ECLI:NL:RBBRE:2006:AX9092

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
1 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4204
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortzetting van een onderneming in de agrarische sector na tijdelijke terugschaling van activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 1 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de vraag of de belanghebbende zijn onderneming heeft gestaakt in 2002. De belanghebbende, die sinds 1988 een eenmanszaak dreef in de teelt van groenten, bloemen en planten, had zijn activiteiten tijdelijk teruggeschroefd vanwege financiële redenen en was fulltime in dienst getreden bij een handelskweker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende aan alle vereisten voor het bestaan van een onderneming voldeed, ondanks de tijdelijke terugschaling van zijn activiteiten. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende zijn onderneming niet had geliquideerd, maar dat hij zijn activiteiten had aangepast en gericht was op een toekomstige uitbreiding van zijn onderneming. De rechtbank vernietigde de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, die had gesteld dat er sprake was van staking van de onderneming, en verlaagde de aanslag inkomstenbelasting van de belanghebbende tot een belastbaar inkomen van € 30.375. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en werd het door de belanghebbende betaalde griffierecht vergoed. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende zijn onderneming niet had gestaakt, maar deze tijdelijk had teruggebracht in omvang, met de intentie om deze in de toekomst weer uit te breiden.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4204
Uitspraakdatum: 1 juni 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[X],
wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [P],
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 18 oktober 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 181.171.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2006.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, gemachtigde [A], verbonden aan administratiekantoor [B] v.o.f. te [Q], alsmede namens de inspecteur, [C].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.375;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322, en wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende, geboren op 17 juli 1956, dreef sinds 2 maart 1988 een eenmanszaak in het telen van groente, bloemen en planten in kassen en op open grond. Belanghebbende is hiertoe in het bezit van 6000 m2 grond en 5400 m2 kassen.
2.2. Ongeveer zes jaar geleden is belanghebbende fulltime in dienst getreden bij [D] BV, een handelskweker. Sinds die tijd wordt ook de helft van zijn kassen verhuurd aan zijn werkgever. In 2003 is drie vierde deel van de kassen verhuurd.
2.3. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende zijn onderneming gestaakt heeft in 2002.
2.4. Belanghebbende stelt dat er geen sprake is van staking. Hiertoe heeft hij het volgende gesteld:
- Het bedrijf van belanghebbende is in 1974 door belanghebbendes vader opgericht. Het betrof de teelt van groenten, bloemen, planten en heesters.
- Belanghebbende was vanaf de oprichting in het bedrijf werkzaam. Vanaf 1988 heeft belanghebbende de onderneming alleen gedreven.
- Belanghebbende heeft de onderneming tijdelijk op een laag pitje gezet in verband met het feit dat hij het met drie schoolgaande kinderen financieel niet meer kon bolwerken.
- Belanghebbende heeft werk gezocht en gevonden, waarbij hij zijn werkzaamheden voor de onderneming kon blijven verrichten.
- Belanghebbende werkt net zo veel uren in de onderneming als in de dienstbetrekking.
- Belanghebbende is, nadat hij in dienstbetrekking is getreden, overgeschakeld op minder arbeidsintensieve teelt, te weten buxus en groenten.
- Belanghebbende verkoopt hiernaast, in het kader van zijn onderneming, kerstbomen met zijn broer.
- Zijn activiteiten zijn al die jaren hetzelfde gebleven.
- In 2007, als een van zijn kinderen is afgestudeerd, wil belanghebbende zijn dienstbetrekking opzeggen en zich weer volledig aan zijn onderneming wijden en de bestaande telen van bloemen, groenten en boomkwekerijproducten weer uitbreiden.
- De gedeeltelijke verhuur van zijn kassen is zo opgezet dat deze op ieder moment beëindigd kan worden.
- Zijn zoon, geboren 7 januari 1991, is bezig met een agrarische opleiding die in juli 2007 is voltooid. Deze zal zich dan ook volledig met het bedrijf gaan bezighouden.
Subsidiair stelt belanghebbende dat als er al sprake is van een staking, dit in een eerder jaar, het jaar dat belanghebbende in dienstbetrekking is getreden, zou zijn geweest.
2.5. De inspecteur is van mening dat er sprake is van een staking ultimo 2002 en stelt hiertoe- kort weergegeven - het volgende:
- Belanghebbendes onderneming betrof een bloemenkwekerij. In 2003 is in het geheel geen omzet bloemen meer behaald.
- De kassen waarin de bloemenkweek plaats vond zijn gedeeltelijk verhuurd en worden voor het andere gedeelte gebruikt voor een aan de onderneming vreemde activiteit, namelijk de kweek van groenten.
- De overige activiteiten van belanghebbende kunnen niet als het drijven van een onderneming worden aangemerkt. De inkomsten uit de groentekweek, de buxusteelt en de handel in kerstbomen moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.
2.6. Een onderneming is een organisatie van kapitaal en arbeid die erop is gericht door deelname aan het economische verkeer inkomsten te behalen. Wil sprake zijn van een onderneming, dan dient in elk geval sprake te zijn van een bron van inkomen: met de activiteiten moet voordeel worden beoogd en objectief gezien moet het behalen van voordeel verwacht kunnen worden.
2.6.1. Uit de feiten blijkt dat belanghebbende zijn activiteiten, bestaande uit de teelt van bloemen (tot en met 2002), groenten en buxus, verricht op teeltgrond (buxus) en in ongeveer de helft (in 2003: één vierde) van zijn 540 m2 kassen (bloemen- c.q. groenteteelt). Tevens investeert belanghebbende jaarlijks (met zijn broer) in kerstbomen. In 2002 was de omzet in bloemen € 1.105,31 en de omzet groenteteelt en buxus nihil; in 2003 was er geen bloementeelt meer en was de omzet groenten en buxus in totaal € 1.294,86. Belanghebbende was voor 50% gerechtigd tot de omzet kerstbomen; die omzet beliep in 2002 € 65.775,75 en in 2003 € 64.375,48. Belanghebbende heeft gesteld en de rechtbank acht aannemelijk – nu de teelt van groenten en buxus alsmede de handel in kerstbomen naar hun aard niet zonder arbeid kunnen geschieden – dat hij arbeid verrichtte voor deze activiteiten. Dit een en ander leidt tot de conclusie dat sprake is van een organisatie van kapitaal en arbeid.
2.6.2. De inspecteur bestrijdt - blijkens zijn stelling dat de met alle genoemde activiteiten door belanghebbende behaalde voordelen belast zijn als inkomsten uit werkzaamheden - niet dat de activiteiten erop zijn gericht om door deelname in het economisch verkeer voordelen te behalen noch dat dergelijke voordelen objectief te verwachten zijn.
2.6.3. Uit het onder 2.6.1. en 2.6.2. overwogene volgt dat aan alle vereisten voor het bestaan van een onderneming is voldaan.
2.7. De rechtbank acht op grond van het door belanghebbende gestelde, als door de inspecteur onvoldoende weersproken, aannemelijk dat belanghebbende zijn onderneming tijdelijk in omvang heeft teruggebracht. Hiertoe neemt de rechtbank mee in zijn oordeel dat belanghebbendes activiteiten erop gericht zijn de onderneming weer verder uit te bouwen, nadat zijn kinderen zouden zijn afgestudeerd. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat de verhuur van de kassen ieder moment beëindigd kan worden en belanghebbende een deel van de kassen en de volledige grond is blijven gebruiken in zijn onderneming.
2.8. De omstandigheid dat belanghebbende zijn onderneming, wegens omstandigheden, tijdelijk in omvang terugbrengt, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee dat gezegd kan worden dat hij de onderneming heeft geliquideerd. Evenmin kan de omstandigheid dat de teelt van bloemen is vervangen door de teelt van groenten leiden tot de conclusie dat de onderneming bestaande uit bloementeelt is gestaakt, nu voor de groenteteelt dezelfde bedrijfsmiddelen worden gebruikt als voor de bloementeelt.
2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
2.10. De rechtbank vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor ½).
Deze uitspraak is gedaan op 1 juni 2006 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.