ECLI:NL:RBBRE:2007:BB0314

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
8 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/5387
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete opgelegd aan belanghebbende wegens niet-aangegeven omzetbelasting bij levering bouwperceel

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 8 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een opgelegde verzuimboete. De zaak betreft de niet-aangegeven omzetbelasting van € 45.975,60 die verschuldigd was ter zake van de levering van een bouwperceel. De inspecteur had een verzuimboete van € 4.537 opgelegd, welke door de rechtbank werd getoetst. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, hoewel zij wist dat omzetbelasting moest worden voldaan, geen stappen had ondernomen om aan deze verplichting te voldoen. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van afwezigheid van alle schuld (AVAS) en dat de verzuimboete terecht was opgelegd.

Echter, de rechtbank vond de opgelegde boete onevenredig hoog in het licht van de omstandigheden. De belanghebbende had namelijk de indruk dat een aanslag zou volgen en was onwetend van haar verplichtingen met betrekking tot deze transactie, die buiten haar normale bedrijfsuitoefening viel. Daarom besloot de rechtbank de verzuimboete te verminderen tot € 2.500.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en gelastte dat de Staat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 281 vergoedde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/5387
Uitspraakdatum: 8 juni 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 6 oktober 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar bij beschikking opgelegde verzuimboete.
Zitting
Een onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gebleven.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de verzuimboete tot op € 2.500;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 281 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Naar tussen partijen vaststaat is een bedrag van € 45.975,60 aan omzetbelasting, verschuldigd ter zake van de levering van een bouwperceel, niet aangegeven en niet voldaan.
2.2. De inspecteur heeft het onder 2.1 bedoelde bedrag nageheven en daarbij op de voet van artikel 67c AWR een verzuimboete opgelegd van € 4.537.
2.3. Het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, nr. 40 369, LJN AU7741, waar belanghebbende zich op beroept, mist betekenis voor een geval als het onderhavige waar geen vergrijpboete maar een verzuimboete is opgelegd en van toerekening van opzet of (grove) schuld bij verzuimboeten geen sprake kan zijn. In het bijzonder volgt uit dat arrest niet, dat de inspecteur bij een verzuimboete gehouden zou zijn om ter zake van het verzuim enige vorm van schuld bij de belanghebbende te bewijzen.
2.4. Nu de volledige koopsom van het bouwperceel, inclusief de € 45.975,60 omzetbelasting, op de bankrekening van belanghebbende is gestort en zij, hoewel zij wist dat omzetbelasting moest worden voldaan, daartoe desalniettemin geen enkele stap heeft ondernomen, kan niet worden geoordeeld dat haar ter zake van het niet voldoen van de belasting geen enkel verwijt treft. Er is dan ook geen sprake van afwezigheid van alle schuld (AVAS) zodat aan haar terecht een verzuimboete is opgelegd.
2.5. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.4 treft belanghebbende blaam. De rechtbank acht echter aannemelijk dat belanghebbende meende dat “de aanslag zou volgen” en dat zij als onder de landbouwvrijstelling vallende belastingplichtige onwetend was met haar verplichtingen ten aanzien van de heffing van de belasting met betrekking tot deze buiten haar normale bedrijfsuitoefening liggende transactie. De boete is in het licht hiervan onevenredig hoog. De rechtbank acht een boete van € 2.500 passend en geboden.
2.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.7. Belanghebbende heeft verzocht de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Gesteld noch gebleken is echter dat belanghebbende kosten heeft gemaakt welke op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding de inspecteur tot een proceskostenvergoeding te veroordelen.
Deze uitspraak is gedaan op 21 juni 2007 door mr. drs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dondorp-Loopstra, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.