RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/3444
Uitspraakdatum: 7 december 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
de inspecteur, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn de volgende naheffingsaanslagen opgelegd:
1998: fosfaatheffing € 4.624,02, stikstofheffing € 108,91. Dagtekening aanslagen 13 september 2002.
2000: fosfaatheffing € 9.397,79, stikstofheffing € 603,53. Dagtekening aanslagen 8 mei 2003.
2001: fosfaatheffing € 3.743,69, stikstofheffing € 167,44. Dagtekening aanslagen 3 juni 2004.
2002: fosfaatheffing € 1.404. Dagtekening aanslag 27 mei 2004.
Tevens zijn bij beschikking over het jaar 2000 boetes opgelegd van € 939,78 (? 207,10) ter zake van de fosfaatheffing en van € 6,04 (? 13,30) ter zake van de stikstofheffing.
1.2. Bij brieven van 9 mei 2003, respectievelijk 23 juni 2004 heeft belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen over 2000, respectievelijk 2001 en 2002 bezwaar gemaakt. Gedagtekend 3 september 2004 heeft de inspecteur in één geschrift uitspraken gedaan. Daarin overweegt de inspecteur:
“Uw bezwaar is gegrond
De naheffingsaanslagen worden binnenkort in een aparte herzieningsbeschikking herzien. (…) De nieuwe diernormen voor varkens zijn eind 2003 in de wet opgenomen. Binnenkort ontvangt u een voor bezwaar vatbare herzieningsbeschikking betreffende uw aangiften over de periode 1998 tot en met 2002. De herziening zal zijn gebaseerd op de nieuwe wettelijke normen voor varkens.”
1.3. Met dagtekening 14 augustus 2003 heeft de inspecteur belanghebbende een “overzicht voorlopige herziening aangifte Minas wegens nieuwe diernormen (Fosfaat)” doen toekomen. Met dagtekening 1 oktober 2004 heeft de inspecteur aan belanghebbende over het tijdvak 1998 tot en met 2002, in één geschrift vervatte, beschikkingen “definitieve herziening als gevolg van gewijzigde diernormen varkens” toegezonden. Daarin zijn de stikstofheffingen teruggebracht naar nihil, is de verschuldigde fosfaatheffing herrekend op de volgende bedragen:
1998: € 4.006,88
2000 € 8.118,13
2001 € 2.509,40
2002 € 108,00
en de boete over het jaar 2000 op € 81,18.
1.4. Op 22 oktober 2004 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de herzieningsbeschikkingen. De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken van 25 augustus 2005 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 13 september 2005, ontvangen bij de rechtbank op 15 september 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 20 oktober 2005, ontvangen bij de rechtbank op 24 oktober 2005, heeft hij dit beroep nader gemotiveerd. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 138,-.
De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Van alle genoemde stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2006 te Breda, voor de Enkelvoudige Kamer. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld door [gemachtigde], alsmede de inspecteur. De bij die gelegenheid overgelegde stukken, daaronder begrepen een door belanghebbende ter zitting voorgelezen pleitnota, alsmede een proces-verbaal van de zitting, behoren tot de gedingstukken. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. De Enkelvoudige Kamer van de rechtbank heeft de zaak verwezen naar de Meervoudige Kamer, die het onderzoek heeft heropend en een nadere zitting heeft gehouden op 19 juni 2006 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, de inspecteur.
1.7. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 8 mei 2006 aan [belanghebbende] op het [straat], [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu belanghebbende bij brief van 19 mei 2006, ontvangen bij de rechtbank op 22 mei 2006, heeft aangekondigd op de dag en het tijdstip waarop de zitting plaats zou vinden te verschijnen met medebrenging van eerder genoemde [gemachtigde] als deskundige, houdt de rechtbank het ervoor dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze, tijdig, op het juiste adres is aangeboden.
1.8. Op verzoek van de rechtbank heeft de inspecteur na de zitting kopieën van de naheffingsaanslagen en van de boetebeschikkingen, alsmede van de bezwaarschriften daartegen aan de rechtbank doen toekomen.
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de inspecteur ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende is varkenshouder en hield gemiddeld omstreeks 275 varkens, behorende tot verschillende categorieën. Ter zake van de aanwezigheid van stikstof en fosfaat in de door deze varkens geproduceerde mest was belanghebbende in beginsel mineralenheffing verschuldigd. Belanghebbende heeft over de jaren 1998 tot en met 2002 verfijnde aangiften mineralenheffing gedaan als bedoeld in artikel 22 en volgende van de Meststoffenwet (de Wet). Hij heeft de over de jaren 1998, 2000, 2001 en 2002 verschuldigde bedragen niet op aangifte voldaan. Over het jaar 1999 heeft hij ƒ 1.445 op aangifte voldaan.
2.2. Het wettelijk Mineralenaangiftesysteem (“MINAS”) gaat uit van het beginsel van evenwichtsbemesting. Indien aan- en afvoer van fosfaten en stikstof, met inachtneming van vastgelegde verliesnormen, in een kalenderjaar niet met elkaar in evenwicht zijn, is mineralenheffing verschuldigd. Op basis van de door belanghebbende gedane aangiften was van een zodanig evenwicht over de jaren 1998 tot en met 2002, geen sprake.
2.3. Bij de Wet van 10 december 2003, Staatsblad 2003, nr. 542, zijn de fosfaat- en stikstofnormen voor de diverse diercategorieën, met uitzondering van die voor pasgeboren biggen, met terugwerkende kracht aangepast. In verband daarmee is de Regeling uitvoering heffingen en verrekening Meststoffenwet (Stcrt. 1997, nr. 247) gewijzigd. Deze wijziging, gepubliceerd in Stcrt. 2004, nr. 31, leidde tot gewijzigde, in het algemeen lagere, fosfaat- en stikstofnormen, als gevolg waarvan een herrekening van de over de jaren 1998 tot en met 2002 verschuldigde heffingen noodzakelijk was. In verband daarmee is aan belanghebbende, met dagtekening 1 oktober 2004, de onderhavige “Definitieve herziening als gevolg van gewijzigde diernormen varkens”, mestnummer 114010358, verzonden, die betrekking had op de jaren 1998 tot en met 2002.
3.1. Tussen partijen is in geschil of, gelet op doel en strekking van de Wet, de beschikkingen en/of de hiervoor genoemde naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, en de inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Van beide zittingen is een proces-verbaal van de zitting gemaakt dat aan de uitspraak is gehecht.
3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de heffingen tot bedragen berekend naar hetgeen binnen zijn bedrijf over de jaren 1998 tot en met 2002 daadwerkelijk is aangevoerd en afgevoerd, derhalve niet uitgaande van wettelijk vastgestelde standaardnormen.
3.5. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbendes beroep betreft de onder 1.1. vermelde naheffingsaanslagen zoals deze bij de onder 1.3 vermelde beschikkingen zijn verminderd. Tegen de naheffingsaanslagen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Nu in het onder 1.2. vermelde geschrift van de inspecteur geen cijfermatige conclusie omtrent de naheffingsaanslagen is opgenomen, kan dat geschrift naar het oordeel van de rechtbank niet worden beschouwd als uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen en de boete. Een cijfermatige conclusie is wel gegeven in de onder 1.3. vermelde beschikkingen. Derhalve bevatten die beschikkingen mede de uitspraken op de bezwaarschriften van belanghebbende. Nu deze beschikkingen dateren van vóór 1 januari 2005, is ter zake van het beroep daartegen in beginsel het gerechtshof en niet de rechtbank bevoegd. Het bij de inspecteur ingediende bezwaarschrift dient mede als beroepschrift tegen de uitspraken inzake de naheffingsaanslagen en de boete te worden beschouwd.
4.2. De onder 1.3. vermelde beschikkingen zijn gebaseerd op het bepaalde in artikel III, eerste lid, van de Wet van 10 december 2003 tot wijziging van de Meststoffenwet en van de Wet herstructurering varkenshouderij in verband met het schrappen van de tweede generieke korting en het aanbrengen van enkele praktische verbeteringen (Staatsblad 2003, nr. 542, 28818, verder: Wet Herziening), welk artikel luidt:
“Indien toepassing van artikel I, onderdeel V, voor de jaren 1998 tot en met 2002 leidt tot een lagere belastbare hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof, kan de aangifte of de naheffingsaanslag door de inspecteur worden herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking.”
Ten aanzien van alle jaren behelzen de beschikkingen een verlaging van de heffingen. Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen tijdig bezwaar gemaakt en de in een geschrift vervatte uitspraken op bezwaar dateren van 25 augustus 2005 zodat ter zake de rechtbank bevoegd is.
4.3. In de omstandigheid dat artikel III van de Wet Herziening de mogelijkheid openlaat dat het beroep tegen de verminderingsbeschikking het gehele bedrag van de verschuldigde mineralenheffing betreft zoals dat na de beschikking is vastgesteld, vindt de rechtbank aanleiding te oordelen dat zij, ondanks hetgeen onder 4.1. is overwogen, bevoegd is ten aanzien van het geschil in volle omvang, dus niet slechts voor zover dit de verminderingen betreft, maar ook ten aanzien van de eerder opgelegde naheffingsaanslagen, temeer nu behandeling van beroep in twee feitelijke instanties de rechtsbescherming van partijen verbetert. Hoewel de Wet Herziening dat niet met zoveel woorden zegt, gaat de rechtbank er van uit dat hetgeen geldt voor (vermindering van) de naheffingsaanslagen ook van toepassing is op de boetebeschikkingen.
4.4. Belanghebbendes bezwaren richten zich in de eerste plaats tegen het wettelijk systeem van mineralenheffing, zoals dat is vastgelegd in de Wet en in het bijzonder op de omstandigheid dat pas in een laat stadium, in 2004, de uiteindelijke (herziene) fosfaat- en stikstofnormen zijn bekend gemaakt die gelden voor de periode van 1998 tot en met 2002, wat hem belette om de mineralenbalans over die periode per jaar te kunnen bezien en eventueel te kunnen bijstellen, dan wel te komen tot een betere spreiding over de periode van 1998 tot en met 2005, waarover krachtens artikel 43 van de Wet compensatie had kunnen plaatsvinden.
4.5. Voorts stelt belanghebbende dat de grondslag waarop de mineralenheffing is gebaseerd, niet juist is. In de praktijk is, naar zijn oordeel, gebleken dat het vaststellen van de werkelijke hoeveelheden aan- en afgevoerde mineralen op een varkensbedrijf vrijwel onmogelijk is. In de eerste plaats kan de bemonstering van de mest geen betrouwbaar beeld opleveren. In de tweede plaats kloppen de normen niet, omdat daarbij geen rekening is gehouden met varkenshouders zoals hijzelf, van wie de dieren minder mest/mineralen produceren dan de landelijk vastgestelde normen. Dat leidt er toe dat boeren die beter presteren dan de norm daarvoor in feite worden gestraft. Daarbij verwijst hij naar eerder ter zake gevoerde discussies die hebben geleid tot procedures voor de gerechtshoven te Arnhem en ‘s- Hertogenbosch. De rechtbank verstaat deze verwijzing als betrekking hebbend op de uitspraak van het Hof Arnhem van 5 juli 2005, nr. 04/01133, respectievelijk op de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch van 22 februari 2006, nr. 04/01382.
4.6. Tenslotte is, naar het oordeel van belanghebbende, de suggestie van de inspecteur, dat, nu zijn dieren minder produceren dan de normen, het verschil zal zijn uitgereden, onjuist en niet te bewijzen. Het tegendeel kan hij echter evenmin bewijzen nu tegen de normen als zodanig geen verzet mogelijk is.
4.7. De bezwaren van belanghebbende verstaat de rechtbank als zich richtende op zowel de grondslagen van de wettelijke regeling als de wijze waarop de Minister van (thans) Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit daaraan uitvoering heeft gegeven.
4.8. Aan de aanpassing van de stikstof- en fosfaatnormen in het kader van de Wet per ultimo 2003 is een uitgebreide discussie met belanghebbenden over de bij de uitvoering van de Wet geconstateerde knelpunten, waaronder die inzake de bemonstering van mest, voorafgegaan. Uiteindelijk heeft dat onder meer geresulteerd in de in artikel I, onderdeel S, van de Wet Herziening opgenomen aanpassing van de tabel behorende bij bijlage C bij de Wet alsmede toevoeging van bijlage F, met terugwerkende kracht tot 1 januari 1998.
4.9. Wanneer uit de aangifte blijkt dat de in een kalenderjaar aangevoerde hoeveelheid mineralen, met inachtneming van de wettelijk vastgelegde verliesnormen, de hoeveelheid afgevoerde mineralen overtreft, is ter zake fosfaatheffing dan wel stikstofheffing verschuldigd. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheden doen daaraan niet af.
4.10. Krachtens artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen staat het de rechter echter niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid, respectievelijk de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.
4.11. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat de fosfaatheffing in overeenstemming met de wettelijke normen is berekend. Nu overigens niet is gesteld, noch de rechtbank is gebleken dat de inspecteur bij het ten uitvoer leggen van de wettelijke regeling heeft gehandeld in strijd daarmee of in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur, ziet de rechtbank geen reden tot verlaging van de heffingen.
4.12. Nu de inspecteur ter zitting van 19 juni 2006 heeft geconcludeerd tot vernietiging van de over het jaar 2000 opgelegde boete, is het beroep desalniettemin gegrond.
5.1. De rechtbank ziet aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 voor de nadere zitting, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft de boete over het jaar 2000;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de boete over het jaar 2000;
- vernietigt de boete voor het jaar 2000;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 805 en wijst de Staat als rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te voldoen;
- gelast de Staat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van
€ 138 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 7 december 2006 door mr. D. Hund, voorzitter, mr. A.G.M. Zander en mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.