RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4687
Uitspraakdatum: 17 juli 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats], eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 7 november 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2001 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van ƒ 431.179.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2007.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende haar bestuurder, vergezeld van haar gemachtigde, alsmede de inspecteur.
De zaken, bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers: 05/4687, 05/4591, 06/1231, 06/2518 en 06/2517 zijn gelijktijdig behandeld.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 66.262;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966, en wijst de Staat als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 276 aan deze vergoedt.
2.1. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 418.312. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag vennootschapsbelasting over 2001, zoals deze in de uitspraak op bezwaar is verminderd, tot het juiste bedrag is vastgesteld.
2.2. Belanghebbende heeft over 2001 voor de vennootschapsbelasting aangifte gedaan van een belastbaar bedrag van -/- ƒ 65.054. Ten laste van de winst over 2001 is gebracht een bedrag van ƒ 146.233 dat is vermeld als toevoeging pensioenvoorziening en een bedrag van ƒ 350.000 als latente terugbetalingsverplichting van ontvangen provisies voor gesloten verzekeringsovereenkomsten.
2.3. Bij brief van 29 oktober 2004 heeft de inspecteur aangekondigd niet akkoord te gaan met de aftrek van de pensioenvoorziening en de terugbetalingsverplichting en van de aangifte af te zullen wijken. Hij heeft het belastbaar bedrag vastgesteld op ƒ 431.179. Na bezwaar heeft de inspecteur alsnog ter zake van het voornemen van belanghebbende om een pensioen toe te kennen de vorming van een kostenegalisatiereserve toegestaan waardoor ƒ 12.867 ten laste van de winst kan komen. Het belastbaar bedrag is vastgesteld op ƒ 418.312.
Met betrekking tot de pensioenvoorziening:
2.4. Tot de stukken van het geding behoort een pensioenovereenkomst tussen belang¬hebbende en haar directeur/enig aandeelhouder. In de pensioenovereenkomst is in artikel 16 opgenomen:
(…)”Deze pensioenvoorziening kan slechts worden ingevoerd nadat goedkeuring is verkregen van de bevoegde inspecteur. Ondertekening van deze overeenkomst zonder goedkeuring heeft geen rechtskracht.”(…)
2.5. Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat de in artikel 16 van de pensioenovereenkomst bedoelde goedkeuring door de inspecteur eerst verleend is op 25 februari 2005 na aanpassing van de oorspronkelijke pensioenovereenkomst in een daartoe opgemaakt supplement. Het voorgaande brengt met zich dat in het onder¬havige jaar de pensioenovereenkomst nog niet tot stand was gekomen zodat geen pensioen¬voorziening kon worden gevormd. Belanghebbendes beroep is in zoverre ongegrond.
Met betrekking tot de terugbetalingsverplichting:
2.6. Naar de rechtbank verstaat ziet de door belanghebbende gepassiveerde terugbetalings¬verplichting op provisies welke werden ontvangen van [BV] ter zake van door [directeur] voor rekening en risico van [BV] gesloten verzekerings¬overeenkomsten. Vast is komen te staan dat [BV] op haar beurt de provisies ontving van een verzekeraar ter zake van de gesloten verzekeringsovereenkomsten.
2.7. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat ter zake van de ontvangen provisies gedurende vijf jaren de verplichting tot terugbetaling geldt in het geval de verzekerings¬overeenkomst binnen die termijn wordt ontbonden. Belanghebbende heeft, ook na herhaald verzoek daartoe door de inspecteur, geen bewijzen overgelegd die deze stelling onder¬bouwen.
2.8. Met de enkele stelling dat er een terugbetalingsverplichting als voornoemd bestaat en dat goed koopmansgebruik vereist dat terzake hiervan een voorziening moet worden getroffen, heeft belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast drukt, zulks naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt.
2.9. In het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting 2001 ten name van [directeur], welk beroep bij de rechtbank is geregistreerd onder nummer 06/1231 (van welke uitspraak een kopie aan deze uitspraak is gehecht ) is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat aan [directeur] over het jaar 2001 een gebruikelijk loon als bedoeld in artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964 dient te worden toegerekend van € 150.000. In het door belanghebbende aangegeven belastbare bedrag over 2001 is rekening gehouden met een loon van ƒ 84.000 (€ 38.118). Ter zitting heeft de inspecteur aangegeven dat het verschil tussen € 150.000 en € 38.118, zijnde € 111.882, alsnog ten laste van de winst 2001 dient te worden gebracht.
2.10. Niet in geschil is dat een kostenegalisatiereserve kan worden gevormd ter zake van het vaste voornemen van belanghebbende in de toekomst een pensioen aan haar bestuurder te doen toekomen. In aansluiting op hetgeen onder 2.8 is opgemerkt zijn partijen ter zitting overeengekomen dat de toevoeging aan de kostenegalisatie reserve als gevolg van het hogere loon vastgesteld dient te worden op driemaal het bedrag dat reeds door de inspecteur als toevoeging aan de kostenegalisatiereserve werd toegelaten.
2.11. Al het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het belastbare bedrag van belang¬hebbende van ƒ 418.312 (€ 189.821) moet worden verminderd met € 111.882, alsmede met 2 x ƒ 12.867 of ƒ 25.734 (€ 11.677) tot € 66.262.
2.12. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.13. De rechtbank vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belang¬hebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322).
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2007 door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr A.A. den Hartog
en mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Abbing-van Kleef, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.