Platform vmbo/roc en Vvo basisvorming
2.7. Platform vmbo/roc en Vvo basisvorming zijn, naar de rechtbank begrijpt, ondersteunend werkzaam voor onderwijs en voor scholen, waaronder belanghebbende. Belanghebbende heeft ter zitting nader toegelicht dat beide instellingen worden gefinancierd door subsidies vanuit het Ministerie van Onderwijs en Wetenschap (O&W) en dat zij, net als alle scholen, verplicht is medewerking aan deze instellingen te verlenen en dat de betrokken leraren daar kennis van het onderwijs uitwisselen en opbouwen, bijvoorbeeld over de implementatie van nieuwe onderwijssystemen zoals het Nieuwe Leren. Deze stelling, die overeenkomt met hetgeen is vermeld in het controlerapport en die de rechtbank aannemelijk acht - voor scholen als belanghebbende is het immers noodzakelijk om, ter bevordering en handhaving van de kwaliteit van het onderwijs, te participeren in samenwerkingsverbanden en organisaties op onderwijsgebied waar kennis over onderwijssystemen wordt uitgewisseld, temeer daar, naar van algemene bekendheid is, het onderwijs in Nederland met grote regelmaat met nieuwe eisen en onderwijssystemen vanuit O&W wordt geconfronteerd - leidt tot de conclusie dat zich hier niet voordoet het ter beschikking stellen van leraren door belanghebbende aan Platform vmbo/roc en Vvo basisvorming. Kenmerkend voor terbeschikkingstelling is immers, dat de ter beschikking gestelde persoon werkzaamheden gaat uitvoeren voor de instantie aan wie hij ter beschikking wordt gesteld. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake: de betrokken leraren verrichten hun werkzaamheden bij Platform vmbo/roc en Vvo basisvorming geheel ten behoeve van belanghebbende. Ook overigens kan naar het oordeel niet worden geconcludeerd dat belanghebbende enige dienst verricht aan Platform vmbo/roc en Vvo basisvorming
2.8. Nu belanghebbende een vergoeding ontvangt voor de door de leraren aan Platform vmbo/roc en Vvo basisvorming bestede tijd, zal de rechtbank beoordelen of deze vergoeding uit anderen hoofde beschouwd moet worden als een vergoeding voor een prestatie in de zin van de omzetbelasting. De rechtbank begrijpt dat de vergoeding wordt betaald uit subsidies van O&W en dat die subsidies daarvoor ook zijn bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van subsidie die dient ter financiering van kosten die worden gemaakt door belanghebbende ten behoeve van de activiteiten van belanghebbende zelf. In dat geval is geen sprake van verbruik in de zin van het BTW-stelsel en zijn de werkzaamheden eigen activiteiten van belanghebbende, die de subsidiegever, de rijksoverheid (c.q. Platform vmbo/roc en Vvo basisvorming als doorbetalende instantie), geen voordeel hebben opgeleverd waardoor deze kan worden aangemerkt als verbruiker van een dienst. Het gaat derhalve niet om economische activiteiten in de zin van art. 4 Zesde richtlijn en dus ook niet om diensten in de zin van artikel 4 van de Wet.
Citogroep
2.9. Voor de vergoeding van de Citogroep heeft naar het oordeel van de rechtbank het volgende te gelden. De Citogroep ontwikkelt - naar blijkt uit de openbare website – leerlingenvolgsystemen en toetsen voor het onderwijs. Partijen hebben ter zitting bevestigd dat juist is hetgeen omtrent de in de CAO verplicht gestelde medewerking aan Cito is vermeld in de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 oktober 2005, nr. 05/099, namelijk:
“ De werkgever verleent de werknemer, op verzoek van CEVO of CITO, kort of lang buitengewoon verlof uit het geheel of een deel van zijn werkzaamheden voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de totstandkoming van de landelijke examens in het voortgezet onderwijs.
3. Het verlof (…) wordt verleend met behoud van bezoldiging voorzover de werkgever schadeloos wordt gesteld conform de Regeling vaststelling bedragen per klokuur, zoals door de CAO-partijen is overeengekomen."
2.10. Naar het oordeel van de rechtbank is onder de in de CAO-regeling geschetste omstandigheden geen sprake van terbeschikkingstelling van personeel door de school aan de Citogroep, zoals de inspecteur stelt. De school is slechts verplicht om aan leraren die voor de Citogroep werken verlof te verlenen. Het gegeven dat de school dat verlof verleent op verzoek van de Citogroep, laat geen rechtsbetrekking met betrekking tot de werkzaamheden van de betrokken leraren ontstaan tussen de school en de Citogroep. De rechtbank leidt hieruit af dat geen sprake is van een dienst door de school aan de Citogroep en dat de eventuele schadeloosstelling die de school ontvangt niet een vergoeding is voor een door de school verrichte dienst. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de school blijkens de CAO ook verplicht is verlof te verlenen aan leraren voor werkzaamheden bij de Citogroep als zij niet wordt schadeloos gesteld.