ECLI:NL:RBBRE:2008:BF0402

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
19 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-258
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaftrek bij gemengd gebruik van onroerende zaak door ondernemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 19 juni 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van omzetbelasting. De belanghebbende, die een woonhuis heeft laten bouwen op een stuk grond, verhuurt een gedeelte van deze onroerende zaak aan zijn echtgenote, die daar als kapster werkt. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van één onroerende zaak die zowel voor privédoeleinden als voor belaste activiteiten wordt gebruikt. De belanghebbende heeft de keuze om deze onroerende zaak volledig toe te rekenen aan zijn ondernemingsvermogen, wat betekent dat hij alle voorbelasting die betrekking heeft op de bouw van de onroerende zaak in aftrek kan brengen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in zijn aangifte over het vierde kwartaal van 2006 een deel van de voorbelasting in aftrek heeft gebracht, maar dat hij in bezwaar de volledige voorbelasting wilde claimen. De inspecteur had dit afgewezen, maar de rechtbank oordeelt dat de belanghebbende als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt, omdat hij de onroerende zaak exploiteert. De rechtbank verwijst naar het arrest Charles-Tijmens van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, waarin is bepaald dat een ondernemer de keuze heeft om een investeringsgoed dat zowel voor bedrijfs- als privédoeleinden wordt gebruikt, volledig aan zijn ondernemingsvermogen toe te rekenen.

De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, en verleent teruggaaf van omzetbelasting voor een bedrag van € 2.573. Daarnaast wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en moet de Staat het betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/258
Uitspraakdatum: 19 juni 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 7 december 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het tijdvak oktober 2006 tot en met december 2006 verleende teruggaaf omzetbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2008.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verleent teruggaaf van omzetbelasting voor een bedrag van € 2.573;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 143 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende, heeft op 13 april 2006 grond aangekocht aan [straat] te [woonplaats]. Op deze grond heeft belanghebbende een woonhuis (hierna: de onroerende zaak) laten bouwen. Een gedeelte van de onroerende zaak verhuurt belanghebbende aan zijn echtgenote, die daar het beroep van kapster uitoefent. Er is geopteerd voor belaste verhuur.
2.2. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden en de onroerende zaak is geheel in eigendom van belanghebbende.
2.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij ondernemer is voor de omzetbelasting en rekent de onroerende zaak volledig toe aan zijn ondernemingsvermogen.
2.4. In zijn aangifte over het vierde kwartaal 2006 heeft belanghebbende 20% van de voorbelasting die ziet op de bouw van de onroerende zaak in vooraftrek gebracht. Deze aangifte van belanghebbende resulteerde in een teruggaaf van € 644. De teruggaaf is vastgelegd in een beschikking waartegen belanghebbende bezwaar heeft aangetekend. In bezwaar wil belanghebbende de voorbelasting, zijnde € 3.217, die ziet op de bouw van de onroerende zaak en in het vierde kwartaal 2006 is gefactureerd, volledig in aftrek brengen.
2.5. In geschil is het antwoord op de vraag of de voorbelasting die ziet op de bouw van de onroerende zaak volledig in aftrek kan worden gebracht. De inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend, belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend.
2.6. Ingevolge artikel 7, eerste lid, Wet op de omzetbelasting 1964 (hierna: Wet OB) is ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent ondernemer voor de omzetbelasting. Het tweede lid, onder b, van artikel 7 Wet OB bepaalt dat onder een bedrijf mede wordt verstaan de exploitatie van een vermogensbestanddeel om er duurzaam opbrengst uit te halen. In het onderhavige geval verhuurt belanghebbende, althans voor een gedeelte, de onroerende zaak aan zijn echtgenote die daar haar beroep uitoefent. Belanghebbende exploiteert derhalve een vermogensbestanddeel als bedoeld in artikel 7 Wet OB en kan aangemerkt worden als ondernemer voor de omzetbelasting.
2.7. Belanghebbende heeft in het onderhavige geval geopteerd voor belaste verhuur. Naar het oordeel van de rechtbank staat het feit dat een gedeelte van de onroerende zaak wordt gebruikt voor privédoeleinden er niet aan in de weg dat belanghebbende, verhuurder, en zijn echtgenote, huurder, samen opteren voor belaste verhuur. Immers artikel 6a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 stelt slechts de voorwaarde dat de huurder de onroerende zaak gebruikt voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op vooraftrek van omzetbelasting bestaat. Daarvan is sprake. Belanghebbende en zijn echtgenote kunnen in het onderhavige geval dan ook opteren voor belaste verhuur. Het gegeven dat een klein gedeelte van de verhuurde ruimte niet uitsluitend in gebruik is bij de huurder maar tevens bij belanghebbende en zijn echtgenote als privépersoon (de wasruimte), doet daar niet aan af nu vaststaat dat de echtgenote wel het uitsluitend gebruik heeft van het kapsalongedeelte dat verreweg het grootste deel van de gehuurde ruimte is.
2.8. Volgens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 14 juli 2005, zaaknummer C-434/03 (Charles-Tijmens) heeft een ondernemer, wanneer hij een investeringsgoed zowel voor bedrijfs- als privédoeleinden gebruikt, de keuze om dit goed hetzij volledig voor het bedrijfsvermogen te bestemmen, hetzij het geheel in zijn privé-vermogen te behouden. Indien de ondernemer ervoor kiest een dergelijk goed volledig toe te rekenen aan zijn ondernemingsvermogen, komt de bij de totstandkoming van dit goed verschuldigde voorbelasting volledig in aftrek.
2.9. De rechtbank is van oordeel dat er in het onderhavige geval sprake is van één onroerende zaak, zijnde een investeringsgoed, dat belanghebbende deels voor privédoeleinden gebruikt. Belanghebbende heeft daarbij de vrijheid om deze onroerend zaak volledig toe te rekenen aan zijn ondernemingsvermogen. Belanghebbende kan in dat geval, overeenkomstig het arrest Charles-Tijmens, alle voorbelasting die ziet op de bouw van de onroerende zaak volledig in aftrek brengen. Nu sprake is van één onroerende zaak, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant of het kapsalongedeelte zou kunnen worden afgesplitst.
2.10. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van belanghebbende en is het beroep gegrond verklaard.
2.11. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.