RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/583
Uitspraakdatum: 11 februari 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats], eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2000 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.227.759 en heeft bij afzonderlijke beschikkingen een boete opgelegd van ƒ 653.746 en heffingsrente ten bedrage van ƒ 67.389 in rekening gebracht.
1.2. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 3.336.200 en heeft bij afzonderlijke beschikkingen een boete opgelegd van ƒ 943.436 en heffingsrente ten bedrage van ƒ 243.946 in rekening gebracht.
1.3. De inspecteur heeft bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 23 december 2005 de aanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 1 februari 2006, ontvangen door de rechtbank op 2 februari 2006, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 276.
1.5. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.7. Voorafgaand aan het onderzoek ter zitting heeft op 19 april 2007 een comparitie plaatsgevonden. Aldaar zijn verschenen, namens belanghebbende, de [gemachtigde], alsmede de inspecteur. De aldaar tussen partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd in en verzonden aan partijen bij brief van de rechtbank van 20 april 2007.
1.8. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8, 9 en 15 oktober 2007 te Breda. Tijdens al deze zittingen zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 06/469, 06/470, 06/584, 06/585, 06/586, 06/583, 06/592, 06/587, 06/595, 06/596, 06/588, 06/593, 06/598, 06/589, 06/597, 06/594, 06/599, 06/600, 06/602, 06/611, 06/605, 06/608, 06/609, 06/621, 06/617, 06/610, 06/613, 06/619, 06/620, 06/622, 06/1462, 06/1805, 06/1804, 06/1616, 06/1195, 06/1196, 06/1806, 06/1807, 06/5081, 06/5082, 06/5083, 06/5084, 06/3612, 06/3613, 06/2080, 06/2078, 06/2077, 06/2079, 06/3248, 06/3246, 06/3247, 06/3230, 06/3334, 06/3333, 06/2816, 06/3567, 06/3568, 06/4668, 06/5261, 06/5229; ter zake van de gezamenlijke aspecten van deze zaken heeft de rechtbank een zogenaamd moederdossier aangelegd. Tijdens de zitting van 9 oktober 2007 is de onderhavige zaak ook afzonderlijk behandeld. Voor een overzicht van het verhandelde ter zittingen alsmede de aldaar verschenen personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van de zittingen die bij deze uitspraak zijn gevoegd.
1.10. Partijen hebben ieder ter zitting van 9 oktober 2007 een pleitnota overgelegd en deze, voor zover zij afweken van de ter zitting van 8 oktober 2007 voorgedragen pleitnota’s, voorgedragen.
1.11. Partijen hebben na de zittingen, bij brieven van 15 en 21 november 2007, een herrekening van de aanslagen aan de rechtbank doen toekomen.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbendes aangifte vennootschapsbelasting is op 4 april 2002 door de inspecteur ontvangen. Volgens deze aangifte bedraagt het belastbaar bedrag € 163.322 (ƒ 359.694).
2.2. Bij brief van 18 december 2003 heeft de inspecteur een correctie op de aangifte over het jaar 2000 aangekondigd. De ¬aanslag heeft als dagtekening 18 december 2003 en is in overeenstemming met de aangekondigde correctie opgelegd.
2.3. Het bezwaarschrift tegen de aanslag 2000 heeft als dagtekening 23 december 2003 en is door de inspecteur ontvangen op 23 december 2003.
2.4. Belanghebbendes aangifte vennootschapsbelasting is op 15 augustus 2002 door de inspecteur ontvangen. Volgens deze aangifte bedraagt het belastbaar bedrag € 260.763 (ƒ 574.646).
2.5. Bij brief van 17 december 2004 heeft de inspecteur een correctie op de aangifte over het jaar 2001 aangekondigd. De ¬aanslag heeft als dagtekening 31 december 2004 en is in overeenstemming met de aangekondigde correctie opgelegd.
2.6. Het bezwaarschrift tegen de aanslag 2001 heeft als dagtekening 23 december 2004 en is door de inspecteur ontvangen op 27 december 2004.
Voor beide jaren geldende feiten
2.7. [belanghebbende] BV is op 31 mei 1999 opgericht en vormt samen met haar dochtervennootschap [BV1] een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De dochtervennootschap exploiteert een tuinderij. Deze onderneming werd tot 1 januari 1998 in de vorm van een maatschap gedreven door [de heer 1], zijn echtgenote [mevrouw] en [de heer 2].
2.8. [de heer 2] houdt alle certificaten van aandelen van [BV1]. Enig aandeelhouder van de aandelen in laatstgenoemde vennootschap is [BV1]. [BV1] houdt alle aandelen in [belanghebbende] BV. [de heer 1] is de vader van [de heer 2].
2.9. De dochtermaatschappij en daarvóór de maatschap hebben van 1995 tot en met begin 2004 door tussenkomst van [BV] overeenkomsten gesloten met achtereenvolgens de naar Pools recht opgerichte vennootschappen [vennootschap1], [vennootschap2] later genaamd [vennootschap3] alsmede [Poolse vennootschap]. Van deze naar Pools recht opgerichte vennootschappen was [aandeelhouder] enig aandeelhouder. Directeur van [Poolse vennootschap] was [de heer] hierna: [directeur]). Vergelijkbare overeenkomsten zijn in deze jaren afgesloten door een groot aantal tuinders in de omgeving van belanghebbende.
2.10. De dochtermaatschappij heeft in de onderhavige jaren de volgende overeenkomsten gesloten:
Jaar Objectnummer Soort Contractspartij
2000 103/95 Per product [vennootschap3]
2000 103/95 Mantelovk [Poolse vennootschap]
2001 103/00 Mantelovk [Poolse vennootschap]
Afschriften van deze overeenkomsten behoren tot de stukken van het geding. Deze overeenkomsten zijn ongeveer gelijk aan de overeenkomsten die belanghebbende in andere jaren met de andere naar Pools recht opgerichte vennootschappen heeft gesloten.
2.11. De overeenkomst van 1 mei 2000 luidt als volgt:
OVEREENKOMST VAN KOOP EN VERKOOP
De ondergetekenden:
1. [BV1], gevestigd in Nederland te [woonplaats] aan de [straat], hierna te noemen de verkoper;
2. [Poolse vennootschap] gevestigd in Polen, te [woonplaats] hierna te noemen de koper.
De koper en de verkoper zijn een overeenkomst van koop en verkoop aangegaan, waarvan de inhoud alsmede de daarop van toepassing zijnde voorwaarden en bepalingen worden weergegeven in de hierna opgenomen artikelen 1 tot en met 10. Bij het tot stand komen van deze overeenkomst hebben de koper en de verkoper zich laten leiden door de volgende feiten en overwegingen.
A. De verkoper heeft een tuinbouwbedrijf in Nederland en wenst het gebruik van zijn produktiefaci1iteiten optimaal te benutten alsmede de productie, afzet en export van dit tuinbouwbedrijf te stimuleren door het verkopen van zijn producten in en buiten Nederland.
B. De koper wenst tuinbouwproducten te produceren te kopen in Nederland teneinde de import en haar handelsgebied te verbeteren en te vergroten.
C. De verkoper en koper wensen een overeenkomst van koop en verkoop aan te gaan met betrekking tot de opbrengsten van een nader te bepalen productie van in de bijlage onder 2 genoemd product, waartoe de verkoper en koper op nader te bepalen wijze elkaar wederzijds zullen ondersteunen maar waarbij het risico van de productie zowel formeel als daadwerkelijk overgaat op de koper.
OMSCHRIJVING VAN HET VERKOCHTE EN GEKOCHTE
ARTIKEL 1
1.1 De verkoper heeft verkocht aan de koper en de koper heeft gekocht van de verkoper de oogst van de in de bijlage onder 2 genoemd product gedurende de in de bijlage onder 5 en 6 genoemde periode te velde, te kweken en als volgroeid product te oogsten van de in de bijlage onder 1 genoemde cultuurgronden.
1.2 De verkoper en koper gaan er voor deze overeenkomst vanuit dat de in het vorige lid bedoelde oogst van in de bijlage genoemd product een totale omvang zal hebben van de hoeveelheid als genoemd onder 3 van de bijlage. Indien deze hoeveelheid meer of minder is, is het voordeel of nadeel daarvan voor rekening en risico van de koper.
1.3 De verkoper verplicht zich tot levering en de koper verplicht zich tot afname van de in lid 1.1 genoemde oogst van in de bijlage genoemd product.
KOOPSOM
ARTIKEL 2
2.1 De koopsom bedraagt als genoemd onder 4 in de bijlage.
2.2 De koopsom wordt niet gewijzigd indien de oogst van in de bijlage genoemd product meer of minder beloopt dan de oogst waarvan de koper en/of de verkoper uitgingen bij het aangaan van deze overeenkomst.
BETALING VAN DE KOOPSOM EN GARANTIES
ARTIKEL 3
3.1 Binnen drie weken na levering en afname van een gedeelte van de in de bijlage genoemd productoogst zal de koper de koopsom geheel of gedeeltelijk betalen.
3.2 De koper dient na een afname of levering van een gedeelte van de totale in de bijlage genoemd productoogst een deel van de totale koopsom te betalen naar de verhouding tussen het aantal geleverde en afgenomen kilo’s of stuks van in de bijlage genoemd product en de totale in de bijlage genoemd productoogst, zoals deze bij het aangaan
van deze overeenkomst werd bepaald in lid 1.2.
RETENTIERECHT
ARTIKEL 4
4.1 De koper erkent dat de verkoper gebruik kan maken van het retentierecht.
4.2 De koper geeft bij deze zijn recht tot verdediging tegen het verlies van zijn eigendomsrechten van het aangeboden en niet betaalde gedeelte van de in lid 1.1 bedoelde in de bijlage genoemd productoogst op en is zijnerzijds dan van rechtswege ontslagen van zijn afnameverplichting voor dat gedeelte indien de verkoper van het in het vorige lid bedoelde retentierecht gebruik maakt.
BIJZONDERE VERKLARINGEN VAN DE KOPER
ARTIKEL 5
5.1 De koper verklaart dat hij voor de duur van de overeenkomst het groeirisico volledig voor zijn rekening en risico zal nemen.
5.2 De koper zal de verkoper vrijwaren voor alle verplichtingen welke voortvloeien uit kwalitatieve en kwantitatieve reclames en klachten indien en voor zover deze verband houden met het groei risico.
5.3 De koper verklaart het risico te dragen dat de oogst niet tot een commerciële kwaliteit kan worden gekweekt of geoogst of in kwantiteit onder de algemeen gangbare norm, geldende voor de productie van in de bijlage genoemd product onder gelijke omstandigheden, zal liggen.
BIJZONDERE VERKLARINGEN VAN DE VERKOPER
ARTIKEL 6
6.1 De verkoper verplicht zich tot het beschikbaar stellen aan de koper van de onder 1.1 genoemde percelen voor de realisatie door de koper van de onder 1.1 gemelde handelingen in verband met de in artikel 1 genoemde oogst gedurende de in de lid 1.1 genoemde periode.
6.2 De verkoper verplicht zich gedurende de in lid 1.1 genoemde periode tot het beschikbaar stellen aan de koper van diverse voorzieningen, werktuigen, infrastructuur, hulpmiddelen en de benodigde energie voor het aandrijven van voorzieningen en werktuigen en het beheren van genoemde infrastructuur noodzakelijk voor het kweken en oogsten van de onder lid 1.1 genoemde oogst van commerciële kwaliteit.
6.3 De vergoedingen voor het ter beschikking stellen van de in dit artikel gemelde faciliteiten en voorzieningen worden geacht te zijn begrepen in de in artikel 2 genoemde koopsom.
6.4 De verkoper geeft de koper en zijn personeelsleden en/of vennoten en/of partners en/of executives van de koper het onherroepelijk recht om gedurende de in lid 1.1 gestelde periode te allen tijde de in lid 1.1 gemelde percelen te betreden al dan niet met enige vorm van uitrustingsstukken, werktuigen of transportmiddelen indien en voor zover deze direct of indirect dienend zijn aan het inspecteren, bewaken, verzorgen, bewerken, kweken, oogsten en transporteren van de in artikel 1 bedoelde oogst.
BEËINDIGING VAN DE OVEREENKOMST
ARTIKEL 7
7.1 De overeenkomst loopt teneinde op 31-12-2000.
7.2 De overeenkomst loopt teneinde nadat de in artikel 1 bedoelde oogst geleverd en afgenomen is en voor het overige zowel koper als verkoper aan hun verplichtingen uit deze overeenkomst hebben voldaan.
7.3 De overeenkomst kan voor het in lid 7.2 genoemde tijdstip in onderling overleg en met instemming van zowel verkoper als koper worden beëindigd door ondertekening van een schriftelijke verklaring.
7.4 Met ingang van het tijdstip waarop de overeenkomst wordt ontbonden, wordt de verkoper eigenaar van de aan de koper verkochte oogst in de staat waarin deze zich op dat moment bevindt.
7.5 Koper en verkoper kunnen in onderling overleg de duur van deze overkomst verlengen tot een nader te bepalen datum.
VESTIGING OPSTALRECHT
ARTIKEL 8
8.1 De koper en de verkoper kunnen van elkaar vorderen om voor de duur van deze overeenkomst een recht van opstal te vestigen op de beplantingen, die de verkoper in eigendom heeft op de in lid 1.1 genoemde percelen.
8.2 In de notariële akte van vestiging van het in lid 8.1 bedoelde opstalrecht neemt de koper de verplichting op zich om aan de verkoper op de tijdstippen waarop het product wordt geoogst of voorbereid is voor afname conform het bepaalde in artikel 3 de koopsom te betalen.
KOSTEN
ARTIKEL 9
Alle kosten op deze overeenkomst van koop en verkoop betrekking hebbende, zijn voor rekening van de koper of de door hem aan te wijzen derde, met dien verstande dat een en ander voor rekening van de koper blijft indien de derde in gebreke is.
TOEPASSELIJK RECHT
ARTIKEL 10
10.1 Op deze overeenkomst is steeds het Nederlands recht van toepassing.
10.2 Alle geschillen, welke niet in onderling overleg kunnen worden opgelost en welke niet tot de competentie van de kantonrechter behoren, voortvloeiende uit of verband houdend met de uitvoering van deze overeenkomst worden door ondergetekenden in eerste aanleg aanhangig gemaakt bij de rechtbank van het arrondissement waarin de verkoper zijn woonplaats heeft gekozen.
10.3 De in deze overeenkomst genoemde bijlage wordt geacht een onlosmakelijk deel uit te maken van deze overeenkomst, en daar een geheel mee te vormen.
Aldus opgemaakt te [woonplaats] en ondertekend
te [woonplaats] op 01-05-2000.
2.12. Tot de stukken behoren bijlagen als vermeld in artikel 1.1. van de overeenkomst. Uit de stukken kunnen worden afgeleid de volgende producten, prijzen en cultuurgronden:
2.13. Belanghebbende heeft in haar aangiften een opbrengst van € 2.487.792 (ƒ 5.482.372) verantwoord voor het jaar 2000 en een opbrengst van € 2.503.357 (ƒ 5.516.673) voor het jaar 2001, welke opbrengst voor een gedeelte van € 2.118.127 (ƒ 4.667.738) respectievelijk € 2.476.758 (ƒ 5.458.056) bestaat uit ‘omzet zaden, producten op stam, tuinbouwproducten en emballage’. Een groot gedeelte van deze omzet bestaat uit verkopen van oogst op stam aan [vennootschap3] respectievelijk [Poolse vennootschap].
2.14. De door de dochtermaatschappij aan [vennootschap3] en [Poolse vennootschap] verkochte producten zijn geoogst door Poolse arbeiders. Belanghebbende heeft voor huisvesting van de Poolse arbeiders gezorgd.
2.15. De onder 2.12 vermelde producten zijn verkocht via [de veiling] te [woonplaats]. [BV] fungeerde als intermediair tussen belanghebbende, [Poolse vennootschap] en de Poolse werknemers en hield de loonadministratie bij. In tegenstelling tot de dochtermaatschappij, waren [Poolse vennootschap] en [BV] geen lid van deze veiling. Enig aandeelhouder in [BV] is [aandeelhouder]. De volledige veilingopbrengst werd uitbetaald aan [BV]. [BV] betaalde 99% van deze koopprijs door aan [Poolse vennootschap] op een Luxemburgse bankrekening.
2.16. De inspecteur stelt dat de contracten met [vennootschap3]/[Poolse vennootschap] realiteit ontberen. Hij heeft bij alle betrokken tuinders de in het jaar 2000 en 2001 gerealiseerde winst op de doorverkopen van de producten toegerekend aan de tuinders zelf, onder aftrek van een bedrag voor loonkosten van de Poolse arbeiders. Voor belanghebbende beliep de aldus berekende winstcorrectie in 2000 ƒ 1.867.845 (€ 847.591) en in 2001 ƒ 2.634.426 (€ 1.195.452). Uit de brieven vermeld in 1.11 blijkt dat die bedragen in elk geval verlaagd moet worden tot ƒ 1.800.063 (€ 816.833) respectievelijk ƒ 2.550.369 (€ 1.157.307).
2.17. Diverse instanties in de tuinbouwsector, onder meer onderzoeksbureau [bureau], de Plantenziektekundige dienst en Stichting Kwaliteits-Controle-Bureau voor Groenten en Fruit beschouwen de dochtermaatschappij als producent.
2.18. Aan [Poolse vennootschap] zijn over het onderhavige jaar aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd ter zake van dezelfde winstbedragen als waarover bij belanghebbende is geheven. [Poolse vennootschap] heeft de aan haar uitgereikte aangiftebiljetten vennootschapsbelasting niet geretourneerd en heeft de belasting niet voldaan. Ook de andere, in 2.9. vermelde Poolse vennootschappen hebben in Nederland geen aangifte gedaan noch belasting betaald.
2.19. Het Poolse Ministerie van Financiën heeft over [Poolse vennootschap] de volgende informatie verstrekt. [Poolse vennootschap] is opgericht in het jaar 2000. Als registratieadres is opgegeven: [adres], [woonplaats] en als bedrijfsadres [straat] 18/3. Op dit laatste adres bevindt zich een appartement dat eigendom is van [aandeelhouder] en wordt gehuurd door [directeur]. [Poolse vennootschap] heeft in Polen geen aangiften gedaan, noch voor de inkomsten- noch voor de omzetbelasting, en heeft geen Poolse loonbelasting ingehouden.
2.20. Op 26 april 2004 is namens de inspecteur een boekenonderzoek gestart bij belanghebbende. In dat kader heeft de inspecteur verzocht om inzage in de bedrijfscomputer van de dochtermaatschappij. Belanghebbende heeft dit geweigerd. Tijdens het onderzoek is wel een inhoudsopgave van de harde schijf gemaakt. De inspecteur heeft bij brief van 27 juli 2004 onder verwijzing naar de verplichtingen van artikel 47 e.v. van de AWR nogmaals om inzage in deze computer verzocht. De inspecteur heeft dit verzoek bij brief van 26 augustus 2005 herhaald. Belanghebbende heeft ook na deze brieven inzage geweigerd.
2.21. Belanghebbende zorgde op de bedrijfslocatie voor koelruimte voor onder meer de geoogste gewassen.
3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft belanghebbende voor de jaren 2000 en 2001 een onjuiste aangifte gedaan dan wel niet voldaan aan de op haar rustende administratie- c.q. informatieverplichtingen en is dientengevolge sprake van verschuiving en verzwaring van de bewijslast als is bedoeld in artikel 27e AWR?
2. Zijn de correcties op de winsten van belanghebbende terecht?
3. Zijn de aanslagen binnen de wettelijke termijnen vastgesteld?
4. Is sprake van ongeoorloofde dubbele heffing bij [Poolse vennootschap] en belanghebbende?
5. Belemmert het vertrouwensbeginsel het opleggen van de aanslagen?
6. Zijn de vergrijpboetes terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?
Belanghebbende beantwoordt de vragen 1, 2, 3 en 6 ontkennend en de vragen 4 en 5 bevestigend en de inspecteur beantwoordt die vragen in tegengestelde zin.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de processen-verbaal van de zittingen die bij deze uitspraak zijn gevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslagen tot aanslagen conform de ingediende aangiften, dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen heffingsrente en vernietiging van de boetebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken en vermindering van de aanslagen tot aanslagen naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.159.977 (€ 980.155) voor 2000 en ƒ 3.125.015 (€ 1.418.070) voor 2001 met evenredige vermindering van de beschikkingen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende heeft verzocht [de tuinder], [aandeelhouder] en [directeur] als getuigen te horen. De getuigen [de tuinder] en [aandeelhouder] zijn gehoord ter zitting van 8 oktober 2007. [directeur] is bij brief verzonden op 23 augustus 2007 opgeroepen om op 8 oktober 2007 te verschijnen om als getuige te worden gehoord. Zij is niet verschenen. De rechtbank ziet geen reden voor maatregelen teneinde [directeur] op andere wijze op te roepen c.q. in het buitenland te doen horen, nu blijkbaar geen juist adres bekend is, ook niet bij belanghebbende, en niet aannemelijk is dat zij als getuige gehoord zal kunnen worden.
4.2. In beginsel rust de bewijslast dat de aangifte onjuist is, op de inspecteur. Artikel 27e AWR bepaalt dat, indien niet de vereiste aangifte is gedaan, of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47, 47a, 49 en 52, AWR of aan de verplichtingen ingevolge artikel 52a en 53, eerste, tweede en derde lid, AWR voor zover het verplichtingen van een administratieplichtige betreft ten behoeve van de heffing van belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen, de rechtbank het beroep ongegrond verklaart tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
Informatieverplichting
4.3. Ingevolge artikel 47 van de AWR is belanghebbende verplicht desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.
4.4. Vaststaat dat bij het controleonderzoek in april 2004 aan belanghebbende is verzocht om inzage in (de zakelijke e-mails op) haar bedrijfscomputer, dat dit verzoek nog schriftelijk is herhaald en dat belanghebbende inzage daarin heeft geweigerd. Belanghebbende heeft gesteld dat er zich geen zakelijke e-mails op de computer bevinden.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek van de inspecteur om inzage niet onredelijk, gezien diens niet van iedere redelijkheid ontblote stelling dat de tussenschakeling van [Poolse vennootschap] feitelijk niets inhield en dat belanghebbende mogelijk het belang bij de oogst en de opbrengst daarvan heeft gehouden. Inzage in de computer zou naar het oordeel van de rechtbank in dit kader relevante informatie kunnen verschaffen, zulks mede gezien de omschrijving van de bestanden die zich volgens de inhoudsopgave van de harde schijf op de computer bevinden. Indien, zoals belanghebbende stelt, zij haar e-mailprogramma niet voor zakelijke berichten heeft gebruikt, ontsloeg dat belanghebbende niet van de op haar rustende verplichting tot het verstrekken van inzage nu het e-mailprogramma op haar bedrijfscomputer stond en derhalve reeds daardoor aannemelijk is dat het tot de administratie van belanghebbende behoorde. Het was dan aan belanghebbende om, door het verstrekken van de gevraagde informatie, het bewijs te leveren dat het programma feitelijk niet tot de administratie van belanghebbende behoorde.
4.6. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende niet volledig heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen als bedoeld in artikel 47 AWR. Aan deze conclusie doet niet af dat de informatie deels is gevraagd na het opleggen van de aanslagen. De verplichtingen van artikel 47 AWR gelden immers ook in de bezwaarfase. Artikel 27e AWR bepaalt dat alsdan de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is de gevraagde informatie van wezenlijk belang voor het beoordelen van de verhouding tussen belanghebbende en [vennootschap3] cq [Poolse vennootschap] en daarmee de beoordeling van de betrouwbaarheid van de administratie. Het verzuim van belanghebbende is mitsdien voldoende ernstig om de grondslag te vormen voor het oordeel dat omkering (verschuiving en verzwaring) van de bewijslast is gerechtvaardigd.
4.7. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn, behoudens voor zover het betreft de reeds door de inspecteur erkende fouten. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur, door de winst die is gerealiseerd bij de verkoop van de producten van belanghebbende aan belanghebbende toe te rekenen onder aftrek van een bedrag van 1% van de omzet voor [BV] en een bedrag voor loonkosten van de Poolse arbeiders, niet onredelijk heeft gehandeld. Belanghebbende heeft niet bewezen dat de kosten van de Poolse werknemers hoger zijn dan het door de inspecteur in aanmerking genomen bedrag van ƒ 8 respectievelijk € 4 per uur voor de jaren 2000 en 2001.
4.8. De stelling van belanghebbende dat de aanslagtermijn is opgerekt doordat aanslagen tot behoud van rechten zijn opgelegd, snijdt geen hout. Vaststaat dat de wettelijke termijn in is acht genomen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 oktober 1992 (BNB 1993/36) overwogen dat de opvatting dat een onzorgvuldige vaststelling van een aanslag onder omstandigheden tot nietigheid daarvan moet leiden niet als juist kan worden aanvaard, aangezien de mogelijk uit die onzorgvuldigheid ten nadele van de belastingplichtige voortvloeiende onjuistheden in bezwaar of beroep kunnen worden hersteld.
4.9. Belanghebbende stelt dat de inspecteur handelt in strijd met het verbod van détournement de pouvoir door voor dezelfde feiten zowel aan belanghebbende als aan [Poolse vennootschap] belastingaanslagen op te leggen.
4.10. Uit overweging 3.1 uit het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2003, nummer 38 122, BNB 2003/268 volgt, gelijk de inspecteur heeft gesteld, dat het is toegestaan om voor hetzelfde feitencomplex aanslagen aan verschillende belastingplichtigen op te leggen. Dit nog daargelaten of daadwerkelijk sprake is van dubbele heffing.
4.11. Van een schending van het vertrouwensbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De enkele omstandigheid dat de inspecteur de aangiften van belanghebbende wel heeft geaccepteerd in de jaren dat contracten werden gesloten met [vennootschap1] kan naar het oordeel van de rechtbank bij belanghebbende in redelijkheid niet de indruk hebben gewekt dat sprake was van een bewuste standpuntbepaling met betrekking tot alle contracten waarin oogst op stam aan een Poolse vennootschap werd verkocht.
4.12. Aan belanghebbende is op 18 december 2003, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar 2000, een vergrijpboete opgelegd van ƒ 653.746 op grond van artikel 67d van de AWR. De gronden waarop de boete berust zijn op dezelfde datum aan belanghebbende medegedeeld. Aan belanghebbende is op 31 december 2004, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar 2001, een vergrijpboete opgelegd van ƒ 943.436 op grond van artikel 67d van de AWR. De gronden waarop de boete berust zijn op 17 december 2004 aan belanghebbende medegedeeld.
4.13. Artikel 27e AWR bepaalt dat omkering (verschuiving en verzwaring) van de bewijslast niet geldt voor zover het beroep is gericht tegen de boete. Nu de handhaving van de aanslagen uitsluitend is gebaseerd op het niet voldoen aan de verplichtingen van artikel 47 AWR en er onvoldoende aanwijzingen zijn van andere omstandigheden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat belanghebbende bewust het risico heeft aanvaard dat te weinig belasting zouden worden geheven, zal de rechtbank voor de beantwoording van de vraag of te weinig belasting of premies zijn geheven de normale bewijsregels hanteren.
4.14. De inspecteur stelt primair dat belanghebbende opzettelijk onjuiste, dan wel onvolledige aangiften heeft gedaan, alsmede dat zich strafverzwarende omstandigheden voordoen nu sprake is van (ernstige en omvangrijke) fraude. Volgens de inspecteur rechtvaardigt het voorgaande boetes van 100% van de grondslag. Subsidiair stelt de inspecteur dat belanghebbende (voorwaardelijk) opzet moet worden verweten. Belanghebbende betwist dat sprake is van opzet en fraude en stelt dat een onderbouwing voor de boete ontbreekt. Belanghebbende stelt tevens dat de boete tot behoud van recht is opgelegd, hetgeen niet mogelijk is.
4.15. De inspecteur heeft gesteld dat er sprake is van schijncontracten en baseert zijn stelling op – zeer kort weergegeven – (1) de adviezen uit 1994/1995 over de opzet van de constructie met een Poolse Spolka, (2) de (onzakelijke) wijze waarop [Poolse vennootschap] en belanghebbende jegens elkaar handelen en (3) de betrokkenheid van belanghebbende bij de door haar geteelde producten, ook ná de verkoop. In de situatie van belanghebbende komt daar nog bij de betrokkenheid van [de heer 1] die de vader is van [de heer 2] en diens bemoeienissen met [vennootschap1] en [BV].
4.16. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de contracten tussen belanghebbende en [Poolse vennootschap] omtrent de verkoop van oogst op stam, niet weerspiegelen hetgeen werkelijk tussen deze partijen is overeengekomen. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit niet zonder meer met zich dat belanghebbende opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan. Van een onjuiste aangifte is eerst sprake indien de door belanghebbende in die aangifte vermelde winst onjuist is. Enkel deze aangevoerde feiten en omstandigheden leiden niet noodzakelijkerwijs tot die conclusie zodat die feiten en omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet met zich brengen dat er om deze reden sprake is van onjuiste aangiften.
4.17. De rechtbank leidt uit de stukken alsmede hetgeen ter zitting is verklaard af, dat de verkoop van oogst op stam door tuinders aan een Poolse Spolka als zodanig is opgezet om de tuinders aan personeel te helpen voor de oogst van hun producten, aangezien zij op grote problemen stuitten bij het werven van Nederlands personeel en het op normale wijze inhuren van Pools personeel problematisch was. De rechtbank acht in het verlengde hiervan aannemelijk dat belanghebbende het belang bij de oogst heeft behouden, hetgeen haar betrokkenheid bij die oogst en de verkoop daarvan verklaart.
4.18. Vaststaat dat belanghebbende voor de oogst gebruik heeft gemaakt van personeel van [vennootschap3]/[Poolse vennootschap], dat belanghebbende en [vennootschap3]/[Poolse vennootschap] zijn overeengekomen dat van de totale opbrengst van die oogst een deel aan [vennootschap3]/[Poolse vennootschap] (de opbrengst van de oogst min het aan belanghebbende te betalen deel) en een deel aan belanghebbende (in de contracten opgenomen als vergoeding voor de verkoop van de oogst op stam) zou toekomen en dat het uiteindelijk aan belanghebbende betaalde bedrag afweek van hetgeen in deze contracten was bepaald. De rechtbank leidt uit de door de inspecteur overgelegde berekeningen af dat [vennootschap3]/[Poolse vennootschap] op deze contracten winst heeft behaald. Het door de inspecteur daarbij gehanteerde netto-uurtarief voor de Poolse werknemers van ƒ 8 c.q. € 4 acht de rechtbank niet onaannemelijk laag, maar de rechtbank is wel van oordeel dat de inspecteur ten onrechte helemaal geen rekening heeft gehouden met overhead en/of algemene kosten van [vennootschap3]/[Poolse vennootschap].
4.19. Hoewel de door [vennootschap3]/[Poolse vennootschap] behaalde winsten – ook indien rekening wordt gehouden met enig bedrag aan overhead en/of algemene kosten – hoog zijn, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat deze winsten zo onaannemelijk hoog zijn dat daar geen zakelijke afspraak aan ten grondslag kan liggen. De rechtbank acht daarbij van belang dat belanghebbende door de afspraken met [vennootschap3]/[Poolse vennootschap] van veel rompslomp rond de oogst werd verlost. Het is niet onaannemelijk dat belanghebbende daar een behoorlijk bedrag voor over had. In elk geval heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de aan [vennootschap3]/[Poolse vennootschap] toegevloeide winst zodanig hoog was dat een contract als dat tussen belanghebbende en [vennootschap3]/[Poolse vennootschap] niet zou zijn gesloten door onafhankelijke derden.
4.20. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van de inspecteur om feiten of omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit volgt dat de winsten van [vennootschap3]/[Poolse vennootschap] desondanks aan belanghebbende zijn toegevloeid. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur hierin niet geslaagd. De inspecteur heeft geen onverklaarbare vermogens- of uitgavenstijging bij belanghebbende of haar aandeelhouders geconstateerd. Uitgaande van hetgeen de rechtbank onder 4.17 heeft overwogen, zijn alle door de inspecteur gestelde feiten en omstandigheden omtrent de betrokkenheid van belanghebbende bij de oogst verklaarbaar. Voor een verdergaande financiële betrokkenheid van belanghebbende bij [vennootschap3]/[Poolse vennootschap] dan uit de contracten voortvloeit, heeft de rechtbank onvoldoende aanwijzingen. Het gegeven dat de betalingen door [vennootschap3]/[Poolse vennootschap] onregelmatig waren, is daarvoor op zich onvoldoende. De inspecteur heeft wel gesteld, maar belanghebbende heeft gemotiveerd weersproken dat [vennootschap3]/[Poolse vennootschap] substantiële aan belanghebbende toekomende bedragen niet heeft betaald en dat belanghebbende zich daarvan bewust was en erin heeft berust.
4.21. De rechtbank is ten slotte ook van oordeel dat de vergaande betrokkenheid van [de heer 1] bij [BV] en bij [vennootschap3]/[Poolse vennootschap], ook in onderling verband met de overige feiten en omstandigheden bezien, niet tot de conclusie leidt dat de aan [vennootschap3]/[Poolse vennootschap] toegevloeide winst feitelijk aan belanghebbende of aan haar aandeelhouders toekwam.
4.22. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur niet heeft bewezen dat er sprake is van onjuiste aangiften. Dit brengt met zich mee dat de boetebeschikkingen moeten worden vernietigd.
4.23 Belanghebbende heeft geen inhoudelijke grieven aangevoerd tegen de vaststelling van de heffingsrente. Nu de rechtbank overigens aannemelijk acht dat de heffingsrente overeenkomstig de wettelijke regeling is vastgesteld dient deze in verband met de vermindering van de aanslag, zoals door de inspecteur alsnog is geconcludeerd, overeenkomstig te worden verminderd.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.610 (2 punten voor het indienen van de bezwaarschriften ad € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de comparitie, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek en 2 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Belanghebbende vraagt om schadevergoeding, op te maken bij staat, maar heeft ter zitting aangegeven dit verzoek niet te kunnen specificeren. De rechtbank gaat er dan ook aan voorbij.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag vennootschapsbelasting 2000 tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 980.155 en vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;
- vermindert de aanslag vennootschapsbelasting 2001 tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.418.070 en vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.610 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 276 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 11 februari 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-Van Dooren, voorzitter, mr. J.J.J. Engel, mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.