ECLI:NL:RBBRE:2008:BD5610

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
8 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2843
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verliezen uit optiehandel door professionele belegger in het belastingrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 8 mei 2008 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een professionele belegger en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die sinds 1985 werkzaam is in de financiële sector, had in 2003 en 2004 voor eigen rekening gehandeld in kortlopende opties op AEX-aandelen. Deze transacties leidden tot aanzienlijke verliezen van respectievelijk € 68.821 en € 313.877, die hij aangaf als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank oordeelde echter dat er in dit geval geen sprake was van een bron van inkomen, omdat het resultaat uit de handel in beursgenoteerde opties in het algemeen niet beïnvloedbaar is. Ondanks de deskundigheid van de belanghebbende op het gebied van beleggen, kon hij het koersverloop van de opties niet voorspellen en had hij geen informatievoorsprong ten opzichte van andere ervaren beleggers.

De rechtbank benadrukte dat om te kunnen spreken van een negatief resultaat uit overige werkzaamheden, er moet worden aangetoond dat de activiteit een bron van inkomen is en dat er objectief gezien een voordeel te verwachten is. De rechtbank concludeerde dat de aard van de transacties en de omstandigheden rondom de verliezen van de belanghebbende niet voldeden aan deze criteria. De hoeveelheid arbeid die de belanghebbende had verricht, was niet relevant voor de beoordeling van de beïnvloedbaarheid van het resultaat.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/2843
Uitspraakdatum: 8 mei 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[woonplaats], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 23 mei 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2008.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is vanaf 1985 werkzaam geweest in de financiële sector, in het bijzonder op het gebied van beleggingsadviezen. Hij was portfolio manager bij [bedrijf] (het vroegere [firma]), hoofd institutionele beleggers bij [bank], beursgemachtigde en representative van de Optiebeurs, directeur (en tevens aandeelhouder) van [BV] en directeur van de institutionele afdeling bij [firma]. In al deze functies hield en houdt hij zich bezig met advisering op het gebied van beleggingen, vooral in AEX-beursfondsen. Belanghebbende onderhoudt intensieve contacten met institutionele beleggers, beleidsbepalers van banken en managers van (beursgenoteerde) bedrijven.
2.2. Belanghebbende heeft in 2003 en 2004 voor eigen rekening gehandeld in kortlopende opties op AEX-aandelen. Dat heeft geleid tot verliezen van € 68.821 in 2003 en van € 313.877 in 2004. Belanghebbende heeft deze verliezen aangegeven als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. In 2003 heeft hij, naast het verlies, ook een bedrag aan kosten afgetrokken van € 1.602.
2.3. Wil sprake zijn van (negatief) resultaat uit overige werkzaamheden, dan dient eerst vast te staan dat de betreffende activiteit een bron van inkomen is. Anders dan belanghebbende betoogt, is er in dat opzicht door de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 niets veranderd ten opzichte van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Van een bron van inkomen is sprake indien met een activiteit waarmee wordt deelgenomen aan het economische verkeer voordeel wordt beoogd en, objectief gezien, dat voordeel ook redelijkerwijze te verwachten is.
2.4. Belanghebbende is van oordeel dat hij door zijn arbeidsverleden een zodanige deskundigheid, ervaring en relaties heeft opgedaan, dat hij daardoor de waardeontwikkeling van de opties kon voorzien en het voordeel uit de arbeid dan ook redelijkerwijze was te verwachten. De rechtbank is van oordeel dat het resultaat uit de handel in beursgenoteerde opties in het algemeen niet beïnvloedbaar is. De aard van deze transacties brengt mee dat de arbeid geen enkele invloed heeft op het waardeverloop van de optierechten. Dit oordeel wordt gestaafd door de omstandigheid dat belanghebbende ondanks zijn deskundigheid op het terrein van beleggingen, verliezen heeft geleden. De omstandigheid dat belanghebbende in 1995 met soortgelijke beleggingen wel winst heeft behaald, die hij overigens destijds niet tot zijn inkomen heeft gerekend, doet niet af aan het speculatieve karakter van dergelijke beleggingen. Belanghebbende beschikt weliswaar over deskundigheid en ervaring, maar deze leiden er niet toe dat hij het koersverloop van de opties daardoor kan voorspellen.
2.5. De deskundigheid, ervaring en relaties die belanghebbende bezit, hebben er evenmin toe geleid dat hij over specifieke voorkennis beschikte, welke voorkennis hem in staat zou stellen om voordelen te behalen die andere geroutineerde beleggers – wegens het ontbreken van die voorkennis – niet zouden kunnen behalen. Met andere woorden: belanghebbende had bij de handel in beursgenoteerde opties geen informatievoorsprong op andere ervaren beleggers, waardoor voor hem een voordeel redelijkerwijze was te verwachten.
2.6. Belanghebbende wijst er nog op dat de hoeveelheid arbeid, die hij heeft besteed aan de handel in opties, maakt dat hij het voordeel redelijkerwijze had kunnen verwachten. Uit het vorenoverwogene volgt dat de rechtbank van oordeel is dat het voordeel uit de handel in beursgenoteerde opties in de regel niet beïnvloedbaar is. De hoeveelheid arbeid die wordt verricht, doet dan niet ter zake.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2008 door mr.A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. A.A. den Hartog en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E. Woltman, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.