ECLI:NL:RBBRE:2007:BB1821

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
13 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
448975 cv 07-74
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot schorsing van non-concurrentiebeding en klantenbeding met toekenning van vergoeding op basis van artikel 7:653 lid 4 BW

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Breda op 13 augustus 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, een consultant, en gedaagde, een besloten vennootschap. Eiseres vorderde de schorsing van een non-concurrentiebeding en een klantenbeding, omdat zij door deze bedingen in haar beroepsuitoefening werd belemmerd. De kantonrechter oordeelde dat het non-concurrentiebeding eiseres inderdaad beperkt in haar mogelijkheden om zelfstandig of bij een andere werkgever werkzaam te zijn in de wervings- en selectiemarkt voor advocaten en bedrijfsjuristen. De rechter erkende het belang van gedaagde bij het handhaven van het beding, gezien de kennis en ervaring die eiseres tijdens haar dienstverband had opgedaan.

De kantonrechter wees de vorderingen van eiseres af, maar kende haar ambtshalve een vergoeding toe op basis van artikel 7:653 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek, omdat eiseres in belangrijke mate werd belemmerd in haar werk. De rechter overwoog dat eiseres, ondanks de beperkingen van het beding, nog steeds mogelijkheden had om werkzaamheden buiten de voor gedaagde gunstige regio's uit te voeren. De vergoeding werd vastgesteld op € 1.000,-- per maand voor de periode dat eiseres aan het non-concurrentiebeding was gebonden.

De uitspraak benadrukt de afweging tussen de belangen van de werknemer en de werkgever bij de toepassing van non-concurrentiebedingen en de mogelijkheid van een vergoeding voor de werknemer die door dergelijke bedingen in haar beroepsuitoefening wordt beperkt. Eiseres werd bovendien veroordeeld in de proceskosten, wat gebruikelijk is in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Tilburg
zaak/rolnr. 448975-CV-74/2007
vonnis in kort geding d.d. 13 augustus 2007
inzake
[eiseres],
wonende te Geldermalsen,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.A. Slager, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.A. Diebels, advocaat te Tilburg.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding d.d. 4 juli 2007, met producties;
- de brief d.d. 17 juli 2007 van mr. Diebels, met als bijlage een conclusie van antwoord met producties,
- de aantekeningen van de griffier met betrekking tot het verhandelde ter zitting van 19 juli 2007.
De inhoud van deze stukken en van de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotitie geldt als hier ingelast.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1 Tussen partijen staat het volgende vast. Eiseres is vanaf 1 februari 2002 voor bepaalde tijd en vanaf 1 februari 2003 voor onbepaalde tijd in dienst van gedaagde in de functie van Consultant. Gedaagde houdt zich bezig met het werven en selecteren van uitvoerend en leidinggevend personeel voor opdrachtgevers voor alle branches. Eiseres is aangetrokken om de afdeling “Legal”, de werving en selectie van bedrijfsjuristen en advocaten, op te zetten. Zij is de enige die zich met dit werk bezighoudt en heeft gedurende haar dienstverband goede resultaten geboekt. Zij verricht haar werkzaamheden op de locatie ‘s-Hertogenbosch in de businessunit Finance waar in totaal 18 consultants werkzaam zijn. In de arbeidsovereen-komst is een non concurrentiebeding opgenomen welk beding kort gezegd eiseres voor de duur van 1 jaar na het einde van het dienstverband beperkt op bepaalde wijze werkzaam te zijn en wel in een straal rond 50 km met als middelpunt de gemeenten waar gedaagde gevestigd is. Tevens is een klantenbeding overeengekomen welk beding kort gezegd eiseres verbiedt voor de duur van 1 jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst opdrachten te aanvaarden of werkzaamheden te verrichten voor relaties van gedaagde alsook verbiedt om voor de duur van 2 jaar na het einde van het dienstverband relaties van gedaagde te benade-ren, reclame te maken dan wel onder hen te werven met de bedoeling een overeenkomst aan te gaan. Op overtreding van deze bedingen is een boete gesteld. Eiseres heeft bij brief van 8 mei 2007 haar dienstverband tegen 1 juli 2007 opgezegd en heeft in e-mailberichten aan relaties te kennen gegeven dat zij voor zichzelf wilde gaan beginnen. In verband met de inhoud van die berichten heeft gedaagde eiseres met ingang van 6 juni 2007 geschorst en is haar leaseauto ingenomen. Op haar salaris van juni 2007 is een bedrag ingehouden ter zake schades aan de leaseauto; een bonus over de maand juni 2007 is niet betaald.
2.2 Eiseres vordert:
1. over te gaan tot onmiddellijke schorsing van het non concurrentiebeding in afwachting van een uitspraak in de bodemprocedure;
2. over te gaan tot onmiddellijke schorsing van het klantenbeding in afwachting van een uitspraak in de bodemprocedure, op zodanige wijze dat dit klantenbeding wordt beperkt tot een duur van 1 jaar en de klanten zoals genoemd in productie 11 bij de dagvaarding;
en voorts gedaagde te veroordelen tot betaling van:
3. een bedrag van € 1.031,70 bruto ter zake de bonus over de maand juni 2007;
4. een bedrag van € 428,80 bruto ter zake vakantietoeslag;
5. een bedrag van € 370,87 ter zake schadevergoeding wegens het ten onrechte innemen van de leaseauto;
6. een bedrag van € 680,-- wegens onterechte inhouding op het salaris;
7. de wettelijke verhoging over de onder 3, 4 en 6 genoemde bedragen;
8. de wettelijke rente over de onder 3, 4, 6 en 7 bedoelde bedragen;
9. de kosten van het geding.
De onder punt 4 omschreven vordering is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ingetrokken nadat van de zijde van gedaagde was toegezegd dat de vakantietoeslag in juli 2007 zou worden uitbetaald.
2.3 Ter onderbouwing van de eerste vordering stelt eiseres dat zij door het beding onbillijk wordt benadeeld nu het haar belemmert om elders werkzaam te zijn dan bij gedaagde aangezien het onmogelijk is om haar beroep uit te oefenen buiten een straal van 50 km rondom alle vestigingen van gedaagde, te weten Den Bosch, Eindhoven, Breda, Nijmegen, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. In feite is sprake van een beroepsverbod voor de duur van een jaar voor het westen, midden en zuiden van het land en alle grote en middelgrote steden, aldus eiseres. Zij acht het beding te meer onbillijk omdat gedaagde het geding van kracht wil laten zijn op alle vakgebieden bij gedaagde, te weten Legal, HR, Finance, Techniek en Sales en Marketing, terwijl zij uitsluitend werkzaam is geweest op de Legal-markt. De onbillijke benadeling geldt volgens eiseres ook voor haar tweede vordering. Zij verklaart zich bereid zich aan het beding en de daarbij behorende klantenlijst te houden onder de beperking dat het gehele klantenbeding wordt beperkt tot een duur van 1 jaar voor het werkgebied Legal wat betreft werving en selectie; daardoor zou zij zich wel met de klanten van gedaagde kunnen bemoeien op de andere werkterreinen van gedaagde.
2.4 Voorts heeft eiseres gesteld recht te hebben op de bonus over de omzet in juni 2007 omdat zij de bonusafspraak 2007 (onder meer inhoudende dat bij opzegging van het dienstverband de bonus komt te vervallen) niet heeft ondertekend. Ten onrechte heeft gedaagde haar leaseauto ingenomen en een bedrag op haar salaris ingehouden ter zake autoschades, aldus eiseres.
2.5 Gedaagde bestrijdt de vordering op formele en inhoudelijke gronden als verwoord in de vóór de mondelinge behandeling toegezonden conclusie van antwoord, met bijlagen. De kantonrechter zal de diverse weren hierna bespreken, te beginnen met die van formele aard.
2.6 Het niet voldoen aan het vereiste van artikel 112 Rv door in de dagvaarding niets te vermelden over de heffing van vast recht bij verschijning leidt niet tot nietigheid van de dagvaarding. Weliswaar bedreigt artikel 120 Rv dit gebrek met nietigheid maar de kanton-rechter acht die nietigheid op de voet van artikel 122 Rv gedekt nu gedaagde verweer heeft kunnen voeren en daarbij door het gebrek niet onredelijk in haar belangen kan zijn geschaad.
2.7 Het niet althans –in de visie van gedaagde- onvoldoende voldoen aan de substan-tiëringsplicht kan ingevolge artikel 120 lid 3 Rv niet tot nietigheid leiden; wel heeft gedaagde er terecht op gewezen dat het weglaten van het preprocessueel verweer van gedaagde tot uitdrukking kan worden gebracht in de proceskosten.
2.8 Gebruikelijk is dat in een kortgedingdagvaarding het spoedeisend belang specifiek wordt
toegelicht maar eiseres heeft terecht opgemerkt dat daartoe geen verplichting bestaat. Uit de aard van de vordering is voldoende duidelijk dat zij groot belang heeft bij de door haar gevorderde schorsing van voornoemde bedingen nu zij thans geen eigen inkomen heeft en door het beding wordt beperkt in de mogelijkheid om voor zich zelf te beginnen en dezelfde werkzaamheden bij andere werkgevers te verrichten. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen acht de kantonrechter ook een spoedeisend belang bij de tweede vordering aanwezig, te meer nu blijkens het bij dagvaarding overgelegde arbeidscontract in lid 1 van artikel 10 B weliswaar een periode van 1 jaar wordt genoemd maar in de leden 2 en 3 van dat artikel een termijn van 2 jaar staat vermeld.
2.9 Wel treft doel het verweer dat met betrekking tot de vorderingen zoals hiervoor onder 3, 4 (inmiddels ingetrokken), 5, 6, 7 en 8 omschreven geen spoedeisend belang aanwezig is. Zodanig belang is niet toegelicht en blijkt ook niet uit de aard van de vorderingen. Deze –door gedaagde betwiste- nevenvorderingen horen in een bodemprocedure; de aard van de procedure in kort geding verzet zich immers tegen een uitgebreid onderzoek van de feiten. Hooguit kunnen deze vorderingen een rol spelen in het kader van een eventuele minnelijke schikking. Gelet hierop kan aan hetgeen partijen hierover hebben aangevoerd worden voorbijgegaan en zullen die vorderingen worden afgewezen.
2.10 Ten slotte deelt de kantonrechter niet de opvatting van gedaagde dat de voorzieningenrechter op grond van de aangevoerde jurisprudentie en literatuur in een procedure als deze geen uitspraak zou kunnen doen over schorsing van het concurrentiebeding nu in ieder geval uit de jurisprudentie van latere datum genoegzaam blijkt dat die bevoegdheid wel bestaat.
2.11 Thans ingaande op de essentie van het geschil overweegt de kantonrechter dat genoegzaam duidelijk is geworden dat het non-concurrentiebeding eiseres beperkt om zelfstandig dan wel bij een andere werkgever werkzaam te zijn op het gebied van werving en selectie van advocaten en bedrijfsjuristen, kort gezegd, het Legal-terrein. De beperking geldt weliswaar niet voor heel Nederland maar, gelet op de 50 km-bepaling in het beding, wel voor die delen van Nederland waar op dit terrein naar de mening van beide partijen het meeste potentieel, de grootste “markt”, aanwezig is. Eiseres is vrij om in het oosten en noorden van het land te werken alsook vanuit de steden Alkmaar, Lelystad, Apeldoorn, Venlo en Bergen op Zoom, zo is ter zitting gebleken, zelfs indien een van deze steden binnen de 50 km zone zou blijken te liggen als in het beding bedoeld. Volgens gedaagde is dat voor eiseres qua reistijd zeer wel te doen. Voor eiseres is dat kennelijk geen optie, niet alleen omdat de “markt” in die regio’s minder is maar ook omdat zij eraan dacht om, in het geval zij voor zichzelf zou willen gaan beginnen, vanaf haar huisadres in Geldermalsen te gaan werken en ook dat vanwege de regionale beperking niet mogelijk is.
2.12 Tegelijk moet worden vastgesteld dat gedaagde groot belang heeft bij instandhouding van het non-concurrentiebeding nu eiseres vanuit ’s-Hertogenbosch de Legal-markt in heel Nederland bewerkte en vooral in de regio’s waar gedaagde actief is. Waar eiseres gedurende haar dienstverband grote kennis van de markt in de ruimste zin des woords heeft opgedaan, heeft gedaagde een gerechtvaardigd belang bij het voorkomen dat eiseres zich op dezelfde markt begeeft. Weliswaar heeft eiseres de Legal-markt volgens gedaagde niet weten uit te bouwen tot een afdeling waar meer personen zich met die materie bezighouden maar kennelijk waren haar prestaties wel zodanig profijtelijk en het bedrijfsdebiet zodanig dat ervoor is gekozen om ook na haar vertrek met een opvolgster die markt te blijven bestrijken. Gedaagde kan aldus de bescherming van haar belangen niet worden ontzegd. De kanton-rechter merkt daarbij op dat de gestelde zware concurrentie op de markt op zichzelf reeds blijkt uit de door eiseres genoemde reden voor het opzeggen van haar dienstverband, namelijk de in haar ogen te agressieve werkwijze waarop gedaagde volgens haar potentiële klanten benadert.
2.13 Uit het verhandelde ter zitting heeft de kantonrechter begrepen dat eiseres zich onvol-doende de gevolgen van het non-concurrentiebeding heeft gerealiseerd. Die gevolgen worden wel vaker miskend, maar in het geval van eiseres valt haar verbazing over het effect van het beding te minder te begrijpen nu zij juriste is en daarom zowel ten tijde van het sluiten van het beding als bij het opzeggen van haar dienstverband had kunnen bevroeden dat zij bij beëindiging van het dienstverband niet gemakkelijk ergens anders in haar vakgebied emplooi zou kunnen vinden. Voorstelbaar is dat in de loop van het dienstverband de last van het beding minder wordt gevoeld maar het is naïef van eiseres te verwachten dat het met de werking daarvan wel los zou lopen. Dat geldt te meer nu speciaal op haar verzoek, op het moment dat zij een dienstverband voor onbepaalde tijd aanging, de duur van het beding werd teruggebracht van 2 naar 1 jaar. Zij moet zich daarom destijds zeker bewust zijn geweest van de beperkingen die het beding met zich kon brengen.
2.14 Eiseres heeft de kantonrechter ervan overtuigd dat zij niet de opzet heeft gehad om, terwijl zij in dienst was bij gedaagde, via e-mail relaties te benaderen met de bedoeling dezen er op te attenderen dat zij voor zichzelf zou gaan beginnen om daarmee zichzelf een start-positie op de markt te verwerven. Indien zij die intentie had zou voor de hand hebben gelegen dat zij bedoelde berichten meteen zou hebben verwijderd. In het merendeel van de berichten introduceert zij haar opvolgster en heeft zij haar voornemen voor zichzelf te beginnen vooral ontvouwd in reactie op vragen van de relaties. Niettemin moet worden vastgesteld dat gedaagde, gegeven haar wetenschap dat eiseres haar dienstverband had opgezegd om voor zichzelf te beginnen, de inhoud van de door eiseres verzonden e-mailbe-richten, met name passages in de e-mailberichten die door gedaagde als productie 3, 4, 5, en 7 zijn overgelegd, kon en mocht beschouwen als aanwijzingen dat eiseres de bedoeling had om haar, gedaagde, concurrentie te gaan aandoen. De gang van zaken kan eerder als ongelukkig worden bestempeld, al moet daarbij wel worden opgemerkt dat gedaagde niet juist heeft gehandeld door eiseres niet in de gelegenheid te stellen tekst en uitleg te geven met betrekking tot de e-mailberichten. Dat heeft geleid tot een situatie waarin een overleg of enige tegemoetkoming aan de zijde van gedaagde met betrekking tot het beding niet meer mogelijk bleek, al moet daarbij niet uit het oog worden verloren dat gedaagde bij brief van 23 mei 2007 al uitdrukkelijk op haar verplichtingen uit de diverse bedingen in de arbeids-overeenkomst had gewezen.
2.15 Eiseres heeft er geen misverstand over laten bestaan dat zij het liefst bezig blijft met Legal-activiteiten en dat zij, indien zij gebonden blijft aan het concurrentiebeding, mogelijk op andere terreinen, gelijk aan die waarop gedaagde werkzaam is, zou kunnen gaan werken. In het bijzonder is daarbij genoemd het werven en selecteren van personeel op het gebied van Finance. Het beding is echter zodanig ruim van strekking dat ook werkzaamheden op dat terrein niet door haar kunnen worden verricht, althans niet gedurende een jaar binnen het gebied waarop het beding ziet. Hoewel de kantonrechter wel wil aannemen dat eiseres niet “actief informatie over klanten en kennis van de markt” (punt 12 conclusie van antwoord) verwierf en eiseres ter zitting bij herhaling heeft aangegeven dat zij enkel binnen de businessunit Finance werkzaam was om niet in haar eentje te zitten, dat zij hooguit passief informatie tot zich heeft gekregen en dat zij altijd alleen maar doende was met haar eigen Legal-activiteiten , moet worden onderkend dat voor gedaagde reeds de mogelijkheid dat eiseres toegang had tot de Finance-database en kennis kon opdoen van klanten en markt, een reden kan vormen om eiseres ook op dit terrein aan het beding te houden, te meer nu eiseres, vóór zij bij gedaagde in dienst trad, op dit terrein al werkzaam was geweest.
2.16 Een en ander brengt de kantonrechter tot de conclusie dat er geen reden bestaat om ervan uit te gaan dat een over dezelfde feiten oordelende bodemrechter met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid eiseres in het gelijk zal stellen. Gelet hierop acht de kantonrechter geen reden aanwezig het beding te schorsen zodat het zijn gelding blijft behouden, óók op de terreinen waar eiseres tot nu toe geen affiniteit mee heeft gehad en óók op het terrein van interim-recruitment nu de aard van die werkzaamheden lijkt op de werkzaamheden die zij voor gedaagde uitoefende.
2.17 Om dezelfde reden bestaat er geen grond om, gegeven het belang van gedaagde bij behoud van haar klantenbestand, het klantenbeding te schorsen. Voor het beperken van de duur van het beding voor zover het ziet op de leden 2 en 3 van artikel 10 B van de arbeidsovereenkomst bestaat op dezelfde grond evenmin reden, waarbij nog zij opgemerkt dat eiseres het destijds kennelijk niet van belang heeft gevonden om in overleg met gedaagde de in die leden bepaalde duur van 2 jaar te beperken.
2.18 Zoals partijen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling voorgehouden acht de kantonrechter reden aanwezig om aan eiseres op de voet van artikel 7:653 lid 4 BW een vergoeding toe te kennen omdat zij in belangrijke mate wordt belemmerd om anders dan in dienst van gedaagde werkzaam te zijn op het terrein waarin ze haar sporen heeft verdiend. Zodanige vergoeding kan worden toegekend ook zonder dat deze is gevorderd. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat onweersproken vaststaat dat eiseres het weliswaar goed naar haar zin had bij gedaagde, maar zich gaandeweg niet meer kon verenigen met de in haar ogen agressieve benadering van potentiële klanten en met de bedoeling dat zelf in de toekomst anders aan te pakken haar baan heeft opgezegd, om er vervolgens achter te komen dat zij geen gelijkwaardige betrekking zal kunnen vervullen omdat het belangrijkste deel van de markt voor haar is afgesloten, niet alleen voor de “Legal-activiteiten” maar ook voor soortgelijke activiteiten op de andere werkterreinen van gedaagde. Wel bestaat reden de vergoeding te beperken omdat eiseres wel de mogelijkheid heeft voormelde -en aanver-wante- activiteiten buiten de voor de markt gunstige regio’s uit te oefenen, zij zich ook een inkomen kan verwerven uit mediationwerkzaamheden, danwel elders in loondienst werkzaam kan zijn, en zij voor haar levensonderhoud niet alleen van haar eigen inkomsten afhankelijk is. Rekening houdend met deze omstandigheden acht de kantonrechter een vergoeding als hierna te noemen billijk.
2.19 Eiseres dient als de verliezende partij te worden verwezen in de kosten van het geding. Er bestaat geen reden om daarbij rekening te houden met het niet vermelden van het preprocessueel verweer in de dagvaarding omdat het standpunt van gedaagde ook wel duidelijk werd uit de producties waarnaar in de dagvaarding werd verwezen en de opstelling van de conclusie van antwoord in redelijkheid niet méér werk met zich heeft gebracht dan het opstellen van een pleitnotitie.
3. De beslissing bij wege van voorlopige voorziening
De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt gedaagde om voor zo lang zij eiseres na 1 juli 2007 tot 1 juli 2008 aan het non-concurrentiebeding houdt, haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een vergoeding ad € 1.000,-- per maand;
verwijst eiseres in de kosten van het geding en veroordeelt haar mitsdien tot betaling van die kosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 500,-- ter zake het salaris van de gemachtigde van gedaagde.
Aldus gewezen door mr. P.L. Kerkhofs, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.