ECLI:NL:RBBRE:2007:BJ4802

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
13 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/3442
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen niet-ontvankelijkheid bezwaar motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 13 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie. De zaak betreft een bezwaar dat de belanghebbende had ingediend tegen de door hem betaalde motorrijtuigenbelasting over de jaren 2000 tot en met 2005. De inspecteur had het bezwaar op 16 mei 2007 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende op 9 september 2006 bezwaar heeft gemaakt, terwijl de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 10 januari 2006 was geëindigd. Hierdoor was het bezwaar niet tijdig ingediend.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de beroepstermijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, in dit geval op 17 mei 2007. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de belanghebbende ontvankelijk was, omdat het beroep geacht moet worden mede gericht te zijn tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft de zaak vervolgens inhoudelijk beoordeeld en geconcludeerd dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/3442
Uitspraakdatum: 13 november 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 16 mei 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de door hem over de jaren 2000 tot en met 2005 betaalde motorrijtuigenbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2007. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigde].
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 12 september 2007 aan [eiser en adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 18 september 2007 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1. De betaalde belasting betreft een Volkswagen personenauto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). Belanghebbende is blijkens het kentekenregister sinds 27 april 1994 houder van de auto. Ingevolge artikel 15, derde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 mocht de voor het tijdvak 27 oktober 2005 tot en met 26 januari 2006 verschuldigde belasting in maandelijkse termijnen worden voldaan. De laatste betaling werd door belanghebbende verricht op 28 november 2005.
2.2. Belanghebbende heeft per brief met dagtekening 9 september 2006 bezwaar gemaakt tegen de door hem betaalde belasting over de jaren 2000 tot en met 2005. Belanghebbende heeft met dagtekening 4 december 2006, bij de rechtbank ingekomen op 6 december 2006, beroep ingesteld. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende, bij brief met dagtekening 16 mei 2007, niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Nu het beroep is ingesteld, voordat door de inspecteur uitspraak op bezwaar is gedaan, is het beroep voortijdig ingesteld. De beroepstermijn vangt immers aan op de dag na dagtekening van de uitspraak op bezwaar, in het onderhavige geval dus op 17 mei 2007. Artikel 6:20, vierde lid, van de Awb bepaalt:
Het bezwaar of beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze bepaling het beroep in het onderhavige geval geacht moet worden mede te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
2.3. In geschil is het antwoord op de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.4. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de AWR aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van die bekendmaking, dan wel op de dag na die van de voldoening of de inhouding onderscheidenlijk de afdracht. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van die wet is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is het bezwaarschrift nog tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.5. De dagtekening van de laatste betaling is 28 november 2005. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, is derhalve geëindigd op 10 januari 2006. Het bezwaarschrift is op 9 september 2006 door de inspecteur ontvangen en is dus niet tijdig ingediend. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Niet gesteld of gebleken is dat zodanige omstandigheden zich hebben voorgedaan. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 13 november 2007 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 16 november 2007
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.