ECLI:NL:RBBRE:2006:AX9970

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
21 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
373143/OV/05-3996
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake gezag over minderjarige na overlijden van de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 21 juni 2006 uitspraak gedaan over het gezag van de minderjarige [roepnaam], geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam]. De vader, A.G. [medeverzoeker], heeft verzocht om met het gezag over zijn dochter te worden belast na het overlijden van de moeder op 15 oktober 2005. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapportage geadviseerd om de voogdij te laten uitoefenen door Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, omdat de Raad van mening is dat [medeverzoeker] in het verleden onvoldoende zorg en verantwoordelijkheid heeft getoond voor [roepnaam]. Tijdens de zitting op 17 mei 2006 heeft de Raad zijn standpunt herhaald, waarbij werd benadrukt dat het in het belang van [roepnaam] is dat zij bij haar huidige verzorgster [X] blijft wonen.

De rechtbank heeft de argumenten van [medeverzoeker] overwogen, die stelde dat het voor [roepnaam] verwarrend kan zijn als een ander dan hijzelf met het gezag wordt belast. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van [roepnaam] worden verwaarloosd indien [medeverzoeker] het gezag verkrijgt. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het verzoek van de Raad af te wijzen en [medeverzoeker] met het gezag over [roepnaam] te belasten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie [plaatsnaam]
zaaknr.: 373143 OV 05-3996
beschikking inzake gezag ex artikel 1:253g BW
op een verzoek van
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging [plaatsnaam],
alsmede op een verzoek van
[medeverzoeker],
wonende te [plaatsnaam],
gemachtigde: mr. I.A. van Rooij, advocaat te [plaatsnaam].
1. Het verloop van het geding
1.1 Dit blijkt uit de volgende stukken:
a. de op 31 oktober 2005 van de gemeente [plaatsnaam] ter griffie ontvangen kennisgeving ex artikel 1:301 lid 1 sub a BW;
b. de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 3 april 2006;
c. de verklaring van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant d.d. 11 april 2006;
d. het faxbericht van de gemachtigde van verzoeker [medeverzoeker] d.d. 16 mei 2006;
e. de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de zitting van 17 mei 2006.
1.2 De inhoud van deze stukken, alsmede van de ter zitting door de gemachtigde van verzoeker [medeverzoeker] overgelegde notitie, geldt hier als ingelast.
2. De verzoeken
2.1 Naar aanleiding van de kennisgeving van de gemeente [plaatsnaam] inzake het overlijden op 15 oktober 2005 van [de moeder] heeft de griffier aan Raad voor de Kinder-bescherming (hierna: de Raad) verzocht te adviseren inzake het gezag over de door mevrouw [de moeder] achtergelaten minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam].
2.2 In zijn rapportage heeft de Raad verzocht om Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant te belasten met de voogdij over de voornoemde minderjarige.
2.3 De vader van de minderjarige, A.G. [medeverzoeker] (hierna: [medeverzoeker]), heeft verzocht hem te belasten met het gezag.
2.4 De beide verzoeken zijn behandeld ter zitting van 17 mei 2006. Bij die gelegenheid was namens de Raad aanwezig de heer J.B.A.M. Schipper, die heeft gepersisteerd bij het verzoek van de Raad. Voorts waren aanwezig verzoeker [medeverzoeker], vergezeld door zijn voormalige partner mevrouw [X] en door zijn gemachtigde.
3. De beoordeling
3.1 Blijkens de rapportage van de Raad, en in zoverre door [medeverzoeker] niet bestreden, hebben mevrouw [de moeder] en [medeverzoeker] met elkaar een affectieve relatie gehad waaruit de minderjarige [roepnaam] is geboren. [medeverzoeker] heeft [roepnaam] als zijn kind erkend. Nadat haar ouders hun relatie circa anderhalf jaar na haar geboorte verbraken, heeft [roepnaam] zo’n 6 à 7 maanden bij haar moeder gewoond. Vervolgens heeft [roepnaam] bij [medeverzoeker] gewoond, totdat zij ruim anderhalf jaar geleden bij [X] is gaan wonen. Laatstgenoemde is sedertdien feitelijk belast met de verzorging en opvoeding van [roepnaam].
3.2 Aangezien de overleden moeder van [roepnaam] van rechtswege alleen met het gezag was belast zal daarin thans moeten worden voorzien. Gelet op het bepaalde in artikel 1:253g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de overlevende ouder, dan wel een derde met het gezag worden belast. Uit lid 3 van vermeld wetsartikel volgt dat het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten slechts wordt afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging daarvan de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
3.3 Uit het rapport van de Raad blijkt dat de Raad van mening is dat [medeverzoeker] er in het verleden onvoldoende blijk van heeft gegeven dat hij de zorg en verantwoordelijkheid over [roepnaam] wil dragen. Zo heeft hij nimmer getracht om tezamen met de moeder, dan wel direct na haar overlijden het gezag te verkrijgen; heeft hij [roepnaam] eerst op 19 oktober 2005 op zijn adres doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie; heeft hij nimmer zelf voor haar gezorgd c.q. haar opgevoed, maar dit steeds aan anderen over gelaten en laat hij zich ook zelden op de school van [roepnaam] zien.
De Raad acht [medeverzoeker] op dit moment niet de aangewezen persoon om de belangen van [roepnaam] te behartigen. Tevens acht de Raad het in het belang van [roepnaam] dat zij bij [X] blijft wonen en door deze wordt verzorgd, waarbij er voor de duur van tenminste één jaar toezicht is op de opvoedsituatie door middel van voogdij in handen van BJZ, aldus de Raad, die daaraan heeft toegevoegd dat [medeverzoeker] na ommekomst van die termijn een verzoek kan doen om de gezagsvoorziening te wijzigen. Ter zitting heeft de Raad bij zijn standpunt gepersisteerd.
3.4 [medeverzoeker] heeft de visie van de Raad gemotiveerd bestreden en heeft er daarbij onder meer op gewezen dat de Raad feiten onjuist heeft geïnterpreteerd en ten onrechte bepaalde informanten niet heeft benaderd. Hij heeft verzocht om hem met het gezag te belasten, stellende dat de adviezen voor de hulpverlening niet door een voogd uitgevoerd behoeven te worden, maar ook prima door hem uitgevoerd kunnen worden. Daarenboven kan het voor [roepnaam] zelfs verwarrend en schadelijk zijn indien een ander dan hijzelf met het gezag wordt belast.
3.5 Uit de hiervoor onder 3.2 aangehaalde wettekst volgt dat in de onderhavige zaak de wetgever heeft beoogd om de gezagopdracht primair aan [medeverzoeker] te geven en dat dit alleen dan niet mag gebeuren indien de belangen van [roepnaam] zich daartegen verzetten.
3.6 Niet onbegrijpelijk is dat de Raad zich heeft afgevraagd of [medeverzoeker] de oprechte wens heeft om met het gezag te worden belast en of hij in staat is de belangen van [roepnaam] op de juiste wijze te behartigen. Zij verblijft immers reeds geruime tijd bij [X] en wordt door deze verzorgd en opgevoed. Voorts blijkt uit de rapportage van de Raad, en [medeverzoeker] en [X] hebben dit ter zitting niet weersproken, dat zij deze situatie willen continueren.
Een en ander betekent echter niet dat daardoor moet worden gevreesd dat de belangen van [roepnaam] worden verwaarloosd indien [medeverzoeker] het gezag verkrijgt.
3.7 Uit de rapportage van de Raad blijkt dat ook de Raad van oordeel is dat [roepnaam] zich het beste kan ontwikkelen in het gezin van [X]. [medeverzoeker] heeft ter zitting daar nog aan toegevoegd dat hij [roepnaam] regelmatig opzoekt en ten behoeve van haar verzorging geld, waaronder de kinderbijslag, afgeeft aan [X], die dit heeft bevestigd. De Raad heeft voorts uitdrukkelijk gesuggereerd dat [medeverzoeker], in het geval zijn verzoek zou worden afgewezen, na ommekomst van een jaar opnieuw een zelfde verzoek kan doen.
Al deze omstandigheden duiden er niet op dat moet worden gevreesd dat bij inwilliging van het verzoek van [medeverzoeker] de belangen van [roepnaam] worden verwaarloosd. Gezien het hiervoor aangehaalde wetsartikel bestaat er derhalve geen grond om dat verzoek af te wijzen c.q. het verzoek van de Raad toe te wijzen. Beslist wordt derhalve als volgt.
4. De proceskosten
De kosten van deze procedure zullen worden gecompenseerd, zodanig dat ieder de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De kantonrechter:
- wijst het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af;
- belast [medeverzoeker] met het gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam];
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is op 21 juni 2006 gegeven te [plaatsnaam] door mr. C. Wallis, kantonrechter, en door deze en mr. B.A.I.M. Steenbergen als griffier, getekend.
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld:
door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hen op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een procureur worden ingediend bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.