ECLI:NL:RBBRE:2008:BD1504

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
10 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/5821
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na mediationovereenkomst tussen belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 10 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een BV, hierna belanghebbende genoemd, en de ontvanger van de Belastingdienst. De zaak betreft een verzoek van belanghebbende om de ontvanger te veroordelen in de proceskosten, ingevolge artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit verzoek volgde na een succesvolle mediation tussen partijen, waarbij zij een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.

Na de mediation ontving belanghebbende een brief van de rechtbank met het verzoek om het beroepschrift in te trekken, waarbij ook werd vermeld dat zij om een proceskostenvergoeding kon vragen. Belanghebbende heeft hierop een verzoek ingediend, maar de ontvanger beriep zich op de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende geen recht had op vergoeding van de proceskosten, omdat de overeenkomst duidelijk maakte dat er geen vorderingen meer tussen partijen bestonden.

Desondanks oordeelde de rechtbank dat het griffierecht, dat door belanghebbende was betaald, moest worden teruggegeven. Dit was het gevolg van het feit dat belanghebbende door de brief van de rechtbank op het verkeerde been was gezet en daardoor kosten had gemaakt. De rechtbank heeft bepaald dat de griffier het door belanghebbende gestorte griffierecht van € 281 aan haar zal terugbetalen.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof. De rechtbank heeft in haar beslissing de relevante juridische bepalingen en de inhoud van de vaststellingsovereenkomst in overweging genomen, en heeft de belangen van beide partijen zorgvuldig afgewogen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/5821
Uitspraakdatum: 10 april 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de ontvanger.
Betreft
Het verzoek van belanghebbende ingevolge artikel 8:75a van de Awb om de ontvanger te veroordelen in de proceskosten.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2008 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede de ontvanger.
1. Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
- bepaalt dat de griffier van deze rechtbank het door belanghebbende gestorte griffierecht van € 281 aan belanghebbende zal terugbetalen.
2. Gronden
2.1. Na door belanghebbende ingesteld beroep zijn de ontvanger en belanghebbende door deelname aan mediation tot volledige overeenstemming gekomen omtrent de tussen hen bestaande geschilpunten. Belanghebbende en de ontvanger hebben een vaststellingsovereenkomst getekend, waarin onder meer het volgende is bepaald:
“ Artikel 4 Kwijting en vrijwaring
Partijen hebben na effectuering van hetgeen in deze vaststellingsovereenkomst is gesteld niets meer van elkaar te vorderen. (…) Tot slot zullen partijen zorgdragen voor intrekking van alle op dit geschil betrekking hebbende beslagen, alsmede zullen eventueel hieromtrent lopende (klacht-)procedures worden gestaakt.”
2.2. Met dagtekening 15 mei 2007 heeft de rechtbank aan belanghebbende een intrekkingsverklaring verzonden. In diezelfde brief heeft de rechtbank gewezen op de mogelijkheid om te verzoeken om vergoeding van schade en proceskosten.
2.3. Belanghebbende heeft vervolgens bij brief met dagtekening 25 mei 2007, bij de rechtbank binnengekomen op 29 mei 2007, haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van de ontvanger in de (proces)kosten ingevolge artikel 8:75a van de Awb. Belanghebbende verzoekt uitdrukkelijk niet om schadevergoeding.
2.4. Op grond van artikel 8:75a van de Awb kan de rechtbank in geval van intrekking van het beroep een partij veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Nu belanghebbende en de ontvanger via mediation met elkaar tot overeenstemming zijn gekomen en in de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben, is de rechtbank van oordeel dat geen grond bestaat voor het veroordelen van de ontvanger in de kosten. Gelet op de duidelijke tekst van de vaststellingsovereenkomst, had belanghebbende, ook na ontvangst van de onder 2.2 genoemde brief van de rechtbank, redelijkerwijs moeten begrijpen dat zij niet in aanmerking zou kunnen komen voor een vergoeding van kosten.
2.5. Het onder 2.4 overwogene neemt niet weg dat belanghebbende door meergenoemde brief van de rechtbank op het verkeerde been is gezet en daardoor kosten heeft gemaakt. Gelet op die omstandigheid zal de griffier van deze rechtbank het door belanghebbende gestorte griffierecht aan haar terugbetalen.
Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. M.H. van Schaik, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘[woonplaats] (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’[woonplaats].
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.