ECLI:NL:RBBRE:2008:4048

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
16 december 2008
Publicatiedatum
26 april 2013
Zaaknummer
AWB-07_3032
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak inzake naheffingsaanslag loonbelasting en boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 16 december 2008 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest. De zaak betreft een naheffingsaanslag loonbelasting van €66.000 die aan de vennootschap van de belanghebbende was opgelegd voor het tijdvak van 1 oktober 1997 tot 31 december 1997. De belanghebbende, die samen met zijn echtgenote bestuurder was van de vennootschap, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en de daaropvolgende aansprakelijkstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vennootschap op 29 september 1997 de naheffingsaanslag kreeg opgelegd en op 17 februari 1998 failliet werd verklaard. De inspecteur heeft de aanslag gehandhaafd, wat leidde tot het beroep van de belanghebbende.

Tijdens de zitting op 2 december 2008 zijn de procedures gezamenlijk behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet ten onrechte niet is gehoord, aangezien er een hoorgesprek heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de administratie van de vennootschap onvolledig was en dat de aangifte loonbelasting niet tijdig was ingediend. Dit leidde tot de conclusie dat de sanctie van omkering van de bewijslast gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor de naheffingsaanslag, maar gegrond voor de boete van €1.000. De rechtbank heeft de boete vernietigd omdat deze niet gelijktijdig met de aanslag was opgelegd, wat in strijd is met de rechtszekerheid. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op €241,50 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/3032
Uitspraakdatum: 16 december 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], woonachtig te [woonplaats] ,
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 31 mei 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan [A BV] voor het tijdvak 1 oktober 1997 tot 31 december 1997 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting ad
f66.000 ( [aanslagnummer] ) alsmede de bij beschikking opgelegde boete van
f1.000.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2008. Met toestemming van partijen zijn de procedures AWB 07/3023, AWB 07/3031, AWB 07/3032, AWB 07/3033, AWB 07/3034, AWB 07/3035, AWB 07/3036 en AWB 07/3037 gezamenlijk behandeld.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor] te Den Haag, alsmede namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het de naheffingsaanslag betreft;
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het de boete betreft;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de boete;
  • stelt de boete op nihil;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 241,50 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende was samen met zijn echtgenote bestuurder van [de vennootschap] (hierna: de vennootschap). De activiteiten van de vennootschap bestonden onder andere uit de exploitatie van een internationaal transportbedrijf en de exploitatie van een nationale en internationale groot- en kleinhandel in alle soorten voor de handel vatbare roerende zaken. Aan de vennootschap is op 29 september 1997 de onderhavige naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd ten bedrage van
f66.000. De vennootschap is op 17 februari 1998 failliet verklaard.
2.2.
Voor het bedrag van de aanslag is belanghebbende ingevolge artikel 36 van de Invorderingswet op 5 februari 1999 aansprakelijk gesteld door de ontvanger. Belanghebbende heeft op 16 maart 1999 bezwaar gemaakt tegen de onderliggende naheffingsaanslag en de aansprakelijkstelling. De Hoge Raad heeft op 8 april 2005 de aansprakelijkstelling bekrachtigd, waarna de inspecteur op 31 mei 2007 uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag heeft gedaan. Het bedrag van de aanslag is hierbij gehandhaafd.
2.3.
In geschil is de hoogte van de naheffingsaanslag en de boete.
2.4.
Belanghebbende stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord. Uit de stukken blijkt dat in de bezwaarfase een gesprek tussen de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur heeft plaatsgevonden. Anders dan belanghebbende, is de rechtbank van oordeel dat dit gesprek is aan te merken als een hoorgesprek in de zin van artikel 7:16 e.v. van de Awb. Van het hoorgesprek is tevens een hoorverslag opgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat voldaan is aan de hoorplicht zoals bedoeld in artikel 7:16 van de Awb. Deze stelling van belanghebbende faalt.
2.5.
De vennootschap heeft de aangifte loonbelasting niet binnen de daarvoor gestelde termijn maar pas in de bezwaarfase ingediend. Tevens heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat uit onderzoek bij de curator is gebleken, dat de administratie, waaronder de loonadministratie, onvolledig was en dat kasbetalingen aan werknemers niet of onvolledig werden geadministreerd.
2.6.
Ingevolge artikel 29, tweede lid AWR (thans artikel 27e AWR), verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, indien onder andere de vereiste aangifte niet is gedaan, dan wel niet voldaan is aan de verplichtingen zoals opgenomen in de artikelen 41, 47, 47a, 49, 52 en 53, eerste lid, onderdeel b van de AWR. De ongegrondverklaring blijft achterwege, indien is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Artikel 50, vierde lid, Invorderingswet (tekst 1999) bepaalt dat artikel 29, tweede lid, AWR buiten toepassing blijft indien het niet aan de aansprakelijkgestelde te wijten is dat de verplichte aangifte niet is gedaan.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat de onvolkomenheden in de administratie van de vennootschap van zodanige omvang en van zodanig belang zijn, dat zij de sanctie van omkering (verzwaring en verschuiving) van de bewijslast rechtvaardigen. Dat geldt ook voor het niet tijdig doen van aangifte. Belanghebbende heeft gesteld dat eind 1997 al duidelijk begon te worden dat het niet goed ging met de vennootschap. Belanghebbende had er voor moeten zorgen dat de vennootschap aan haar fiscale verplichtingen voldeed. Belanghebbende was als directeur van de vennootschap daarvoor verantwoordelijk en het is naar het oordeel van de rechtbank aan belanghebbende te wijten dat niet voldaan is aan deze verplichtingen. Belanghebbende dient daardoor te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
2.8.
Belanghebbende bepleit een bedrag aan loonbelasting van
f21.210 zoals opgenomen in de alsnog ingediende aangifte. De inspecteur heeft over het vierde kwartaal een bedrag van
f66.000 aan loonbelasting in aanmerking genomen. Deze aanslag is gebaseerd op een schatting. Belanghebbende heeft loonstroken en een uitdraai van kasbetalingen aan verschillende werknemers overgelegd. Belanghebbende stelt weliswaar maar bewijst niet dat de kasbetalingen deels leningen waren aan de werknemers. Wanneer de kasbetalingen als loon worden beschouwd, is in het vierde kwartaal in elk geval meer loonbelasting verschuldigd geweest dan de door belanghebbende alsnog aangegeven loonbelasting. Voorts is geen loon voor de bestuurders van de vennootschap in deze aangifte opgenomen. Onder deze omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur de schatting van
f66.000 aan loonbelasting in redelijkheid heeft kunnen maken. Het gelijk is op dit punt aan de inspecteur.
2.9.
De opgelegde boete van
f1.000 betreft volgens de inspecteur een verzuimboete in de zin van artikel 67a van de AWR. Op de door de inspecteur overgelegde computeruitdraai van de naheffingsaanslag staat deze verzuimboete niet vermeld. Op grond van de parlementaire behandeling van het betreffende artikel 67a, dient de boete in het kader van de rechtszekerheid gelijktijdig met de aanslag te worden opgelegd. Indien het opleggen van de boete achterwege is gebleven, en later blijkt dat wel aan de voorwaarden voor een boete was voldaan, dan kan deze omissie niet meer worden hersteld (MvT, Kamerstukken II 1993/94, 23 470, nr. 3). De boete dient derhalve te worden vernietigd.
2.10.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep betreffende de aanslag ongegrond verklaard en is het beroep betreffende de boete gegrond verklaard.
2.11.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de samenhangende zaken met de nummers 07/3032, 07/3033, 07/3036 en 07/3037 vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1, met toepassing van factor 1,5 wegens vier samenhangende zaken), waarvan 25% of € 241,50 voor deze zaak.
2.12.
In alle samenhangende zaken is in totaal tweemaal griffierecht geheven van € 288 en € 39. De Staat is in de uitspraken onder nummer 07/3033 respectievelijk 07/3036 veroordeeld deze bedragen aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 16 december 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. drs. I.E. van Eerd, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.