ECLI:NL:RBBRE:2006:AY5667

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
11 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/3940
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak over WOZ-waarde en onroerende zaakbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 11 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een onroerende zaak voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De eiser, belanghebbende, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en de daarop gebaseerde aanslagen onroerende-zaakbelastingen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente, geen uitspraak had gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen, maar dat de rechtbank om redenen van proceseconomie hieraan voorbij ging. De rechtbank stelde vast dat artikel 30, lid 2, van de Wet WOZ bepaalt dat als de WOZ-beschikking en de aanslagen in één geschrift zijn vastgesteld, het bezwaar tegen de beschikking ook geldt voor de aanslagen. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de onroerende zaak, vastgesteld op € 316.000, niet te hoog was en dat de taxatie door de verweerder op juiste uitgangspunten berustte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar gelastte wel dat de gemeente het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 vergoedde. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/3940
Uitspraakdatum: 11 juli 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente, verweerder.
Eiser wordt hierna ook aangeduid als belanghebbende.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 20 september 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak [adres] te [woonplaats], gemeente [plaats], is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2006 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede de verweerder, vergezel door de taxateur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- gelast dat de gemeente [plaats] het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan hem vergoedt.
2. Gronden
2.1 Bij beschikking van 31 maart 2005 heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats], gemeente [plaats], (hierna: de onroerende zaak) voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 en naar de waardepeildatum 1 januari 2003 vastgesteld op € 316.000, alsmede de aanslagen onroerende-zaakbelastingen 2005 naar dit bedrag opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder deze waarde bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
2.2 Artikel 30, lid 2, Wet WOZ bepaalt dat, indien de WOZ beschikking en de aanslag(en) in de onroerende zaakbelastingen in één geschrift zijn vastgesteld, het bezwaar tegen de beschikking mede wordt geacht de aanslag(en) te betreffen. Verweerder heeft geen uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen. De rechtbank gaat om redenen van proceseconomie voorbij aan het door verweerder achterwege laten van de toepassing van artikel 30, lid 2, van de wet, nu het bepaalde in artikel 18a van de AWR waarborgt dat de aanslag(en) onroerende-zaakbelastingen moeten worden verminderd indien een lagere waarde voor de WOZ onherroepelijk komt vast te staan.
2.3 In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum.
2.4 Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt als waardepeildatum 1 januari 2003.
2.5 Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ, wordt de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentiewoningen.
2.6 Verweerder, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak, beroept zich op een taxatierapport en ter ondersteuning daarvan op de opbrengst behaald bij verkoop van een aantal met de onroerende zaak vergelijkbare objecten (hierna: referentieobjecten). Het taxatierapport is voorzien van foto’s van zowel de onderhavige onroerende zaak als van de met de onroerende zaak vergeleken referentieobjecten. Ter ondersteuning van het taxatierapport heeft verweerder een matrix betreffende de onroerende zaak en de referentieobjecten overgelegd. Hierbij heeft verweerder ter zitting de bepaling van de WOZ-waarde als volgt toegelicht. Belanghebbendes perceel is 6.335 m² groot. Bij de bepaling van de WOZ-waarde is het gehele perceel meegenomen. Bij de bepaling van de waarde van het perceel is onderscheid gemaakt tussen de grond bij de woning, die dus dienstbaar is aan de woning, en de extra grond die eromheen ligt. Deze extra grond is meer waard dan een los stukje gewone landbouwgrond. Deze grond behoort immers bij een woning en garandeert onder meer de privacy van die woning. In de staffel is de extra grond meegenomen voor een bedrag van € 9,75 per m².
2.7 Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zijn bezwaar was gericht tegen het feit dat de gemeente het hele perceel bij de waardevaststelling heeft betrokken voor een bedrag van € 38 per m², terwijl het grootste deel daarvan, 5.000 m², landbouwgrond is met een waarde van € 3 à € 4 per m². Eerst na de toelichting van verweerder ter zitting, zo verklaart belanghebbende, begrijpt hij hoe de gemeente tot de WOZ-waarde van zijn onroerende zaak is gekomen
2.8 De rechtbank is van oordeel dat de in het taxatierapport en in de matrix genoemde referentieobjecten en de onderhavige onroerende zaak in zodanige mate met elkaar vergelijkbaar zijn, dat de verkoopprijzen van die objecten terecht als uitgangspunt zijn genomen bij het bepalen van de waarde van de onroerende zaak. Uit de gedingstukken en de toelichting ter zitting blijkt niet dat het taxatierapport waarop de verweerder zich beroept op onjuiste uitgangspunten berust, zodat de rechtbank van oordeel is dat de door de verweerder vastgestelde waarde niet te hoog is.
2.9 Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.10 In de omstandigheid dat verweerder belanghebbende eerst ter zitting volledig inzicht heeft verschaft in de waardevaststelling van de onroerende zaak, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de gemeente [plaats] het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 11 juli 2006 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH 's-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.