ECLI:NL:RBBRE:2006:AY3581
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Omzetbelasting en intracommunautaire leveringen: bewijsvoering en naheffingsaanslag
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 27 juni 2006, betreft het een geschil over de naheffingsaanslag omzetbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De inspecteur had op 21 november 2005 een naheffingsaanslag opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003, waarbij de belanghebbende niet had aangetoond dat de goederen naar België waren vervoerd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de afnemer onvoldoende bewijs boden voor de intracommunautaire leveringen, aangezien deze niet te herleiden waren naar specifieke leveringen of facturen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, waarbij de naheffingsaanslag werd verminderd tot € 18.529.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 13 juni 2006, waar de belanghebbende en zijn gemachtigde, evenals de inspecteur, aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet voldeed aan de vereisten voor het toepassen van het nultarief op de intracommunautaire leveringen, zoals vastgelegd in de Wet op de omzetbelasting 1968. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet overtuigend bewijs had geleverd dat de goederen daadwerkelijk naar België waren vervoerd, wat leidde tot de conclusie dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.
De rechtbank veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 322, en gelastte dat de Staat der Nederlanden het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 138 vergoedde. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, mits de wederpartij schriftelijk instemt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M.H.W.N. Lammers.