma2] wordt gehouden door [firma3] te Zwitserland.
2.19. Tot de gedingstukken behoort een ‘Sales Agreement’, ondertekend door belang¬hebbende en [aandeelhouder], inhoudende de verkoop op 10 juni 1992 door belanghebbende van 1.000 aandelen [firma2] aan [aandeelhouder]. Op 10 juli 1992 heeft belanghebbende aan zijn advocaat opdracht gegeven twee facturen ten laste van [firma2] te betalen en in de administratie van [firma2] te verwerken. De aandelen in [firma2] zijn geregistreerd op naam van [firma] en [firma3]. Op 11 augustus 1992 heeft [aandeelhouder], een Zwitsers trustkantoor, aangesteld als statutair bestuurder van [firma2]. Bij brief van 25 februari 1998 heeft [accountant] de overeenkomst met [aandeelhouder] beëindigd met als motivering dat de verstandhouding tussen belanghebbende en [aandeelhouder] enerzijds en [directeur] anderzijds beschadigd was.
2.20. De gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], heeft in een rapport van 24 januari 2005 onder meer het volgende geschreven:
“De oprichting van [firma2] is dus ten dienst van [belanghebbende], die de feitelijke eigenaar is van de aandelen in [firma2].
De aandelen van [firma2] worden op 10 juni 1992 door de heer [aandeelhouder] gekocht van de heer [belanghebbende], de verkoopprijs bedroeg US $ 10.000,00. Op die zelfde datum vindt de eigendomsoverdracht van de aandelen plaats.
De bedoeling is altijd geweest dat [belanghebbende] op de achtergrond zou opereren en dat de 50% aandelen van [belanghebbende] op naam van [aandeelhouder] zouden staan.
Ook wordt op de zelfde dag een algemene en onherroepelijke volmacht aan de heer [belanghebbende] verstrekt om namens [aandeelhouder] de vennootschap in en buite rechte te vertegenwoordigen.”
2.21. [firma2] heeft een managementovereenkomst gesloten met [NV3], inhoudende onder meer dat [firma2] een supermarkt zou opzetten, inrichten en managen tegen een “fee” variërend van 3 tot 7% van de omzet. [firma2] heeft voor de supermarkt een pand laten bouwen dat zij in 1992 heeft verhuurd aan [supermarkt] voor $ 114.000 per jaar. Tot de gedingstukken behoren de verslagen van de afgetapte telefoon¬gesprekken van belanghebbendes mobiele en vaste telefoon in de periode van 13 juni 2000 tot en met 9 maart 2001, waarin belanghebbende zegt mede-eigenaar te zijn van [supermarkt].
2.22. Bij huiszoekingen op Aruba zijn een aantal versies aangetroffen van een “joint operating agreement” en een overeenkomst van geldlening van Afl. 4.500.000. tussen [firma2] en [supermarkt].
2.23. In de administratie van [supermarkt] is met betrekking tot de bouw van een supermarkt een schuld geboekt van Afl. 4.500.000 aan [firma2]. In de jaarstukken van [firma2] komt geen lening aan [supermarkt] voor. Bij de stukken bevindt zich een brief van de statutaire directie van [firma2] waarin wordt bevestigd dat de lening bij [firma2] niet bekend is.
2.24. Tot de gedingstukken behoort een handgeschreven gespreksnotitie gedateerd 18 juni 1998 van een bespreking tussen [de heer] en belanghebbende, waarin onder meer de volgende aantekeningen staan: “Nwe off-shore 1(vervangen [firma2]), - assettransactie - leningovereenkomst”.
2.25. Op 10 mei 1999 is [firma4] te [woonplaats] opgericht door [kantoor], een trustkantoor in [woonplaats], met als aandeelhouder [firma5]. als statutair directeur [de heer].
2.26. Tot de gedingstukken behoort een overeenkomst tussen [firma4] en [firma2] van 1 juni 1999, inhoudende de overdracht van de “joint operating agreement” en de leningovereenkomst tussen [firma2] en [supermarkt] door [firma2] aan [firma4]. Bij de stukken bevindt zich een brief van de statutaire directie van [firma2] aan [aandeelhouder], gedateerd 10 april 2002, waarin wordt bevestigd dat deze overeenkomst met [firma4] bij [firma2] niet bekend is.
2.27. Tot de gedingstukken behoort een trust agreement tussen [firma4] en belanghebbende van 29 november 2000, alsmede een notariële akte van 1 maart 2002 waarin belanghebbende verklaart dat hij optreedt als adviseur van [firma4].
2.28. Op naam van [firma4] werd onder nummer (0000) een bankrekening aangehouden bij de [bank] (later [bank1]). De rekening is op 21 maart 2001 opgeheven. Belanghebbende heeft het aanwezige saldo van € 121.798,28 en € 1.870,24 contant opgenomen. Op of omstreeks 27 maart 2001 is ten name van [firma4] onder nummer [0000] een bankrekening geopend bij de [bank] te [woonplaats]. Op 4 april 2001 stort belanghebbende hierop $ 30.000 in contanten.
2.29. Volgens het in 2.20. vermelde door de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], opgestelde rapport van 24 januari 2005 heeft belanghebbende in 2001 in totaal Afl. 219.175 (€ 139.807) contant opgenomen uit de kas van [supermarkt].
2.30. Op 23 juli 2002 is [aandeelhouder] als verdachte gehoord door de Arubaanse Politie. Hij verklaarde aldaar:
“Ik heb zelf tot september 1998 de [center] zelf gerund. Vanaf dat moment is de [belanghebbende] [center] gaan runnen. Dat is nergens vastgelegd, maar vanaf dat moment is hij de feitelijke directeur geweest.”
2.31. De inspecteur heeft het saldo van de onder 2.28. vermelde stortingen van € 103.816 (€ 121.798,28 en € 1.870,24 min $ 30.000) en de onder 2.29. vermelde opnamen van Afl. 219.175 (€ 139.807) aangemerkt als uitdeling door [firma4] en tot het box 2-inkomen van belanghebbende gerekend.
2.32. Op naam van [firma2] werd onder nummer [00-00-00] een zichtrekening aangehouden bij de [bank] in België. De rekening is op 21 maart 2001 opgeheven. Op 16 maart 1999 is van deze rekening een bedrag van $ 147.669 (ƒ 296.509) overgeboekt naar een rekening in Finse valuta (Fim) en in januari 2000 een bedrag van ƒ 200.000. [vennootschap] is een Finse vennootschap, opgericht op 12 december 1998, waarin Beheer een deelneming van 49% heeft verworven. Tot de stukken behoort een loan agreement tussen [firma2] en [vennootschap] van 14 augustus 2000 voor een bedrag van ƒ 250.000. Blijkens de voorlopige balans van [vennootschap] per 30 november 2000 heeft zij een bedrag van Fim. 1.339.611 met benaming “loan [belanghebbende]”geboekt als eigen vermogen en Fim. 674.245 als “short term loan [belanghebbende]”, en heeft [vennootschap] in het jaar 2000 een verlies geleden van Fim. 2.200.990. Blijkens deze voorlopige balans was het vermogen, indien geen rekening werd gehouden met als vermogen aangemerkte leningen, Fim. 469.476 negatief.
2.33. In 1998 heeft belanghebbende aan [bank] opdracht gegeven om van rekening
[00-00-00] een bedrag van $ 300.000 (€ 269.545) te betalen voor de aankoop van de onder 2.8. vermelde woning [woonplaats], Aruba. De woning is aangekocht op naam van [corporatie] en op 28 november 1998 voor $ 1.250 per jaar verhuurd aan belanghebbende en [mevrouw2]. Bij de huiszoeking op Aruba is in een kluis in de woning een map aangetroffen met daarop geschreven: “(belanghebbendes personal things don't touch”. In de map zijn onder meer de certificaten van de aandelen van [corporatie] aangetroffen. De aandelen luiden aan toonder. Op 17 augustus 2000 stuurt belanghebbende een faxbericht aan (kantoor) met onder meer de volgende tekst:
Betreft: [corporatie]. Eind 1998 bent u van dienst geweest bij de aktivering van bovenvermelde onderneming t.b.v. de aankoop van een huis in [woonplaats]. [BV]I is direkteur van de onderneming en ondergetekende is de achterliggende aandeelhouder.“
2.34. Het saldo van de rekening nummer [00-00-00] van [firma2] bij de [bank] bedroeg in totaal € 946.117, bestaande uit een bedrag in contanten van ƒ 322.000 en effecten met een vermoedelijke waarde van € 800.000. Tot de gedingstukken behoren twee kwitanties van 25 maart 2001 en 28 maart 2001 inhoudende de overdracht van ƒ 322.000 in contanten en de overdracht van de effecten aan [de heer] ten gunste van [firma4].
De inspecteur heeft het bedrag van € 946.117 als een onttrekking uit [firma2] aangemerkt en tot het box 2-inkomen van belanghebbende gerekend.
Transactie [BV]
2.35. [Holding] heeft op 27 december 2000 alle aandelen in de lege vennootschap [BV] gekocht. Directeur van [BV] is [de heer]. De aankoopsom van ƒ 5.086 is betaald door [firma4]. In februari 2001 heeft [BV] de aandelen in de vennootschap [BV] gekocht van Beheer voor ƒ 517.000. Het vermogen van [BV] bestond uit een pand gelegen aan de [straat] te [woonplaats], waarbij sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Beheer heeft het pand op 15 januari 2001 laten taxeren. De waarde is geschat op ƒ 650.000 waarbij geen rekening is gehouden met de aanwezige bodemverontreiniging.
2.36. Op 2 februari 2001 maakt [de heer] in opdracht van [de heer] een bedrag van € 225.000 over van bankrekening (00000) van [firma4] naar bankrekening
(00000) van [Holding]. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een verslag van telefoontap van 2 februari 2001, inhoudende de betalingsopdracht van (de heer) aan [de heer]. Op diezelfde dag heeft [de heer] het bedrag van € 225.000 (ƒ 495.000) namens [Holding] doorgeboekt naar de bankrekening van [BV]. [BV] heeft dit bedrag aangewend voor de aankoop van [BV].
2.37. De inspecteur heeft ter zake van deze transactie een uitdeling van € 225.000 door [firma4] aan belanghebbende aangemerkt en tot het box 2-inkomen van belanghebbende gerekend.
Buitenlandse bankrekeningen
2.38. Bij de (bank] op Aruba hield belanghebbende een lopende rekening aan onder nummer [00000]. Deze rekening stond tevens op naam van [mevrouw2] en [de heer] en is op 30 oktober 1998 geopend. Op deze rekening is op 19 oktober 2001 een bedrag van $ 125.000 (€ 139.537) gestort. Tot de gedingstukken behoren drie “Source Of Funds Declarations” van 12 mei 1999 inzake contante stortingen van $ 17.000, $ 15.000 en $ 4.000 door [mevrouw2], inhoudende:
“Family. [belanghebbende] is the co-owner of [supermarkt] [center] + [adres] [mevrouw2] is de fiancée of mr [belanghebbende] co-owner of [supermarkt] [center] + [adres].”
De inspecteur heeft het bedrag van € 139.537 tot het box 1-inkomen van belanghebbende gerekend. Het saldo van rekening bedroeg op 1 januari 2001 € 1.236 en op 31 december 2001 € 57.297. De inspecteur heeft het gemiddelde saldo ten bedrage van € 29.266 tot het box 3-vermogen van belanghebbende gerekend.
2.39. Bij de [bank] op Aruba hield belanghebbende een depositobankrekening aan onder nummer [00000]. Deze rekening stond tevens op naam van [mevrouw2] en [de heer] en is op 30 oktober 1998 geopend. Het saldo van rekening bedroeg op 1 januari 2001 € 213.277 en op 31 december 2001 € 283.613. De inspecteur heeft het gemiddelde saldo ten bedrage van € 248.445 tot het box 3-vermogen van belanghebbende gerekend.
2.40. Bij de [bank] op Aruba hield belanghebbende een bankrekening aan onder nummer [00000]. Deze rekening stond tevens op naam van [mevrouw2] en is op 1 april 1999 geopend. Op de rekening wordt maandelijks een bedrag van Afl. 3.000 en vanaf september 2000 Afl. 5.000 bijgeschreven. Belanghebbende heeft gesteld dat dit betalingen zijn van [adres]/[NV] aan [mevrouw2] voor verrichte werkzaamheden. In 2001 is in totaal € 37.210 bijgeschreven. Tot de gedingstukken behoren de verslagen van de afgetapte telefoon¬gesprekken van belanghebbendes mobiele en vaste telefoon in de periode van 13 juni 2000 tot en met 9 maart 2001, waarin belanghebbende spreekt met (mevrouw) over de acquisitiewerkzaamheden voor [adres] en waarin belanghebbende over [mevrouw2] spreekt als zijn bijvrouw die hij Afl. 5.000 per maand betaalt. De inspecteur heeft het bedrag van € 37.210 tot het box 1-inkomen van belanghebbende gerekend. Het saldo van rekening bedroeg op 1 januari 2001 € 4.948 en op 31 december 2001 € 5.413. De inspecteur heeft het gemiddelde saldo ten bedrage van € 5.181 tot het box 3-vermogen van belanghebbende gerekend.
2.41. Bij de [bank NV] op Aruba hield belanghebbende een bankrekening aan onder nummer [00000]. Het saldo van de rekening bedroeg op 1 januari 20001 € 6.916 en op 31 december 2001 € 7.357. De inspecteur heeft het gemiddelde saldo ten bedrage van € 7.137 tot het box 3-vermogen van belanghebbende gerekend.
2.42. Bij de Bank NV op Aruba hield belanghebbende een depositorekening aan onder nummer (00000). Deze rekening stond tevens op naam van [mevrouw2] en [de heer]. Op 2 december 1999 is op deze rekening $ 100.000 (ƒ 220.000) gestort. De rente op deze rekening bedroeg 8,5% van $ 100.000 (ƒ 220.000) ofwel $ 8.500 (ƒ 20.400). De waarde van de depositorekening bedroeg op 1 januari 2001 € 115.702 en op 31 december 2001 € 133.550. De inspecteur heeft het gemiddelde saldo ten bedrage van € 124.626 tot het box 3-vermogen van belanghebbende gerekend.
2.43. Op 8 oktober 1998 zijn op naam van belanghebbende twee bankrekeningen geopend bij de [bank] te Luxemburg met de nummers (0000) en (0000). Belanghebbende heeft beide rekeningen op 21 maart 2001 opgeheven. Het saldo op 1 januari 2001 op rekening (0000) bedroeg € 564.253 en op rekening 1121190 € 56.080. De inspecteur heeft de gemiddelde saldi ten bedrage van € 282.127 en € 28.040 tot het box 3-vermogen van belanghebbende gerekend.
2.44. Belanghebbende heeft op 23 maart 2001 een bankrekening geopend bij de [bank] te Luxemburg met nummer (00000). Belanghebbende heeft hierop de saldi van de rekening (0000) en (0000). Het saldo per 31 december 2001 bedroeg € 635.617. Het gemiddelde saldo van € 317.809 heeft de inspecteur tot het box 3-vermogen gerekend.
Investering [BV]
2.45. [firma4] te [woonplaats] is op 10 mei 1999 opgericht door [kantoor], een trustkantoor in [woonplaats], met als aandeel¬houder [firma5]. als directeur [de heer]. Tot de gedingstukken behoort een trust agreement tussen [firma4] en belang¬hebbende van 29 november 2000 en tevens een brief van [de heer] aan belanghebbende van 14 augustus 2000 waarin [de heer] vraagt om uitbreiding van zijn werkzaamheden voor belanghebbende.
2.46. Beheer vormde in het jaar 1998 een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met onder meer de vennootschap [BV].
2.47. [BV] exploiteert een galvaniseerbedrijf in [woonplaats]. Als gevolg van een brand in oktober 1997 is schade ontstaan aan enkele verzinklijnen. [BV] ontving ter zake in 1997 van de verzekeringsmaatschappij een uitkering van ƒ 1.924.264,20. Van dit bedrag heeft Beheer per ultimo 1997 ƒ 1.000.000 gedoteerd aan een vervangingsreserve. Bij brief van 30 oktober 1997 heeft [BV] een offerte voor een gebruikte verzinklijn gevraagd aan [NV], ter attentie van [de heer] te [woonplaats], België. Bij brief van 8 december 1997 heeft [de heer] een offerte ontvangen van [firma6] te [woonplaats], Zwitserland, voor een vanuit Spanje te leveren verzinklijn voor een totaalprijs van ƒ 1.171.100. Bij brief van 15 december 1997 heeft [de heer] aan [BV] de verzinklijn geoffreerd voor een totaalbedrag van ƒ 1.183.000, te betalen in vier termijnen. [BV] heeft de gefactureerde bedragen in 1998/99 aan [NV] betaald, en [NV] aan [firma6]. In 2001 heeft [BV] ƒ 150.000 (€ 68.067) aan [NV] betaald.
2.48. Op 31 maart 1999 heeft [NV] aan [BV] onderdelen van een vanuit Spanje te leveren galvanolijn geoffreerd voor ƒ 189.600. De offerte is op 6 april 1999 voor akkoord getekend. Bij brief van 6 april 1999 heeft [NV] aan [firma6] verzocht de goederen te leveren. [BV] heeft ter zake ƒ 189.600 betaald aan [NV]. [NV] heeft ƒ 182.400 betaald aan [firma6].
[BV] heeft ƒ 189.600 geboekt als investering in een te ontwikkelen draadeindenlijn
2.49. Belanghebbende heeft op zijn bankrekening nummer 00000 bij de [bank] te Luxemburg de volgende betalingen ontvangen:
- ƒ 277.550,70 op 30 november 1998 met vermelding Rechnung 00/0,
- € 131.194,80 (ƒ 289.115,30) op 8 februari 1999 met vermelding [bank]/[woonplaats],
- € 183.672,76 (ƒ 404.761,50) op 4 juni 1999 met vermelding [bank]/[woonplaats] en
- € 81.734,89 (ƒ 180.547,50) op 30 december 1999 afkomstig van [firma6], opdrachtgevende bank de [woonplaats].
2.50. [BV] heeft de betalingen aan [NV] van in totaal ƒ 1.372.600 (ƒ 1.183.000 plus ƒ 189.600) voor ƒ 1 miljoen ten laste van de vervangingsreserve gebracht en voor het meerdere geactiveerd.
2.51. De inspecteur heeft het bedrag van € 68.067 als uitdeling door [BV]
[woonplaats] aangemerkt en tot het box 2-inkomen van belanghebbende gerekend.
Bewijsmiddelen
2.52. Op 15 maart 2001 heeft de KLPD huiszoekingen gedaan in de woning van belanghebbende aan [adres] te [woonplaats], op het vestigingsadres van [BV] [woonplaats] BV en op het vestigingsadres van [accountant] te [woonplaats]. Eveneens op 15 maart 2001 heeft het Recherche Samenwerkingsteam Nederlandse Antillen & Aruba huiszoekingen gedaan op Aruba in de woning van belanghebbende aan [woonplaats] en op het vestigingsadres van [supermarkt]. In juli 2001 heeft de Belgische politie een huiszoeking gedaan in de woning van [de heer] in België. In de periode juni 2000 tot maart 2001 zijn de telefoongesprekken van belanghebbende getapt. In de periode december 2005 tot en met september 2006 heeft belanghebbende op verzoek van de inspecteur bankafschriften overgelegd van rekeningen bij [bank NV] op Aruba, [bank] te Luxemburg, [bank] te Luxemburg en [bank] te België.
Alimentatie
2.53. Belanghebbende heeft in bezwaar alsnog aftrek geclaimd van een betaling van € 27.227 aan zijn voormalige echtgenote als partneralimentatie. De inspecteur heeft de aftrek van dit bedrag niet geaccepteerd.
Aanslag en verzuimboete
2.54. Aan belanghebbende is voor het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2001 een aangiftebiljet uitgereikt. Omdat op 15 mei 2003 nog geen aangiftebiljet was ingediend, heeft de inspecteur aan belanghebbende op die datum een eerste aanmaning en op 11 juli 2003 een tweede aanmaning verzonden, waarbij de uiterste datum voor het indienen van de aangifte is gesteld op 18 juli 2003. Toen vóór 18 juli 2003 geen aangiftebiljet was ingediend, heeft de inspecteur met dagtekening 25 november 2004 ambtshalve de onderhavige aanslag opgelegd met een verzuimboete ter grootte van € 113. In bezwaar heeft belanghebbende als nog aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.359, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.
3. Geschil
3.1. In geschil is:
- wat de gevolgen zijn van de omstandigheid dat de inspecteur niet binnen de wettelijke termijn van één jaar uitsprak op bezwaar heef gedaan;
- of sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs;
- of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan en zo nee, of dat leidt tot omkering (verschuiving en verzwaring) van de bewijslast;
- of belanghebbende in Nederland woont of op Aruba;
- of belanghebbende een lening heeft verstrekt aan [NV] en hier rente over heeft ontvangen ten bedrag van € 62.569;
- of belanghebbende inkomsten uit [adres] heeft genoten ten bedrage van € 37.210;
- of de stortingen op bankrekeningnummer [00000] bij de [bank NV] op Aruba als inkomsten van belanghebbende moeten worden aangemerkt;
- of belanghebbende aandeelhouder is van [firma2] respectievelijk [firma4] en inkomsten uit aanmerkelijk belang heeft genoten;
- of de investeringen door [BV] in de galvanolijn en de draadeindenlijn gefingeerd zijn en in verband daarmee aan belanghebbende in 2001 een uitdeling is gedaan van € 68.067;
- of de banksaldi op bankrekeningnummers [00000], [00000] en [00000] bij de [bank NV] op Aruba, het banksaldo op termijndeposito nummer (0000) bij de Bank NV en de banksaldi op bankrekeningnummers (0000), (0000) en (0000) bij de [bank] te Luxemburg als vermogen van belanghebbende moeten worden aangemerkt.
- of alimentatiebetalingen aan zijn voormalige echtgenote bij belanghebbende aftrekbaar zijn;
- of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 173.051 (€ 78.527). De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Formeel
4.1. Het bezwaarschrift tegen de aanslag is ingediend op 15 november 2004. De inspecteur heeft uitspraak gedaan op 27 november 2006. Belanghebbende is in beroep gekomen op 27 december 2006. Belanghebbende stelt terecht dat de wettelijke termijn van één jaar is overschreden. Die overschrijding heeft echter geen gevolgen voor de aanslag.
4.2. Belanghebbende heeft gesteld dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs en beargumenteert dat met een verwijzing naar de rechtshulpverzoeken die zijn gedaan aan Luxemburg en Zwitserland in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar belang¬hebbende. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de inspecteur inzage heeft gehad in of informatie heeft gehad over de door Luxemburg en Zwitserland verstrekte inlichtingen. Belanghebbende heeft zijn stelling niet aannemelijk gemaakt.
Omkering bewijslast
4.3. Vaststaat, zoals weergegeven onder 2.54., dat belanghebbende voor het onderhavige jaar niet tijdig aangifte heeft gedaan. De aangifte is pas ingediend als toelichting op zijn bezwaar. In bezwaar heeft belanghebbende alsnog een aangifte ingediend van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.359, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 242.513 negatief.
4.4. Belanghebbende heeft derhalve niet de vereiste aangifte gedaan. Op grond van het bepaalde in artikelen 29 (later artikel 27e) van de AWR dient de rechtbank het beroep ongegrond te verklaren, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de aanslag of de uitspraak op het bezwaar onjuist is. De rechtbank zal van elke post onderzoeken in hoeverre belanghebbende de onjuistheid van de correctie heeft aangetoond en of de inspecteur redelijk heeft gehandeld.
Woonplaats van belanghebbende
4.5 De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende in het onderhavige jaar zowel voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet als voor de toepassing van de BRK moet worden geacht inwoner van Nederland en daarmee binnenlands belastingplichtig te zijn.
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, deze stelling aannemelijk gemaakt. Daarvoor acht de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan en betrekking hebben op de periode 1 januari 1995 tot 1 januari 2003, van belang:
- belanghebbende stond in 2001 en eerdere jaren ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie in [woonplaats];
- belanghebbende had samen met zijn (voormalige) echtgenote in voormelde periode de beschikking over een duurzame woongelegenheid in [woonplaats], Nederland;
- belanghebbende heeft in de jaren tot en met 2002 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan als binnenlands belastingplichtige;
- correspondentie van de advocaat van belanghebbende wordt naar het adres in [woonplaats] gestuurd;
- in de huurovereenkomst van 28 november 1998 wordt als woonplaats van belanghebbende [woonplaats] vermeld;
- in diverse stukken van en aan belanghebbende wordt [woonplaats] als woonplaats vermeld, er zijn geen stukken overgelegd waarin een woonplaats op Aruba wordt vermeld;
- de analyse van de getapte telefoongesprekken van de mobiele telefoon van belanghebbende laat zien dat hij 70% van de tijd in Nederland verblijft;
- belanghebbende heeft tegenover de KLPD verklaard 70% van de tijd in Nederland te verblijven;
- de correspondentie van de adviseurs van belanghebbende, voor zover deze tot de stukken behoort, is in het algemeen gericht aan het adres in [woonplaats];
- belanghebbende is de enig statutair directeur en enig aandeelhouder van Beheer, heeft daarin de juridisch en feitelijk beslissende zo niet alle zeggenschap en Beheer is gevestigd in Nederland.
Al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd omtrent zijn verblijf op Aruba acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen.
Box 1
4.7. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.359. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 102.089.
[NV]
4.8. De inspecteur heeft, met hetgeen hij heeft gesteld, naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de onderhavige lening aan [NV] heeft verstrekt. De rechtbank verwijst naar de onder 2.9. tot en met 2.16. weergegeven feiten en verklaringen, in onderling verband beschouwd. Nu aannemelijk is dat de lening door belanghebbende is verstrekt, komt de rente van € 62.569 op die lening aan belanghebbende toe. Belanghebbende heeft niet bewezen dat de feitelijke situatie anders was.
Alimentatie
4.9. Belanghebbende heeft niet bewezen dat hij in het onderhavige jaar gescheiden leefde van zijn voormalige echtgenote. Daarvoor acht de rechtbank de onder 4.6. weergegeven feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan en betrekking hebben op de periode 1 januari 1995 tot 1 januari 2003, te zeer wijzen op voortzetting van de samenwoning. De inspecteur heeft de betaling van € 27.277 dan ook met recht niet in aftrek toegelaten.
4.10. Reeds gelet op voornoemde correcties heeft de inspecteur het box 1- inkomen in redelijkheid vastgesteld.
Box 2
4.11. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang vastgesteld op € 780.135.
[firma2]
4.12. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende het economische belang bij en de feitelijke beschikkingsmacht over de aandelen in [firma2] en [firma4] had en dat de verkoop¬overeenkomst van de aandelen [firma2] enkel is opgemaakt om te verhullen dat belanghebbende de economisch eigenaar van [firma2] was en is gebleven, hetgeen wordt bevestigd door de feitelijke handelswijze van belanghebbende. Evenzeer is aannemelijk dat belanghebbende de hand had in de oprichting van [firma2] Management en feitelijk de economisch eigenaar daarvan was. Belanghebbende heeft het tegendeel niet bewezen. De rechtbank wijst in dit verband nog op de volgende feiten en omstandigheden:
- Belanghebbende stelt vanaf 10 juni 1992 de vertegenwoordiger te zijn geweest van [firma2], evenwel uit niets is gebleken dat belanghebbende een vergoeding voor zijn werkzaamheden heeft ontvangen. In een zakelijke relatie is dat ongebruikelijk, maar indien belanghebbende nog steeds gelieerd was aan [firma2] is dat wel begrijpelijk.
- In 1998 is door [firma2] ƒ 594.000 betaald voor de aankoop van de woning [woonplaats] op Aruba (op naam van [corporatie]), welke woning belanghebbende met zijn partner ging bewonen. Voor die aankoop is geen enkel zakelijk argument aangevoerd. Duidelijk is dat in elk geval het persoonlijk belang van belanghebbende met die aankoop was gediend.
- In 1999 is door [firma2] ƒ 296.509 betaald aan [vennootschap] en in januari 2000 een bedrag van ƒ 200.000. Voor die betalingen is geen enkel zakelijk argument aangevoerd en [firma2] had geen belang in [vennootschap]. Belanghebbende was middellijk aandeelhouder via Beheer.
- De hoogte van de door belanghebbende in 1998, 1999, 2000 en 2001 uit de kas van het door [firma2] beheerde [supermarkt] opgenomen bedragen (ƒ 1.139.796 in 1998, ƒ 678.185 in 1999, ƒ 773.701 in 2000 en € 139.807) wijst erop dat belanghebbende volledige zeggenschap had in en belang bij [supermarkt] en daarmee bij [firma2]. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat die gelden bestemd waren voor rentebetalingen en aflossingen op de lening van Afl. 4.500.000 van [firma2] aan (supermarkt) maar uit hetgeen onder 2.23. is weergegeven blijkt dat de lening niet door [firma2] is verstrekt. Ook is niet aannemelijk geworden dat de opgenomen gelden daadwerkelijk in [firma2] zijn gestort.
4.13. De rechtbank acht aannemelijk dat de door belanghebbende bij [supermarkt] opgenomen bedragen de huur en “fee” betroffen die blijkens de contracten toekwamen aan [firma2] respectievelijk [firma4] en dat belanghebbende die opnamen kon doen door zijn positie als feitelijk aandeelhouder. Belanghebbende en [firma2] respectieve¬lijk [firma4] moeten zich bewust zijn geweest dat belanghebbende aldus werd bevoordeeld. De bevoordeling moet dan ook worden aangemerkt als uitdeling aan belang¬hebbende. De rechtbank acht het niet onredelijk dat de inspecteur bij gebreke aan specifieke informatie over de verhouding tussen belanghebbende en [firma2] respectievelijk [firma4] gehele bedrag van de bank- en kasopnamen van in totaal € 1.450.741, vermeld onder 2.28., 2.29., 2.34. en 2.36. heeft aangemerkt als uitdeling.
4.14. Reeds gelet op voornoemde correcties heeft de inspecteur het box 2- inkomen in redelijkheid vastgesteld.
Box 3
4.15. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 242.513 negatief. De inspecteur heeft een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van vastgesteld van nihil. Nu, naar uit de wetsgeschiedenis blijkt (Tweede Kamerstukken 26727, nr. 3, blz. 37) het inkomen uit sparen en beleggen elk jaar tenminste nihil beloopt en een negatief vermogen in een bepaald jaar er niet toe kan leiden dat verrekening plaats kan vinden met de forfaitaire inkomsten over een positief vermogen van een eerder of later jaar, heeft belanghebbende bij zijn bezwaren tegen dit onderdeel van de aanslag geen belang.
Conclusie
4.16. Al het bovenoverwogene leidt tot de conclusie dat het beroep tegen de aanslag ongegrond is.
Verzuimboete
4.17. Vaststaat dat belanghebbende vóór de door de inspecteur gestelde uiterste datum van 18 juli 2003 geen aangifte voor het onderhavige jaar heeft ingediend. Op grond van artikel 67a van de AWR heeft de inspecteur dan ook gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag een verzuimboete mogen opleggen.
4.18. Nu de rechtbank geen omstandigheden zijn gebleken en belanghebbende overigens geen afzonderlijke grieven tegen het opleggen van de boete naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding de opgelegde boete te matigen of te vernietigen. Wel dient in verband met het verstrijken van een redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep de boete te worden verminderd. Gezien de lange termijn die is verstreken zal de rechtbank de boete verlagen tot € 100.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de samenhangende zaken die zijn geregistreerd onder de nummers 06/6346, 06/6347, 06/6350, 06/6351, 06/6353, 06/6354, 06/6355 en 06/6356 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.207,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1 en toepassing van een factor 1,5 wegens meer dan 3 samenhangende zaken), waarvan € 150,93 wordt toegerekend aan deze zaak.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het de boete betreft;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking;
- vermindert de boete tot € 100;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 150,93, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ [woonplaats].
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.