ECLI:NL:RBBRE:2006:AX5757

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
27 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/440
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijtelling privé-gebruik auto en navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 27 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst [P], verweerder, over een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en een vergrijpboete. De belanghebbende, die als directeur-grootaandeelhouder werkzaam was bij zijn houdstermaatschappij, had de beschikking over een auto van de Holding en daarnaast was er een Landrover ter beschikking van een werkmaatschappij. De inspecteur had bij een boekenonderzoek bij belanghebbende een bijtelling voor privé-gebruik van beide voertuigen opgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd dat de Landrover ook daadwerkelijk voor privé-doeleinden ter beschikking stond. De rechtbank oordeelde dat de ambtsedige verklaring van de controlerend ambtenaar niet opwoog tegen de twee notariële verklaringen van belanghebbende en zijn boekhouder, die stelden dat er geen privé-gebruik van de Landrover was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de navorderingsaanslag en de boetebeschikking, en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak biedt inzicht in de bewijsvoering rondom bijtelling voor privé-gebruik van auto’s en de rol van ambtsedige verklaringen in belastingzaken.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/440
Uitspraakdatum: 27 april 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [P], verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als belanghebbende respectievelijk de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2002, met aanslagnummer [000.00.000.] en dagtekening 15 september 2004, een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 130.490, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 2.282.
1.2. De navorderingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van 10 januari 2005 van de inspecteur gehandhaafd.
1.3. De inspecteur heeft na de uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag en de boete ambtshalve, bij beschikking van 28 januari 2005, verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 126.431 respectievelijk een vergrijpboete van € 1.755.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de in 1.2 genoemde uitspraken van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank. Ter zake van het beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2005 te Breda, tezamen met het onderzoek in de zaken bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers 05/437, 05/438 en 05/439 ten name van belanghebbende. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [A], verbonden aan [B] te [Q], alsmede, [C] en [D] namens de inspecteur.
1.6. Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en deze vervolgens in origineel zonder bezwaar van belanghebbende overgelegd aan de rechtbank. De rechtbank rekent de pleitnota’s tot de stukken van het geding.
1.7. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende is enig aandeelhouder van en in dienstbetrekking bij [E] B.V. (hierna: de Holding), welke vennootschap alle aandelen houdt in [F] B.V., welke vennootschap op haar beurt alle aandelen houdt in [G] B.V. De vennootschappen maken deel uit van een fiscale eenheid voor de omzet- en vennootschapsbelasting. Tot het vermogen van [G] B.V. behoort in het jaar 2002 onder meer een Landrover. Voor de Landrover wordt geen kilometeradministratie bijgehouden.
2.2. In het kader van de dienstbetrekking is in het jaar 2002 aan belanghebbende door de Holding een haar toebehorende auto ter beschikking gesteld, te weten van 1 januari tot en met 15 juli 2002 een Jaguar en van 2 augustus tot en met 31 december 2002 een Range Rover. Belanghebbende gebruikt de auto zowel zakelijk als privé en heeft geen kilometeradministratie bijgehouden. Belanghebbende was ter zake van deze auto een eigen bijdrage aan de Holding verschuldigd overeenkomend met de hoogte van de door belanghebbende verschuldigde bijtelling wegens privé-gebruik van de auto ingevolge artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet).
2.3. Belanghebbende is gehuwd en heeft drie meerderjarige kinderen, waarvan in elk geval twee kinderen in het jaar 2002 in het bezit zijn van een rijbewijs. In het jaar 2002 beschikte het gezin van belanghebbende in privé over de volgende auto’s: een Rover Mini Cooper, een Ford Mondeo, een Ford Ka (tot 11 november 2002) en een Ford Focus (vanaf 11 november 2002).
2.4. Belanghebbende heeft over het jaar 2002 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 112.932. Daarbij is voor de aan belanghebbende door de Holding ter beschikking gestelde Jaguar en Range Rover een bijtelling opgegeven van € 18.618, verminderd met een eigen bijdrage van € 18.618, zodat de bijtelling privé-gebruik per saldo nihil bedraagt. De aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 is met dagtekening 29 april 2004 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte.
2.5. Op 29 april 2004 is namens de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende en de fiscale eenheid. Het boekenonderzoek heeft plaatsgevonden met als doel de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften vennootschaps-, inkomsten- en omzetbelasting voor de jaren 1998 tot en met 2002. Daarbij was het boekenonderzoek beperkt tot het beoordelen van de juiste toepassing van de regeling voor privé-gebruik auto ten aanzien van belanghebbende.
2.6. In het boekenonderzoek is onder “4.1.1 Privé-voordeel van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto” het volgende opgemerkt:
“In de jaren 1998 t/m 2002 staat er naast een Jaguar tevens een Landrover ter beschikking van de digra. Het zou een auto zijn voor algemeen gebruik binnen het bedrijf zoals het trekken van een aanhanger. Hij geeft toe dat hij er ook wel eens prive in rijdt. Er is in de inkomstenbelasting nog nooit een bijtelling voor prive gebruik auto aangegeven voor een dergelijke wagen. Volgens de adviseur zou dit te maken hebben met een oud overleg uit 1985 met een inspecteur uit Maastricht. Hij kan hier echter geen stukken van overleggen.
Er wordt geen kilometeradministratie bijgehouden. Opmerkelijk is dat voor de omzetbelasting wel een afdracht wordt gedaan alsof er normaal sprake is van prive gebruik auto.”
2.7. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn aan belanghebbende met dagtekening 15 september 2004 de in 1.1 genoemde navorderingsaanslag en vergrijpboete opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en wonen (box 1) is verhoogd met € 17.558. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
I. Bijtelling ad € 4.059 (ƒ 8.944) wegens het niet aangeven van privé-gebruik van de door de Holding ter beschikking gestelde Jaguar over de periode 15 mei tot en met 14 juli 2002.
II. Bijtelling ad € 13.499 (ƒ 29.750) wegens het niet aangeven van privé-gebruik van de Landrover over het gehele jaar 2002.
2.8. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag en de boete bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de navorderingsaanslag en de boete gehandhaafd. Na de uitspraak op bezwaar zijn de navorderingsaanslag en de boete door de inspecteur ambtshalve verminderd ten aanzien van de bij 2.7 onder I genoemde bijtelling, omdat ten onrechte geen rekening was gehouden met de tijdens de bezwaarfase gemaakte afspraak dat deze bijtelling via de rekening-courant zou worden verrekend.
2.9. De inspecteur heeft bij het verweerschrift een ambtsedige verklaring van 17 mei 2005 van [D], de controlerend ambtenaar, overgelegd, waarin is opgenomen:
“[X] heeft als bestuurder van [E] BV tijdens het eindgesprek op 18 mei 2004 (…) verklaard dat hij voor het maken van privé-autoritten o.a. gebruik maakte van de Landrover (…).”
2.10. Belanghebbende heeft in beroep een tweetal afschriften van notariële akten van onder ede afgelegde verklaringen met datum 16 februari 2005 overgelegd. Het betreft een verklaring van de accountant van belanghebbende en de fiscale eenheid die onder meer verklaart:
“Anders dan [D] beweert, is door [X] niet toegegeven dat hij voor privé doeleinden gebruikt heeft gemaakt van genoemde automobielen.”
De andere verklaring is van belanghebbende zelf, waarin hij onder meer verklaart:
“Ik heb gedurende deze gehele bespreking, en tijdens de inleidende bespreking nimmer gezegd, danwel toegegeven, dat ik met de (…) Landrover ook wel eens privé rijd.”
3. Geschil
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I. Is sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, zoals vereist op grond van artikel 16 AWR?
II. Is de correctie wegens privé-gebruik van de Landrover terecht toegepast en is de vergrijpboete terecht opgelegd?
Belanghebbende is van oordeel dat beide vragen ontkennend dienen te worden beantwoord. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
- Ik heb geen bezwaar tegen overlegging van de originele pleitnota van de inspecteur aan de rechtbank.
- Ik beschik niet over het controlerapport uit 1985 en heb ook geen gegevens over de afspraak die destijds is gemaakt.
- Het is een verzuim dat de aanslag werd opgelegd, terwijl men weet dat een boekenonderzoek zal gaan plaatsvinden.
- Ik heb nooit gezegd dat ik ook privé met de auto’s rijd. De stelling van de inspecteur was als er auto’s zijn, dan zullen deze wel voor privé worden gebruikt. Ik heb gezegd dat er wel meer auto’s waren die op de balans stonden terzake waarvan geen administratie wordt bijgehouden. De Landrover wordt niet gebruikt voor woon-werkverkeer. Van de andere bestelauto’s die op het bedrijf aanwezig zijn wordt er slechts één gebruikt voor woon-werkverkeer en daar is ook een administratie van. Voor die andere auto’s is uiteindelijk een BTW-correctie doorgevoerd, want ook daar was destijds discussie over.
De inspecteur
- Belanghebbende en zijn vennootschappen zijn op 30 maart 2004 geselecteerd voor controle. We “filterden” directeur-groot-aandeelhouders met een bepaald salaris en vonden het bij belanghebbende een onderzoekswaardig punt. Er waren vooraf geen specifieke aanwijzingen dat belanghebbende meerdere auto’s voor privé-doeleinden in gebruik had.
- Na het onderzoek bleef alleen de Landrover over voor correctie, omdat niet precies duidelijk was hoe de auto werd gebruikt. Belanghebbende vertelde dat deze voor algemeen gebruik binnen het bedrijf was. De vraag of hij ook privé de auto gebruikte beantwoordde hij bevestigend en vervolgens bleek dat er geen kilometeradministratie werd bijgehouden.
- Ik heb geen reden te twijfelen aan de geloofwaardigheid en de ambtsedige verklaring van mijn collega die het onderzoek heeft uitgevoerd. Daarom heb ik ook geen nader onderzoek gedaan naar het privé-gebruik.
- Het Besluit van 30 januari 2002 zegt dat de bijtelling voor een beperkt aantal auto’s dient plaats te vinden, tenzij er aangetoond kan worden dat er meerdere auto’s voor privé-doeleinden ter beschikking staan. Ik baseer mij daarbij uitsluitend op de verklaring van mijn collega.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag en de boetebeschikking. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de correctie privé-gebruik en de vergrijpboete
4.1. De inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat in het onderhavige jaar aan belanghebbende ook voor privé-doeleinden de Landrover ter beschikking stond. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Belanghebbendes gezin beschikte in privé over drie auto’s en belanghebbende had uit hoofde van zijn dienstbetrekking nog een auto ter beschikking die ook voor privé-doeleinden werd gebruikt. Belanghebbende heeft geloofwaardig verklaard dat de Landrover in het bedrijf werd gebruikt door verschillende werknemers voor het ophalen en wegbrengen van onderdelen in het kader van de onderneming. Enkel de ambtsedige verklaring als genoemd in 2.9, waar tegenover twee onder ede afgelegde verklaringen als genoemd in 2.10 staan, is dan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs, temeer nu zowel de Landrover als de aan belanghebbende door de Holding vanaf 2 augustus 2002 ter beschikking gestelde Range Rover terreinwagens zijn en het zeer wel mogelijk is dat bij het bespreken van het privé gebruik van auto’s in het algemeen, enige onduidelijkheid heeft bestaan welke auto het betrof. Nu de inspecteur geen nader bewijs heeft aangevoerd of aangeboden waaruit blijkt dat de Landrover voor privé-doeleinden ter beschikking stond, moet een bijtelling ter zake van privé gebruik van de Landrover achterwege blijven.
4.2. Gelet op het vorenoverwogene heeft de bijtelling privé-gebruik ten onrechte plaatsgevonden en is daarom de vergrijpboete eveneens ten onrechte opgelegd. Het gelijk met betrekking tot het tweede geschilpunt is aan belanghebbende. De navorderingsaanslag en de opgelegde vergrijpboete dienen te worden vernietigd. Het eerste geschilpunt behoeft daarom geen behandeling meer.
5. Proceskosten en griffierecht
5.1. In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aan-lei-ding op grond van artikel 8:75 van de Awb de inspecteur te veroordelen in de kos-ten die belanghebbende in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Daarbij wordt uitgegaan van drie andere samenhangende zaken van belanghebbende, bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 05/437, 05/438 en 05/439, waarbij belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. De kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1, vermenigvuldigd met een factor 1,5 wegens samenhangende zaken), waarvan 1/4 deel voor de onderhavige zaak, of € 241,50.
5.2. Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, dient door de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 37 te worden vergoed.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag;
- vernietigt de boetebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten ten bedrage van € 241,50, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37,= aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. C.A.F.M. Stassen. De beslissing is op 27 april 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. E. Woltman, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.