RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/743
Uitspraakdatum: 15 april 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd. Verweerder wordt hierna inspecteur genoemd.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. De aanslag voorzover die de inkomstenbelasting betreft is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.487. De aanslag voorzover die de premie volksverzekeringen betreft, behelst enkel de premie Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en is berekend naar een premie-inkomen van € 27.487 (hierna: de aanslag).
1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 januari 2006 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 februari 2006, ontvangen bij de rechtbank op diezelfde datum, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in kopie verstrekt aan de wederpartij.
1.6. Op 8 februari 2007 heeft te [woonplaats] het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige belastingkamer plaatsgevonden. Namens belanghebbende was aanwezig zijn gemachtigde. Namens de inspecteur waren aanwezig [de inspecteur], bijgestaan door [mr. de heer] het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Sport.
1.7. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Belanghebbende heeft verzocht schriftelijk te mogen reageren op de pleitnota van de inspecteur. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek geschorst. Van het verhandelde ter zitting van 8 februari 2007 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.8. Belanghebbende heeft bij brief van 1 mei 2007, ontvangen bij de rechtbank op 2 mei 2007, schriftelijk gereageerd. Hierop heeft de inspecteur gereageerd bij brief van 6 juni 2007, bij de rechtbank ontvangen op 7 juni 2007. Partijen hebben nadien wederom nadere stukken ingediend. Al deze stukken zijn telkens in kopie verstrekt aan de wederpartij.
1.9. De enkelvoudige kamer heeft de zaak ter behandeling verwezen naar de meervoudige kamer. Op 26 februari 2008 heeft te Breda het onderzoek ter zitting door de meervoudige belastingkamer plaatsgevonden. Namens belanghebbende waren aanwezig, zijn gemachtigden. Namens de inspecteur waren aanwezig, eerdergenoemde [de inspecteur] en [mr. de heer].
1.10. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij de pleitnota van de inspecteur behorende bijlagen. Van het verhandelde ter zitting van 26 februari 2008 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.11. De inspecteur heeft bij brief van 27 februari 2008, ontvangen bij de rechtbank op 28 februari 2008, de ter zitting toegezegde kopie van de brief van 17 oktober 2007 toegezonden. Hierop heeft belanghebbende gereageerd bij brief van 14 maart 2008, bij de rechtbank ontvangen op 18 maart 2008.
1.12. Met toestemming van partijen is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft vervolgens op 18 maart 2008 het onderzoek gesloten.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende, geboren in 1935 en onderdaan van de Bondsrepubliek Duitsland, woont sinds 1993 in Nederland. Belanghebbende heeft tot het einde van het jaar 1996 in dienstbetrekking gewerkt bij een in Duitsland gevestigde werkgever. Hij was in die tijd verzekerd voor onder meer ziektekosten in Duitsland. Vanaf 1997 tot 1 oktober 2000 ontving belanghebbende een Nederlandse sociale zekerheidsuitkering. In oktober 2000 werd belanghebbende 65 jaar. Eind 2000 is belanghebbende een onderneming gestart die hij eind 2002 heeft gestaakt..
2.2. In 2003 ontving belanghebbende een bruto AOW-uitkering van € 2.678. De netto uitkering bedroeg € 2.451. Het verschil betreft blijkens de jaaropgave van de Sociale Verzekeringsbank, de ingehouden en afgedragen ziekenfondspremie. Belanghebbende ontving daarnaast uit Duitsland een “Altersrente” van € 14.914 bruto en een “Betriebsrente” van € 15.764 bruto (hierna gezamenlijk: Duitse pensioentoelagen). De netto bedragen van de Duitse pensioentoelagen blijken niet uit de gedingstukken .
2.3. Belanghebbende heeft over 2003 een aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ingediend. Hierbij heeft hij de Duitse pensioentoelagen aangegeven als inkomsten uit vroegere arbeid. De berekening van het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aangifte is als volgt:
Nederlandse AOW-uitkering € 2.678
Duitse Altersrente 14.914
Duitse Betriebsrente 15.764
Inkomsten eigen woning -3.273
Persoonsgebonden aftrek (ziektekosten) -2.596
Belastbaar inkomen werk en woning € 27.487
2.4. De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen vastgesteld overeenkomstig de aangifte. De berekening van het totale bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen is als volgt:
Belasting 1e schijf (1,7% t/m 15.883) € 270
Belasting 2e schijf (7,2% t/m 27.487) 835
Aftrek elders belast -548
Algemene heffingskorting belasting-deel -91
Ouderenkorting belasting-deel -39
Verschuldigde belasting 427
Verschuldigde premie AWBZ (12,3%) 3.380
Algemene heffingskorting AWBZ-deel -656
Ouderenkorting AWBZ-deel -280
Verschuldigde premie 2.444
Bedrag aanslag (vóór verrekeningen voorheffing) € 2.871
2.5. Belanghebbende heeft enkel bezwaar tegen de aanslag premie volksverzekeringen, de premie AWBZ.
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of over de Duitse “Altersrente” en “Betriebsrente” terecht en tot het juiste bedrag AWBZ-premie is geheven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zittingen nog hebben toegevoegd wordt verwezen naar de processen-verbaal van de zittingen van 8 februari 2007 en 26 februari 2008.
3.3. Belanghebbende concludeert, naar de rechtbank begrijpt, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot primair € 329 (premie uitsluitend berekend over de AOW-uitkering), subsidiair € 2.451 (premie maximaal de netto AOW-uitkering) en meer subsidiair € 2.678 (premie maximaal de bruto AOW uitkering). De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De regels voor toedeling van de sociale verzekeringplicht binnen de Europese Unie zijn vastgelegd in Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 (hierna: de Verordening).
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende op grond van de Verordening onderworpen is aan de sociale verzekeringsbepalingen van Nederland. Het geschil beperkt zich tot de hoogte van de premies AWBZ.
4.3. Artikel 33 van de Verordening luidt als volgt:
Bijdragen of premies voor rekening van pensioen- of rentetrekkers
1. Het orgaan van een Lid-Staat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, is gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voorzover de prestaties krachtens de artikelen 27, 28, 28 bis, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van bedoelde Lid-Staat komen.
2. Wanneer de pensioen- of rentetrekker in de in artikel 28 bis bedoelde gevallen krachtens de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, uit hoofde van zijn woonplaats aldaar, premies of soortgelijke inhoudingen verschuldigd is voor de dekking van
de kosten van prestaties wegens ziekte of moederschap, zijn deze niet invorderbaar."
4.4. Naar het oordeel van de rechtbank verbiedt geen enkele bepaling van de Verordening Nederland om het bedrag van de verschuldigde premie volksverzekeringen te berekenen over het wereldinkomen van belanghebbende. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in rechtsoverweging 31 van het arrest van het Hof van Justitie van de EG (hierna: HvJ) van 18 juli 2006 (zaak Nikula), nr. C-50/05:
“In een geval als in het hoofdgeding aan de orde is, waarin een orgaan van de lidstaat van de woonplaats een pensioen uitkeert en een orgaan van dezelfde staat zorgt voor de dekking van de ziekteverzekeringskosten, verbiedt geen enkele bepaling van verordening nr. 1408/71 deze staat om het bedrag van de sociale bijdragen of premies van een inwoner te berekenen over het geheel van zijn inkomsten, of deze nu afkomstig zijn van in de lidstaat van de woonplaats uitgekeerde pensioenen dan wel van in andere lidstaten uitgekeerde pensioenen.”
4.5. Nederland was in het jaar 2003 dus gerechtigd om AWBZ-premie te berekenen over de Duitse “Altersrente” en “Betriebsrente”. De vraag is dan of heffing slechts mogelijk is tot maximaal het bedrag dat op de AOW-uitkering zou kunnen worden ingehouden.
4.6. Het HvJ overwoog in het arrest Nikula hierover:
“32. ongeacht de gehanteerde berekeningswijze mag het bedrag van de bijdragen of premies evenwel niet hoger zijn dan dat van de door organen van de lidstaat van de woonplaats uitgekeerde pensioenen, aangezien, zoals in punt 28 van het onderhavige arrest is vastgesteld, krachtens artikel 33, lid 1, van verordening nr. 1408/71 de bijdragen of premies voor de ziektekostenverzekering uitsluitend kunnen worden ingehouden op de door de staat van de woonplaats uitgekeerde pensioenen of renten (zie in die zin arrest rundgren, reeds aangehaald, punt 49).
33. wanneer de woonstaat een regeling zou toepassen die geen rekening hield met de bijdragen of premies voor de ziektekostenverzekering die reeds door de pensioentrekkers werden betaald tijdens de jaren waarin zij werkzaam waren in een andere lidstaat dan de woonstaat, dan zou bovendien het vrije verkeer van personen worden belemmerd. een dergelijke regeling zou tot gevolg hebben dat die rechthebbenden werden bestraft wegens het enkele feit dat zij hun recht op vrij verkeer hebben uitgeoefend, en dat degenen die in één lidstaat zijn gebleven om aldaar al hun werkzaamheden uit te oefenen, werden bevoordeeld.”
4.7. Met hetgeen belanghebbende aan stukken heeft overgelegd, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat gedurende de opbouwfase van de Duitse pensioentoelagen premies voor een ziektekostenverzekering zijn betaald die betrekking hebben op de jaren ná de pensionering.
4.8. Indien de door belanghebbende genoten uitkeringen zouden zijn uitbetaald door Nederlandse (pensioen)verzekeraars, zouden de premies volksverzekeringen op grond van het bepaalde in artikel 9 Wet financiering volksverzekeringen zijn geheven door inhouding op die (bruto)uitkeringen. Het bepaalde in artikel 33, eerste lid, van de Verordening brengt dan mee dat de premie volksverzekeringen niet hoger kan zijn dan het bedrag van de bruto AOW waarop Nederland de premies zou kunnen inhouden. Dat op die bruto AOW ook reeds ziekenfondspremie is ingehouden, staat naar het oordeel van de rechtbank los van de premieheffing voor de volksverzekeringen nu de ziekenfondspremie geen invloed heeft op de hoogte van het premie-inkomen dat basis is voor de heffing van premies volksverzekeringen. De premie volksverzekeringen, in dit geval enkel de premie AWBZ, kan derhalve niet meer bedragen dan € 2.678.
4.9. Het beroep is gegrond.
5.1. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.207,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5).
5.2. Voorzover belanghebbende bedoeld heeft aanspraak te maken op vergoeding van kosten gemaakt in de bezwaarfase ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding. Belanghebbende heeft niet om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat uitspraak op bezwaar is gedaan zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van € 27.487, in welke aanslag een bedrag van € 2.678 aan premie volksverzekeringen (AWBZ) is begrepen;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.207,50, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 15 april 2008 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dondorp-Loopstra, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.