ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ5050

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
1 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2101
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boetebeschikkingen inzake te late betaling van omzetbelasting

In deze zaak gaat het om de uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst op het bezwaar van belanghebbende tegen boetebeschikkingen wegens te late betaling van omzetbelasting over verschillende tijdvakken van 1998 tot en met 2002. De rechtbank Breda heeft op 1 december 2005 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van de belanghebbende gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar vernietigd en de boetebeschikkingen ongeldig verklaard. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 402,50, en is gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 138,- vergoedt aan de erven van belanghebbende.

Het onderzoek ter zitting vond plaats op 17 november 2005, waar de erven van belanghebbende als gemachtigde aanwezig waren, evenals de Inspecteur. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat belanghebbende op 6 november 2005 was overleden en dat de boetes nog niet waren betaald. De rechtbank oordeelde dat de boetebeschikkingen op het moment van overlijden van belanghebbende nog niet onherroepelijk waren, en op verzoek van de gemachtigde van de erven werden deze vernietigd.

De rechtbank overwoog dat de opgelegde vergrijpboetes disproportioneel waren in verhouding tot het vergrijp van belanghebbende, die uiteindelijk het juiste bedrag aan omzetbelasting had voldaan. De rechtbank concludeerde dat, zelfs als belanghebbende niet was overleden, het beroep gegrond zou zijn verklaard, wat duidt op onrechtmatig handelen van de Inspecteur. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheden tot hoger beroep of cassatie.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2101
Uitspraakdatum: 1 december 2005
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als belanghebbende en de Inspecteur.
Betreft:
De uitspraken van de Inspecteur van 3 juni 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de boetebeschikkingen in verband met te late betaling van omzetbelasting over het tijdvak 1 april 1998 tot en met 30 juni 1998 en 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2005 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord namens de erven van belanghebbende, als gemachtigde, alsmede de Inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de onderhavige beschikkingen;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten ten bedrage van € 402,50, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als de rechtspersoon die deze kosten aan de erven van belanghebbende dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 138,- aan de erven van belanghebbende vergoedt.
2. Gronden
2.1 Tussen partijen is enkel in geschil de hoogte van de vastgestelde boetebeschikkingen.
2.2 Ter zitting is komen vast te staan dat belanghebbende op 6 november 2005 is overleden. Tevens is vast komen te staan dat de onderhavige boetes nog niet door of namens belanghebbende zijn betaald.
2.3 Gelet op de omstandigheid dat de boetebeschikkingen op het tijdstip van overlijden van belanghebbende nog niet onherroepelijk vast staan, zal de rechtbank deze in navolging van artikel 67i AWR op verzoek van de gemachtigde van de erven van belanghebbende vernietigen.
3. Proceskosten en griffierecht
3.1 Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van zowel de kosten van de bezwaarfase als van de beroepsfase.
3.2 Vergoeding van de kosten van de bezwaarfase vindt op grond van het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, Awb slechts plaats indien sprake is van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank is van oordeel dat de door de Inspecteur opgelegde vergrijpboetes in een geval als het onderhavige disproportioneel zijn ten opzichte van het door belanghebbende begane vergrijp en dat de omstandigheid dat belanghebbende de omzetbelasting opzettelijk in enkele kwartalen niet juist heeft aangegeven en voldaan, niet een boete van 50% rechtvaardigt nu tevens vaststaat dat belanghebbende uiteindelijk over de betreffende jaren het juiste bedrag aan omzetbelasting of zelfs meer dan dat, heeft voldaan. Dit betekent dat de rechtbank ook indien belanghebbende niet zou zijn overleden tot een gegrondverklaring van het beroep zou zijn gekomen, waaruit voortvloeit dat sprake is geweest van aan de inspecteur te wijten onrechtmatig handelen als vorenbedoeld.
3.3 In voormelde omstandigheid vindt de rechtbank aan-lei-ding op grond van artikel 8:75 van de Awb de Inspecteur te veroordelen in de kos-ten die belanghebbende c.q. de erven van belanghebbende in verband met de behande-ling van het bezwaar en het beroep redelij-kerwijs heeft c.q. hebben moeten maken. De rechtbank stelt de kosten van de bezwaarfase op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 80,50- (1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161,- en een wegingsfactor 0,5) en de kosten van de beroepsfase op € 322,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 0,5). De proceskostenvergoeding bedraagt derhalve in totaal € 402,50,-.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren. De beslissing is op 1 december 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.