ECLI:NL:RBBRE:2006:AY3617
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 27 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De belanghebbende had inkomsten ontvangen die hij naar eigen zeggen onmiddellijk had afgedragen wegens afpersing, maar had geen aangifte gedaan. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet in zijn bewijslevering was geslaagd dat de aanslag te hoog was. De inspecteur had de aanslag terecht opgelegd, aangezien de belanghebbende niet de vereiste aangifte had gedaan en er geen bewijs was voor zijn stelling van afpersing.
De rechtbank stelde vast dat de inspecteur de aanslag ambtshalve had vastgesteld op basis van gegevens uit de administratie van de belanghebbende. De inspecteur had het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 415.256 en het inkomen uit sparen en beleggen op € 31.274. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende extra inkomsten had genoten die niet in aanmerking waren genomen bij het opleggen van de aanslag. Dit betrof onder andere het voordeel van een ter beschikking gestelde personenauto en het gebruikelijk loon als directeur van meerdere BV's.
De rechtbank concludeerde dat de aanslag eerder te laag dan te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. De rechtbank wees erop dat bij het instellen van hoger beroep of cassatie bepaalde formaliteiten in acht moeten worden genomen, zoals het indienen van een afschrift van de uitspraak en het ondertekenen van het beroepschrift.