RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2897
Uitspraakdatum: 19 juni 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Duitsland), eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag premie Wet arbeidsongeschiktheid zelfstandigen opgelegd van € 2.390.
1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 april 2006 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 1 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 2 juni 2006, beroep ingesteld. Het beroep is aangevuld bij brief van 21 juni 2006. Ter zake van het beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van €38.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft nadere stukken ingestuurd bij brief van 6 maart 2007. De griffier heeft daarvan een kopie aan de inspecteur gezonden.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2007 te Breda. De zaken met de nummers 06/2887, 06/2886, 06/2885, 06/2897, 06/2898 en 06/2899 zijn gezamenlijk behandeld. Voor het verhandelde ter zitting alsmede een overzicht van de aldaar verschenen personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.
Voor de relevante feiten verwijst de rechtbank naar de uitspraak inzake de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 met procedure nummer 06/2899, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.
3.1. In geschil is of terecht een aanslag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de aanslag.
3.4. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
De rechtbank heeft bij uitspraak van heden onder nummer 06/2899 beslist dat de inspecteur aan de in mei 2000 tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst is gebonden. Voor dat geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak en de aanslag moeten worden vernietigd.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de samenhangende zaken 06/2887, 06/2886, 06/2885, 06/2897, 06/2898 en 06/2899 vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1, en met toepassing van een factor 1,5 wegens het aantal samenhangende zaken) waarvan 1/6e deel of € 161 in deze zaak.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de aanslag;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 161 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2007 door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E. Woltman, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.