ECLI:NL:RBBRE:2008:BF0027

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
10 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1099
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afvalstoffenheffing en de toepassing van een verhoudingsgetal voor stoffen op vuilstortplaatsen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 10 juli 2008, staat de toepassing van artikel 18b van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) centraal. De belanghebbende, een N.V. gevestigd te [woonplaats], heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 31 januari 2007 een beschikking heeft afgegeven met betrekking tot een verhoudingsgetal voor afvalstoffen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht heeft geweigerd om een vergunning voor het verhoudingsgetal af te geven, omdat de stoffen die op de vuilstortplaats worden aangebracht, niet de stortplaats verlaten. De rechtbank stelt vast dat de wetgeving niet voorziet in een teruggaaf van belasting voor stoffen die permanent op de stortplaats blijven, ook al is er een mogelijkheid dat deze stoffen in de toekomst verwijderd worden. De rechtbank wijst erop dat de wetsgeschiedenis van artikel 18b, derde lid, Wbm duidelijk maakt dat de regeling enkel van toepassing is op stoffen die de inrichting daadwerkelijk verlaten. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aanvraag voor een vergunning verhoudingsgetal terecht heeft afgewezen, en verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt in aanwezigheid van de griffier, mr. M.J.M.S. van Balkom, en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/1099
Uitspraakdatum: 10 juli 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
N.V. [belanghebbende], gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna belanghebbende en inspecteur genoemd.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 31 januari 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking verhoudingsgetal als bedoeld in artikel 18b, derde lid juncto artikel 10a, tweede lid Wet belastingen op milieugrondslag (Wmb).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigden, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is houder van een inrichting als bedoeld in artikel 14 Wbm (de inrichting). Belanghebbende is belastingplichtig voor de Wbm. In de onderhavige periode is de inrichting gesloten en worden enkel stoffen aangeboden die na bewerking de inrichting weer verlaten of die worden aangewend ten behoeve van de eindafwerking.
2.2. Belanghebbende heeft bij brief van 29 december 2005 verzocht om toe te staan dat met betrekking tot een deel van de afvalstroom voor de inrichting, de totale hoeveelheid afgegeven afvalstoffen, door toepassing van een verhoudingsgetal wordt herleid tot de hoeveelheid voor verwijdering afgegeven afvalstoffen als is bedoeld in artikel 18b, derde lid, Wbm (vergunning verhoudingsgetal). De inspecteur heeft met dagtekening 13 juli 2006 een vergunning verhoudingsgetal afgegeven voor de overslag van afvalstoffen. Geen vergunning is verleend voor de zogenaamde “nuttige toepassing” van ter verwijdering afgegeven afvalstoffen: het gebruik van (bepaalde) afvalstoffen binnen de inrichting. Het betreft hierbij het gebruik van stoffen in steunlagen voor de eindafwerking van de stortplaats.
2.3. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 18b, derde lid, Wbm blijkt dat deze bepaling een alternatief is voor de in het eerste lid opgenomen in/uitmethode voor teruggaaf van belasting, en dat de in het derde lid geopende mogelijkheid om aangifte te kunnen doen op basis van een verhoudingsgetal – net als de teruggaafregeling van het eerste lid – uitsluitend geldt voor stoffen, preparaten of andere producten die de inrichting, al dan niet na nuttige toepassing, weer verlaten (Memorie van Toelichting, Kamerstuk 2000-2001, 27431 nr. 3, bij Artikel XI, onderdeel C). Niet in geschil is dat de onderhavige stoffen op of in de bodem van de inrichting worden aangebracht met de bedoeling deze daar te laten, zij het dat de mogelijkheid bestaat dat de stoffen na afloop van de levensduur van de afdichting (naar belanghebbende heeft gesteld: 50, 75 of 100 jaar) alsnog worden verwijderd. Naar het oordeel van de rechtbank is het in deze omstandigheden ten tijde van de afgifte van de stoffen nog zodanig onzeker of zij inderdaad de inrichting ooit zullen verlaten, dat reeds om die reden de afgifte van een vergunning verhoudingsgetal voor deze stoffen niet mogelijk is.
2.4. De rechtbank ziet geen reden voor een ruimere uitleg van artikel 18b, derde lid, Wbm dan uit de wettekst en de wetsgeschiedenis volgt. Vaststaat dat artikel 18b niet gebaseerd is op het communautaire recht, zodat de regeling daar niet aan kan worden getoetst. Ook overigens kan niet worden gezegd dat de door de wetgever aangegeven begrenzing strijdig is met de tekst van de wet of met het internationale recht. Hierop stuit dan ook af belanghebbendes stelling dat zij recht heeft op een vergunning verhoudingsgetal omdat bij nuttige aanwending van stoffen in de inrichting geen sprake is van “storten” in de zin van Richtlijn 1999/31/EG zodat daarvoor geen afvalstoffenbelasting verschuldigd is en dat, nu de Wbm hiervoor geen vrijstelling kent, afgifte van een vergunning verhoudingsgetal de aangewezen weg is om heffing achterwege te laten.
2.5. Belanghebbende heeft zich ter zitting beroepen op de omstandigheid dat de inspecteur een vergunning verhoudingsgetal ook pleegt af te geven in situaties waarin afvalstoffen de inrichting niet verlaten. De inspecteur heeft toegegeven dat dat wel gebeurt in gevallen dat vervuilde grond in de inrichting wordt verwerkt tot schone bouwgrond die, bij afgifte aan de inrichting, vrijgesteld zou zijn van afvalstoffenheffing. De rechtbank is van oordeel dat dat een duidelijk andere situatie is dan de onderhavige, omdat in de geschetste situatie het niet-heffen blijkens de Wbm ook zou worden bereikt als de grond na verwerking de inrichting zou verlaten, waarbij recht zou bestaan op teruggaaf van belasting op grond van artikel 18b, eerste lid, Wbm, en daarna weer naar de inrichting zou worden gebracht, waarbij de vrijstelling van artikel 12, tweede lid, Wbm van toepassing zou zijn. In tegenstelling tot de geschetste situatie is in het onderhavige geval de vrijstelling van artikel 12, tweede lid, Wbm in geen enkele stadium van het proces van toepassing. Niet aannemelijk is geworden dat de inspecteur ook in andere situaties een ruimere toepassing geeft aan artikel 18, derde lid, Wbm dan uit de wetsgeschiedenis volgt. Voor zover belanghebbende zich beroept op het vertrouwens- of gelijkheidsbeginsel verwerpt de rechtbank dit beroep.
2.6. Het onder 2.1. tot en met 2.5. overwogene leidt tot de conclusie dat de inspecteur terecht afgifte van een vergunning verhoudingsgetal voor de “nuttige aanwending” van afvalstoffen heeft geweigerd. Het beroep is ongegrond.
2.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2008 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter en mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr.drs. G.H.C. Blommers, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M.S. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.