ECLI:NL:RBBRE:2007:BG6486

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
27 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4211
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 27 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.922. De inspecteur had bij de aanslag een bijtelling voor privé-gebruik van een auto van € 6.285 en een bijtelling voor een andere auto van € 3.049 toegepast, evenals een correctie voor meer genoten loon van € 5.918.

Tijdens de zitting op 13 april 2007 is de zaak besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil voornamelijk draaide om de vraag of de bijtelling voor de auto terecht was aangebracht. De belanghebbende stelde dat de auto niet aan haar, maar aan haar broer ter beschikking stond, maar de rechtbank oordeelde dat uit eerdere verklaringen van de belanghebbende bleek dat zij gebruik maakte van de auto. De inspecteur had ook bewijs geleverd in de vorm van een kilometeradministratie die door de belanghebbende was overgelegd.

De rechtbank concludeerde dat de bijtelling voor de auto terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier R.L.P. van der Velden. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4211
Uitspraakdatum: 27 april 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 3 november 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.922.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2007.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1 Belanghebbende voerde van februari 1998 tot en met maart 2002 de directie over de [BV] (hierna: de B.V.). Zij was tevens eigenaar van alle aandelen in de B.V.
2.2 In de jaren 2000 tot en met maart 2002 stond de B.V. ingeschreven als houdster van een aantal personenvoertuigen [auto], waaronder een [auto], vier deurs met het kenteken [0000]. De cataloguswaarde van deze auto bedroeg fl. 277.021.
2.3 Bij de aanslagregeling voor het jaar 2002 heeft de inspecteur een bijtelling voor het privé-gebruik van [auto] ter grootte van € 6.285 (3/12x20%x fl. 277.021) aangebracht. Tevens is een bijtelling voor privé-gebruik van een [auto], kenteken [0000] toegepast van € 3.049. Een derde correctie betrof meer genoten loon van [de heer] ad
€ 5.918. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 30.922. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag gehandhaafd.
2.4 Ter zitting is het tussen partijen levende geschil door de rechtbank met hen besproken. Het is de rechtbank gebleken dat tussen partijen thans het enige geschilpunt nog is de vraag of de inspecteur de vorenvermelde bijtelling betrekking hebbende op de [auto] terecht heeft aangebracht.
2.5 Artikel 3.145 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB2001) luidt, voor zover van belang:
“1. Indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
(…)
3. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.
(…)”.
2.6 Belanghebbende heeft gesteld dat de [auto] niet aan haar, maar aan haar broer ter beschikking stond. Dat is in strijd met het feit dat belanghebbende bij brief aan de inspecteur van 4 september 2002 heeft verklaard van de [auto] gebruik te maken. Eveneens is de stelling van belanghebbende in strijd met hetgeen door haar tijdens een boekenonderzoek begin 2002 schriftelijk is verklaard. Uit deze verklaring valt immers af te leiden dat de [auto] aan belanghebbende ter beschikking stond.
2.7 De inspecteur heeft gesteld dat de terbeschikkingstelling van de [auto] aan belanghebbende tevens volgt uit de gedeeltelijke kilometeradministratie over 2001, die door belanghebbende is overlegd in een eerder stadium. Deze stelling is door belanghebbende niet weersproken. Belanghebbende heeft niet aangegeven waarin de situatie in 2002 afweek van die in 2001 en de rechtbank heeft ook geen reden om aan te nemen dat de situatie is veranderd. Voorts merkt de rechtbank op dat over het onderhavige jaar geen kilometeradministratie is overgelegd.
2.8 De onder 2.6 en 2.7 genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, rechtvaardigen de gevolgtrekking dat de [auto] ook in de onderhavige maanden aan belanghebbende ter beschikking stond.
2.9 Belanghebbendes stellingen dat belanghebbende zelf over een auto beschikte en om die reden de [auto] niet gebruikte, dat de [auto] uit het oogpunt van representativiteit aan haar broer ter beschikking was gesteld en zij zelf derhalve geen gebruik kon maken van de [auto] en dat de bijtelling bij de broer van belanghebbende had moeten worden aangebracht doen aan vorenstaand oordeel niet af.
2.10 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.11 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 27 april 2007 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van R.L.P. van der Velden, waarnemend griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.