ECLI:NL:RBBRE:2008:BG3541

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/6344
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht en bewijsvoering bij buitenlandse vennootschappen en bankrekeningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 17 oktober 2008 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij belanghebbende werd betwist of hij als inwoner van Nederland moest worden aangemerkt voor de belastingheffing. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende, ondanks zijn verblijf op Aruba, als binnenlands belastingplichtige moest worden beschouwd. De inspecteur had aannemelijk gemaakt dat belanghebbende zijn belangen in buitenlandse vennootschappen en bankrekeningen had geprobeerd te verbergen voor de Nederlandse fiscus door gebruik te maken van trustkantoren in Zwitserland en de Britse Maagdeneilanden. Belanghebbende had aanzienlijke bedragen aan zijn vennootschappen onttrokken en had gefingeerde leningen en investeringen gepresenteerd om de geldstromen te verantwoorden, maar slaagde er niet in om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de aanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting in redelijkheid had vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat belanghebbende niet de vereiste aangifte had gedaan, wat leidde tot omkering van de bewijslast. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond en bevestigde de aanslagen van de inspecteur.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/6344
Uitspraakdatum: 17 oktober 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2000 een aanslag vermogens¬belasting opgelegd, berekend naar een belastbaar vermogen van ƒ 19.750.000, alsmede gelijktijdig bij beschikking een boete van ƒ 1.750 als bedoeld in artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
1.2. De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 27 november 2006 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Het belastbaar vermogen is vastgesteld op ƒ 5.534.798 en de boete is vernietigd.
1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 2 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 27 december 2006, in één geschrift vervat beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1995 en 1997, de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001, de aanslag vermogensbelasting voor het jaar 1999, de aanslag Wet arbeidsongeschiktheids-verzekering zelfstandigen (WAZ) voor het jaar 1999, de aanslag vermogenbelasting voor het jaar 2000 en de aanslag WAZ voor het jaar 2000 alsmede de daarbij vastgestelde verhogingen en boetebeschikkingen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.6. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.1. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden, alsmede de inspecteur.
1.7.2. Tijdens de zitting zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers AWB 06/6297, 06/6298, 06/6299, 06/6335, 06/6336, 06/6337, 06/6339, 06/6340, 06/6341, 06/6342, 06/6344, 06/6345, 06/6346, 06/6347, 06/6350, 06/6351, 06/6353, 06/6354, 06/6355, 06/6356, 07/3467 en 07/3468.
1.8. De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van de wederpartij wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft ter zitting drie pleitnota’s voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Woonplaats van belanghebbende
2.1. Belanghebbende, geboren op 10 april 1950, is op 20 juni 1969 gehuwd met [mevrouw]. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, in 1973, in 1977 en in 1978. Belanghebbende en zijn gezin woonden vanaf 23 december 1991 aan [adres] te [woonplaats]. Bij vonnis van 24 december 1999 is de echtscheiding tussen belanghebbende en zijn echtgenote uitgesproken.
2.2. Na de echtscheiding bleven belanghebbende en zijn voormalige echtgenote bij de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven staan op het adres [adres] in [woonplaats]. Op 14 juli 2004 heeft belanghebbende zich bij de Gemeentelijke Basisadministratie laten overschrijven naar het adres [adres], [woonplaats]. De woning daar is een nieuwbouwappartement dat is aangekocht in december 2000.
2.3. Tot en met 2002 heeft belanghebbende jaarlijks aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan als binnenlands belastingplichtige. In de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2001 en 2002 hebben belanghebbende en zijn voormalige echtgenote geopteerd voor fiscaal partnerschap.
2.4. Belanghebbende is ongeveer veertig jaar geleden via een besloten vennootschap een galvaniseerbedrijf gestart. In de loop der jaren heeft belanghebbende, voornamelijk in de galvaniseerbranche, meerdere ondernemingen in Nederland gekocht en opgericht. De werk¬maatschappijen zijn alle ondergebracht onder de holding [belanghebbende] Beheer BV (Beheer). Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van Beheer. Beheer is gevestigd in Nederland.
2.5. Op 14 januari 2002 is belanghebbende als verdachte gehoord door het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). Belanghebbende verklaarde aldaar als volgt:
“Ik ben ruim dertig jaar gehuwd geweest met [mevrouw]. Uit dat huwelijk zijn drie kinderen geboren twee dochters en een zoon. Mijn dochters zijn respectievelijk 28 en 25 jaar en mijn zoon [zoon] is 23. [zoon] woont nog thuis. Eind 1999 ben ik officieel gescheiden van [mevrouw]. Ondanks de scheiding wonen wij beiden nog op [adres] te [woonplaats].
Voorts kan ik u verklaren dat ik een dubbelleven leidt. Ik heb op Aruba twee kinderen, beiden jongens. Zij zijn geboren uit een relatie die ik met [mevrouw2] heb. De jongens zijn respectievelijk drie en bijna één jaar. Ik heb deze relatie met [mevrouw2] ruim drie jaar. Ik kende haar al echter zes jaar. Volledigheidshalve merk ik hierbij op dat [mevrouw] in het geheel niet weet dat ik een buitenechtelijke relatie heb met [mevrouw2].
Ten tijde dat ik op Aruba verblijf maak ik gebruik van een appartement gelegen op [adres]. Wanneer ik in Nederland ben verblijf ik op het adres [adres] te [woonplaats]. Ik ben gemiddeld voor dertig procent op Aruba.”
2.6. In de periode van 13 juni 2000 tot en met 9 maart 2001 is de mobiele telefoon van belanghebbende afgetapt. In deze periode is 70% van de telefoongesprekken door belang¬hebbende vanuit Nederland gevoerd en 30% vanuit Aruba.
2.7. Op 28 november 1998 is belanghebbende samen met zijn Arubaanse relatie, [mevrouw2], een huurovereenkomst aangegaan voor een woning gelegen [adres], op Aruba. In de overeenkomst is [woonplaats] als woonplaats van belanghebbende vermeld.
Buitenlandse belangen
2.8. Tot de gedingstukken behoort een ‘Gründungs- und Verwaltungsauftrag’, gedateerd 21 december 1989 en ondertekend door belanghebbende en [kantoor], een Zwitsers trustkantoor, inhoudende dat [kantoor] op eigen naam maar voor rekening en risico van belanghebbende de stichting [stichting] te [woonplaats] opricht en dat belanghebbende [kantoor] machtigt het benodigde kapitaal van CHF 30.000 af te schrijven van een rekening die wordt aangehouden bij de [bank], [adres], [woonplaats]. In de aangifte van belanghebbende is deze bankrekening niet vermeld. De directie van [stichting] wordt gevoerd door (onder meer) [directeur].
[NV]
2.9. Op 26 oktober 1992 heeft [stichting] een overeenkomst gesloten met [Holding] te [woonplaats], inhoudende dat [Holding] op eigen naam maar voor rekening en risico van [stichting] “nom. Afl. 100.000 houdt in [NV] op Aruba. Blijkens het handelsregister te [woonplaats] is [directeur] administratief president van [Holding]. De Arubaanse vennootschap [NV] is in maart 1992 opgericht met als aandeelhouder [aandeelhouder] voor 51% en [aandeelhouder2] voor 49%. Het nominaal geplaatst kapitaal is Afl. 100.000.
2.10. In november 1992 heeft [aandeelhouder2] zijn 49% van de aandelen in [NV] om niet overgedragen aan [NV] en zijn functie als directeur neergelegd. Op 28 november 1992 is belanghebbende [aandeelhouder2] opgevolgd als statutair bestuurder van [NV]. Op 14 januari 1993 heeft [aandeelhouder] zijn 51% van de aandelen in [NV] overgedragen aan [Holding]. De koopsom van Afl. 51.000 werd gecompenseerd met de nog openstaande stortingsverplichting tot ditzelfde bedrag. Op 2 februari 1993 zijn de statuten van [NV] gewijzigd. De notaris heeft daarvoor gefactureerd aan belanghebbende.
2.11. Op 7 december 2001 is [aandeelhouder2] als getuige gehoord door de KLPD. [aandeelhouder2] verklaarde aldaar als volgt:
“Eind 1991 is hij door belanghebbende benaderd om een geschikt investeringsproject op Aruba te vinden. De reden hiervoor was dat belanghebbende een hoger rendement wilde behalen met geld dat hij in Zwitserland had uitstaan. Gekozen is voor de realisatie van een appartementencomplex, genaamd [adres]. Hiertoe is in maart 1992 [NV] opgericht. [aandeelhouder] was slechts op papier aandeel¬houder. Het startkapitaal voor de bouw van de eerste zestien appartementen is door belanghebbende vanuit Zwitserland gefinancierd. [Holding] is een aangelegenheid van belanghebbende.”
2.12. Op 29 juli 2002 is [aandeelhouder] als verdachte gehoord door de Arubaanse Politie. Hij verklaarde aldaar dat hij de aandelen in [NV] hield als een vriendendienst voor belanghebbende en dat [Holding] een aangelegenheid was van belanghebbende
2.13. In de administratie van [NV] over 1992, opgesteld door [accountant] , is een schuld opgenomen van Afl. 1.000.000 aan [Holding]. De rente is jaarlijks schuldig gebleven en op de lening bijgeschreven. De waarde van de lening bedroeg op 1 januari 2000 ƒ 1.761.581. In een fax van 23 oktober 1996 heeft [accountant] aan [directeur] gevraagd een ‘loan agreement’ voor dit bedrag op te stellen. [directeur] heeft een concept daarvoor aan [accountant] gezonden op 28 oktober 1996 met de mededeling dat de betalingen aan [NV] niet via [Holding] zijn gelopen.
2.14. Op 16 januari 2002 is [accountant] als verdachte gehoord door de KLPD. [accountant] verklaarde aldaar dat de leenovereenkomst tussen [Holding] en [NV] van 30 januari 1992 voor een bedrag van $ 750.000 valselijk is opgemaakt en dat hij de leenovereenkomst, in opdracht van belanghebbende, heeft voorzien van een valse handtekening en valse stempel.
2.15. Op de tussentijdse balans van [NV] per 30 november 1992 opgemaakt door [NV2] is een schuld opgenomen van Afl. 766.914,51 onder de vermelding “R/C [belanghebbende]”. Tevens is er een grootboekrekening “R/C [belanghebbende]”gemaakt.
Tot de gedingstukken behoort een handgeschreven gespreksnotitie van 6 mei 1993 van [aandeelhouder] inzake [NV], waarin wordt geschreven dat belanghebbende de aandeelhouder van [NV] is en dat belanghebbende vanuit Zwitserland, [bank], stortingen zal gaan doen in [NV].
2.16. De inspecteur heeft de onder 2.13. vermelde lening tot het vermogen van belang¬hebbende gerekend.
[firma2]
2.17. Tot de gedingstukken behoort een ‘Auftrags- und Treuhandvertrag’, gedateerd 22 december 1989, tussen [stichting] en [firma] te [woonplaats] inhoudende dat [firma] op eigen naam maar voor rekening en risico van [stichting] 500 aandelen (50% van het aandelenkapitaal) houdt in [firma2] te [woonplaats]. [firma2] is een Ierse vennootschap opgericht op 15 december 1989 en geliquideerd op 12 november 1999. De overeenkomst is namens [stichting] ondertekend door belanghebbende. De andere 50% aandelen in [firma2] wordt gehouden door [firma3] te Zwitserland.
2.18. Tot de gedingstukken behoort een ‘Sales Agreement’, ondertekend door belang¬hebbende en [aandeelhouder], inhoudende de verkoop op 10 juni 1992 door belanghebbende van 1.000 aandelen [firma2] aan [aandeelhouder]. Op 10 juli 1992 heeft belanghebbende aan zijn advocaat opdracht gegeven twee facturen ten laste van [firma2] te betalen en in de administratie van [firma2] te verwerken. De aandelen in [firma2] zijn geregistreerd op naam van [firma] en [firma3]. Op 11 augustus 1992 heeft [aandeelhouder] [aandeelhouder], een Zwitsers trustkantoor, aangesteld als statutair bestuurder van [firma2]. Bij brief van 25 februari 1998 heeft [accountant] de overeenkomst met [aandeelhouder] beëindigd met als motivering dat de verstandhouding tussen belanghebbende en [aandeelhouder] enerzijds en [directeur] anderzijds beschadigd was.
2.19. De gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], heeft in een rapport van 24 januari 2005 onder meer het volgende geschreven:
“De oprichting van [firma2]. is dus ten dienst van [belanghebbende], die de feitelijke eigenaar is van de aandelen in [firma2].
De aandelen van [firma2]. worden op 10 juni 1992 door de heer [aandeelhouder] gekocht van de heer [belanghebbende], de verkoopprijs bedroeg US $ 10.000,00. Op die zelfde datum vindt de eigendomsoverdracht van de aandelen plaats.
De bedoeling is altijd geweest dat [belanghebbende] op de achtergrond zou opereren en dat de 50% aandelen van [belanghebbende] op naam van [aandeelhouder] zouden staan.
Ook wordt op de zelfde dag een algemene en onherroepelijke volmacht aan de heer [belanghebbende] verstrekt om namens [aandeelhouder] de vennootschap in en buite rechte te vertegenwoordigen.”
2.20. [firma2] heeft een managementovereenkomst gesloten met [NV3], inhoudende onder meer dat [firma2] een supermarkt ([supermarkt]) zou opzetten, inrichten en managen tegen een “fee” variërend van 3 tot 7% van de omzet. [firma2] heeft voor de supermarkt een pand laten bouwen dat zij in 1992 heeft verhuurd aan [supermarkt] voor $ 114.000 per jaar. Tot de gedingstukken behoren de verslagen van de afgetapte telefoon¬gesprekken van belanghebbendes mobiele en vaste telefoon in de periode van 13 juni 2000 tot en met 9 maart 2001, waarin belanghebbende zegt mede-eigenaar te zijn van [supermarkt].
2.21. Bij huiszoekingen op Aruba zijn een aantal versies aangetroffen van een “joint operating agreement” en een overeenkomst van geldlening van Afl. 4.500.000 tussen [firma2] en [supermarkt].
2.22. In de administratie van [supermarkt] is met betrekking tot de bouw van een supermarkt een schuld geboekt van Afl. 4.500.000 aan [firma2]. In de jaarstukken van [firma2] komt geen lening aan [supermarkt] voor. Bij de stukken bevindt zich een brief van de statutaire directie van [firma2] waarin wordt bevestigd dat de lening bij [firma2] niet bekend is.
2.23. Tot de gedingstukken behoort een handgeschreven gespreksnotitie gedateerd 18 juni 1998 van een bespreking tussen [de heer] ([de heer]) en belanghebbende, waarin onder meer de volgende aantekeningen staan: “Nwe off-shore 1(vervangen [firma2]), - assettransactie - leningovereenkomst”.
2.24. Op 10 mei 1999 is [firma4]. ([firma4] te [woonplaats] opgericht door [kantoor2], een trustkantoor in [woonplaats], met als aandeelhouder [firma5]. te Panama en als statutair directeur [de heer].
2.25. Tot de gedingstukken behoort een overeenkomst tussen [firma4] en [firma2] van 1 juni 1999, inhoudende de overdracht van de “joint operating agreement” en de leningovereenkomst tussen [firma2] en [supermarkt] door [firma2] aan [firma4]. Bij de stukken bevindt zich een brief van de statutaire directie van [firma2] aan [aandeelhouder], gedateerd 10 april 2002, waarin wordt bevestigd dat deze overeenkomst met [firma4] bij [firma2] niet bekend is.
2.26. Tot de gedingstukken behoort een trust agreement tussen [firma4] en belanghebbende van 29 november 2000, alsmede een notariële akte van 1 maart 2002 waarin belanghebbende verklaart dat hij optreedt als adviseur van [firma4].
2.27. Op naam van [firma4] werd onder nummer 00/00 een bankrekening aangehouden bij de [bank] (later [bank1]). De rekening is op 21 maart 2001 opgeheven. Belanghebbende heeft het aanwezige saldo van € 121.798,28 en € 1.870,24 contant opgenomen. Op of omstreeks 27 maart 2001 is ten name van [firma4] onder nummer 00/01 een bankrekening geopend bij de [bank] te [woonplaats]. Op 4 april 2001 stort belanghebbende hierop $ 30.000 in contanten.
2.28. Blijkens kwitanties die zijn ondertekend door [de heer] heeft belanghebbende in 1999 ƒ 351.711 betaald aan [firma4].
2.29. Volgens het in 2.19. vermelde door de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], opgestelde rapport van 24 januari 2005 heeft belanghebbende in 1999 in totaal Afl. 1.231.066 contant opgenomen uit de kas van [supermarkt].
2.30. Op 23 juli 2002 is [aandeelhouder] als verdachte gehoord door de Arubaanse Politie. Hij verklaarde aldaar:
“Ik heb zelf tot september 1998 de [center] zelf gerund. Vanaf dat moment is (belanghebbende) [center] gaan runnen. Dat is nergens vastgelegd, maar vanaf dat moment is hij de feitelijke directeur geweest.”
2.31. Op naam van [firma2] werd onder nummer 00-00-00 een zichtrekening aangehouden bij de [bank] in België. De rekening is op 21 maart 2001 opgeheven. In 1998 heeft belanghebbende aan [bank] opdracht gegeven een bedrag van $ 300.000 (ƒ 594.000) te betalen voor de aankoop van de onder 2.7. vermelde woning [adres], Aruba. De woning is aangekocht op naam van [corporatie] en op 28 november 1998 voor $ 1.250 per jaar verhuurd aan belanghebbende en [mevrouw2]. Bij de huiszoeking op Aruba is in een kluis in de woning een map aangetroffen met daarop geschreven: “[belanghebbende] personal things don't touch”. In de map zijn onder meer de certificaten van de aandelen van [corporatie] aangetroffen. De aandelen luiden aan toonder. Op 17 augustus 2000 stuurt belanghebbende een faxbericht aan [kantoor] met onder meer de volgende tekst: Betreft: [corporatie]. Eind 1998 bent u van dienst geweest bij de aktivering van bovenvermelde onderneming t.b.v. de aankoop van een huis in [woonplaats]. [BV] is direkteur van de onderneming en ondergetekende is de achterliggende aandeelhouder.“
2.32. Op naam van [firma2] werd onder nummer 000000 een zichtrekening aangehouden bij de [bank] in België. De rekening is op 21 maart 2001 opgeheven. Op 16 maart 1999 is van deze rekening een bedrag van $ 147.669 (ƒ 296.509) overgeboekt naar een rekening in Finse valuta (Fim.) en in januari 2000 een bedrag van ƒ 200.000. [vennootschap] is een Finse vennootschap, opgericht op 12 december 1998, waarin Beheer een deelneming van 49% heeft verworven. Tot de stukken behoort een loan agreement tussen [firma2] en [vennootschap] van 14 augustus 2000 voor een bedrag van ƒ 250.000. Blijkens de voorlopige balans van [vennootschap] per 30 november 2000 heeft zij een bedrag van Fim. 1.339.611 met benaming “[belanghebbende]”geboekt als eigen vermogen en Fim. 674.245 als “short term [belanghebbende]”, en heeft [vennootschap] in het jaar 2000 een verlies geleden van Fim. 2.200.990. Blijkens deze voorlopige balans was het vermogen, indien geen rekening werd gehouden met als vermogen aangemerkte leningen, Fim. 469.476 negatief.
2.33. De inspecteur heeft het onder 2.31. vermelde bedrag van ƒ 594.000 en het onder 2.32. vermelde bedrag van ? 296.509 per 1 januari 2000 tot het vermogen van belanghebbende gerekend.
Buitenlandse bankrekeningen
2.34. Bij de [bank NV] op Aruba hield belanghebbende een bankrekening aan onder nummer [0000000]. Deze rekening stond tevens op naam van [mevrouw2] en [de heer] en is op 30 oktober 1998 geopend. Tot de gedingstukken behoren drie “Source Of Funds Declarations” van 12 mei 1999 inzake contante stortingen van $ 17.000, $ 15.000 en $ 4.000 door [mevrouw2], inhoudende:
“Family. [belanghebbende] is the co-owner of [supermarkt] [center] + [adres] apts. Ms. (mevrouw2) is de fiancée of mr [belanghebbende] co-owner of [supermarkt] [center] + [adres].”
In 1999 worden nog contante stortingen gedaan van $ 15.000, $ 10.000, $ 25.000 en $ 3.000. Op deze rekening is derhalve in totaal in 1999 $ 89.000 (ƒ 184.23) gestort. Het controle¬rapport vermeldt een totale bedrag van ƒ 144.900 als gevolg van een rekenfout. Het saldo op 1 januari 2000 bedroeg ƒ 2.723.
2.35. Op 8 oktober 1998 zijn op naam van belanghebbende twee bankrekeningen geopend bij de [bank] te Luxemburg met de nummers [00000] en [00000]. Op 15 oktober 1998 is contant ƒ 49.875 gestort op nummer [00000]. Op 8 oktober 1998 is contant ƒ 149.750 gestort op nummer [00000]. De saldi op deze rekeningen bedroegen per 1 januari 2000 respectievelijk ƒ 1.215.343 en ƒ 151.901.
2.36. De inspecteur heeft het onder 2.34. vermelde bedrag van ? 2.723 en de onder 2.35. vermelde bedragen van ƒ 1.215.343 en ƒ 151.901 tot het vermogen van belanghebbende gerekend.
2.37. Bij de [bank NV] op Aruba hield belanghebbende een bankrekening aan onder nummer [00000]. Deze rekening stond tevens op naam van [mevrouw2] en is op 1 april 1999 geopend. Op de rekening werd maandelijks een bedrag van Afl. 3.000 en vanaf september 2000 Afl. 5.000 bijgeschreven. Belanghebbende heeft gesteld dat dit betalingen zijn van [adres]/[NV] aan [mevrouw2] voor verrichte werkzaamheden. In 1999 is in totaal ƒ 27.600 bijgeschreven. Tot de gedingstukken behoren de verslagen van de afgetapte telefoon¬gesprekken van belanghebbendes mobiele en vaste telefoon in de periode van 13 juni 2000 tot en met 9 maart 2001, waarin belanghebbende spreekt met [mevrouw] over de acquisitiewerkzaamheden voor [adres] en waarin belanghebbende over [mevrouw2] spreekt als zijn bijvrouw die hij Afl. 5.000 per maand betaalt. Het saldo op deze rekening bedroeg op 1 januari 2000 ƒ 8.380.
2.38. De inspecteur heeft het onder 2.37. vermelde bedrag van ? 8.380 tot het vermogen van belanghebbende gerekend.
2.39. Bij de [bank NV] op Aruba hield belanghebbende een bankrekening aan onder nummer [00000]. Het saldo van de berekening bedroeg op 30 oktober 1998 Afl. 11.749 (ƒ 14.268). De inspecteur heeft dit bedrag tot het vermogen van belanghebbende gerekend.
2.40. Bij de [Bank NV] op Aruba hield belanghebbende een depositorekening aan onder nummer 00000. Deze rekening stond tevens op naam van [mevrouw2] en [de heer]. De rekening is op 30 oktober 1998 geopend. Op 2 december 1999 is op deze rekening $ 100.000 (ƒ 220.000) gestort. De inspecteur heeft dit bedrag tot het vermogen van belanghebbende gerekend.
Bewijsmiddelen
2.41. Op 15 maart 2001 heeft de KLPD huiszoekingen gedaan in de woning [adres] te [woonplaats], op het vestigingsadres van [BV] [woonplaats] BV en op het vestigingsadres van [accountant] te [woonplaats]. Eveneens op 15 maart 2001 heeft het Recherche Samenwerkingsteam Nederlandse Antillen & Aruba huiszoekingen gedaan op Aruba in de woning van belanghebbende aan [adres] en op het vestigingsadres van [supermarkt]. In juli 2001 heeft de Belgische politie een huiszoeking gedaan in de woning van [de heer] te België. In de periode juni 2000 tot maart 2001 zijn de telefoongesprekken van belanghebbende getapt. In de periode december 2005 tot en met september 2006 heeft belanghebbende op verzoek van de inspecteur bankafschriften overgelegd van rekeningen bij [bank NV] op Aruba, [bank] te Luxemburg, [bank] te Luxemburg en [bank] te België.
Aanslag
2.42. Aan belanghebbende is voor het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1999, premie WAZ 1999 en vermogensbelasting 2000 uitstel verleend tot 1 oktober 2001. Aangezien vóór 1 oktober 2001 geen aangiftebiljet was ingediend, heeft de inspecteur aan belanghebbende op 12 oktober 2001 een eerste aanmaning en op 9 november 2001 een tweede aanmaning gezonden, waarbij de uiterste datum voor het indienen van de aangifte is gesteld op 16 november 2001. Toen vóór 16 november 2001 geen aangiftebiljet was ingediend, heeft de inspecteur, met dagtekening 14 november 2003, de onderhavige aanslag ambtshalve opgelegd. In bezwaar heeft belanghebbende als nog aangifte gedaan van een belastbaar vermogen van ƒ 1.270.093. In de aangifte waren alle hiervóór vermelde posten niet begrepen. De inspecteur heeft het aangegeven vermogen daarmee verhoogd.
3. Geschil
3.1. In geschil is:
- wat de gevolgen zijn van de omstandigheid dat de inspecteur niet binnen de wettelijke termijn van één jaar uitsprak op bezwaar heef gedaan;
- of sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs;
- of belanghebbende in Nederland woont of op Aruba;
- of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan en zo nee, of dat leidt tot omkering (verschuiving en verzwaring) van de bewijslast;
of de lening aan [NV] als vermogen van belanghebbende moeten worden aangemerkt;
- of belanghebbende aandeelhouder is van [corporatie] en ƒ 594.000 als vermogen van belanghebbende moeten worden aangemerkt;
- of de vordering op [vennootschap] als vermogen van belanghebbende moeten worden aangemerkt;
- of de banksaldi op bankrekeningnummers [00000], [0000000] en [00000] bij de [bank NV] op Aruba, het banksaldo op termijndeposito nummer 00000 bij de [Bank NV] en de banksaldi op bankrekeningnummers [00000] en [00000] bij de [bank] te Luxemburg als vermogen van belanghebbende moeten worden aangemerkt.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar vermogen van ƒ 1.270.093. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Formeel
4.1. Het bezwaarschrift tegen de aanslag is ingediend op 15 december 2003. De inspecteur heeft uitspraak gedaan op 27 november 2006. Belanghebbende is in beroep gekomen op 27 december 2006. Belanghebbende stelt terecht dat de wettelijke termijn van één jaar is overschreden. Die overschrijding heeft echter geen gevolgen voor de aanslag.
4.2. Belanghebbende heeft gesteld dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, en beargumenteert dat met een verwijzing naar de rechtshulpverzoeken die zijn gedaan aan Luxemburg en Zwitserland in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar belanghebbende. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de inspecteur inzage heeft gehad in of informatie heeft gehad over de door Luxemburg en Zwitserland verstrekte inlichtingen. Belanghebbende heeft zijn stelling niet aannemelijk gemaakt.
Omkering bewijslast
4.3. Vaststaat, zoals weergegeven onder 2.42., dat belanghebbende voor het onderhavige jaar niet tijdig aangifte heeft gedaan. In bezwaar heeft belanghebbende alsnog een aangifte ingediend.
4.4. Belanghebbende heeft derhalve niet de vereiste aangifte gedaan. Op grond van het bepaalde in artikelen 29 (later artikel 27e) van de AWR dient de rechtbank het beroep ongegrond te verklaren, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de aanslag of de uitspraak op het bezwaar onjuist is. De rechtbank zal van elke post onderzoeken in hoeverre belanghebbende de onjuistheid van de correctie heeft aangetoond en of de inspecteur redelijk heeft gehandeld.
Woonplaats van belanghebbende
4.5 De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende in het onderhavige jaar zowel voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet als voor de toepassing van de BRK moet worden geacht inwoner van Nederland en daarmee binnenlands belastingplichtig te zijn.
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, deze stelling aannemelijk gemaakt. Daarvoor acht de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan en betrekking hebben op de periode 1 januari 1995 tot 1 januari 2003, van belang:
- belanghebbende stond in 1999 en eerdere jaren ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie in [woonplaats];
- belanghebbende had samen met zijn (voormalige) echtgenote in voormelde periode de beschikking over een duurzame woongelegenheid in [woonplaats], Nederland;
- belanghebbende heeft in de jaren tot en met 2002 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan als binnenlands belastingplichtige;
- correspondentie van de advocaat van belanghebbende wordt naar het adres in [woonplaats] gestuurd;
- in de huurovereenkomst van 28 november 1998 wordt als woonplaats van belanghebbende [woonplaats] vermeld;
- in diverse stukken van en aan belanghebbende wordt [woonplaats] als woonplaats vermeld, er zijn geen stukken overgelegd waarin een woonplaats op Aruba wordt vermeld;
- de analyse van de getapte telefoongesprekken van de mobiele telefoon van belanghebbende laat zien dat hij 70% van de tijd in Nederland verblijft;
- belanghebbende heeft tegenover de KLPD verklaard 70% van de tijd in Nederland te verblijven;
- de correspondentie van de adviseurs van belanghebbende, voor zover deze tot de stukken behoort, is in het algemeen gericht aan het adres in [woonplaats];
- belanghebbende is de enig statutair directeur en enig aandeelhouder van Beheer, heeft daarin de juridisch en feitelijk beslissende zo niet alle zeggenschap en Beheer is gevestigd in Nederland.
Al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd omtrent zijn verblijf op Aruba acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen.
[NV]
4.7. De inspecteur heeft, met hetgeen hij heeft gesteld, naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de onderhavige lening aan [NV] heeft verstrekt. De rechtbank verwijst naar de onder 2.9. tot en met 2.15. weergegeven feiten en verklaringen, in onderling verband beschouwd. Nu aannemelijk is dat de lening door belanghebbende is verstrekt, komt de rente op die lening aan belanghebbende toe. Belanghebbende heeft niet bewezen dat de feitelijke situatie anders was. De inspecteur heeft de lening van ? 1.761.581 in redelijkheid tot het vermogen van belanghebbende kunnen rekenen.
[firma2]
4.8. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende het economische belang bij en de feitelijke beschikkingsmacht over de aandelen in [firma2] en [firma4] had en dat de verkoop¬overeenkomst van de aandelen [firma2] enkel is opgemaakt om te verhullen dat belanghebbende de economisch eigenaar van [firma2] was en is gebleven, hetgeen wordt bevestigd door de feitelijke handelswijze van belanghebbende. Evenzeer is aannemelijk dat belanghebbende de hand had in de oprichting van [firma4] en feitelijk de economisch eigenaar daarvan was. Belanghebbende heeft het tegendeel niet bewezen. De rechtbank wijst in dit verband nog op de volgende feiten en omstandigheden:
- Belanghebbende stelt vanaf 10 juni 1992 de vertegenwoordiger te zijn geweest van [firma2], evenwel uit niets is gebleken dat belanghebbende een vergoeding voor zijn werkzaamheden heeft ontvangen. In een zakelijke relatie is dat ongebruikelijk, maar indien belanghebbende nog steeds gelieerd was aan [firma2] is dat wel begrijpelijk.
- In 1998 is door [firma2] ƒ 594.000 betaald voor de aankoop van de woning [adres] op Aruba (op naam van [corporatie]) welke woning belanghebbende met zijn partner ging bewonen. Voor die aankoop is geen enkel zakelijk argument aangevoerd. Duidelijk is dat in elk geval het persoonlijk belang van belanghebbende met die aankoop was gediend.
- In 1999 is door [firma2] ƒ 296.509 betaald aan [vennootschap]. Voor die betalingen is geen enkel zakelijk argument aangevoerd en [firma2] had geen belang in [vennootschap]. Belanghebbende was middellijk aandeelhouder via Beheer.
- De hoogte van de door belanghebbende in 1998 en 1999 uit de kas van het door [firma2] beheerde [supermarkt] opgenomen bedragen (ƒ 1.139.796 in 1998 en ƒ 678.185 in 1999) wijst erop dat belanghebbende volledige zeggenschap had in en belang bij [supermarkt] en daarmee bij [firma2]. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat die gelden bestemd waren voor rentebetalingen en aflossingen op de lening van Afl. 4.500.000 van [firma2] aan [supermarkt] maar uit hetgeen onder 2.22. is weergegeven blijkt dat de lening niet door [firma2] is verstrekt. Ook is niet aannemelijk geworden dat de opgenomen gelden daadwerkelijk in [firma2] zijn gestort.
4.9. Niet bewezen is dat aan de betaling van ƒ 594.000 door [firma2] voor de aankoop van de woning op Aruba enige zakelijke overeenkomst van [firma2] met hetzij belang¬hebbende, hetzij [corporatie] ten grondslag lag. De inspecteur heeft dan niet onredelijk gehandeld door aan te nemen dat [corporatie] voor belanghebbende die betaling kon doen door belanghebbendes positie als feitelijk aandeelhouder in [firma2] en dat sprake was van een uitdeling door [firma2] aan belanghebbende. De rechtbank acht ook niet onredelijk dat de inspecteur bij gebreke aan specifieke informatie over de verhouding tussen belang¬hebbende en [firma2] respectievelijk [firma4] en [corporatie] het bedrag van ƒ 594.000 heeft aangemerkt als vermogen van belanghebbende nu het redelijk is te veronderstellen dat belanghebbende tot dat bedrag een vordering heeft op [corporatie] of een belang in [corporatie] en belanghebbende heeft het tegendeel niet bewezen. Datzelfde geldt voor het bedrag van ƒ 296.509 dat is geleend aan [vennootschap], nu er geen enkele zakelijke reden is aangevoerd voor die lening en [vennootschap] het bedrag blijkbaar heeft beschouwd als eigen vermogen zodat niet onredelijk is te veronderstellen dat sprake is geweest van een onttrekking aan [firma2] ten behoeve van het belang van belanghebbende als (uiteindelijk) aandeelhouder in [vennootschap].
Bankrekeningen [bank NV] op Aruba en [bank] te Luxemburg
4.10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aangetoond dat de op de bankrekening bij de [bank NV] nummer [0000000] gestorte bedragen afkomstig zijn van [mevrouw2]. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat [mevrouw2] hetzij inkomen, hetzij vermogen had waaruit deze stortingen betaald zouden kunnen worden. Tot de stukken behoort bovendien een verklaring van [mevrouw2] dat de gelden afkomstig zijn van belanghebbende. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk de stelling van de inspecteur dat de gelden van belanghebbende afkomstig zijn.
4.11. Voor de op bankrekening [00000] gestorte bedragen heeft te gelden dat op geen enkele wijze is aangetoond dat [mevrouw2] werkte bij [adres] en de maandelijkse stortingen haar salaris waren. Het onder 2.37. vermelde telefoongesprek duidt erop dat de bedragen in het belang van belanghebbende door [NV] zijn gestort.
4.12. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de bankrekeningen bij de [bank] Luxemburg nummers [00000] en [00000] in feite niet van hem waren. De inspecteur handelt niet onredelijk door uit te gaan van de tenaamstelling van de rekeningen. Hetzelfde heeft te gelden voor de rekening bij de [Bank NV] nummer 70104196 en de rekening bij de [bank NV] nummer [00000].
4.13. De inspecteur heeft niet onredelijk gehandeld door de saldi op de onder 4.10., 4.11. en 4.12. genoemde rekeningen tot het vermogen van belanghebbende te rekenen. Belanghebbende heeft niet bewezen dat de rekeningen feitelijk niet volledig van hem waren; het enkele feit dat mede sprake was van tenaamstelling van enkele rekeningen op naam van [mevrouw2] of [de heer], is daarvoor onvoldoende.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ [woonplaats].
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.