ECLI:NL:RBBRE:2006:AV9096

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
15 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1048
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging conserverende aanslag inkomstenbelasting na emigratie naar Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 15 maart 2006 uitspraak gedaan over de conserverende aanslag die aan een Nederlander was opgelegd na zijn emigratie naar Frankrijk. De eiser, die voorheen in Nederland woonde, had een pensioenaanspraak opgebouwd en ontving een conserverende aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De rechtbank oordeelde dat de conserverende aanslag en de voorwaarden voor uitstel van betaling als één geheel moesten worden beschouwd. Aangezien er geen situatie was waarin het pensioen werd vervreemd of afgekocht ten tijde van de emigratie, kon de aanslag alleen leiden tot belastingheffing op het moment dat het pensioen daadwerkelijk werd uitgekeerd na de emigratie. De rechtbank stelde vast dat Nederland eenzijdig het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen naar zich toetrok, zonder dat hierover met Frankrijk overleg was gepleegd. Dit was in strijd met de bepalingen van het belastingverdrag tussen Nederland en Frankrijk en met de goede trouw die Nederland aan zijn verdragspartner verschuldigd was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde de aanslag en de beschikkingen, en gelastte dat de Staat der Nederlanden het door de eiser betaalde griffierecht vergoedde. De uitspraak benadrukt de noodzaak van goede samenwerking en communicatie tussen landen bij belastingheffing op pensioenuitkeringen.

Uitspraak

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1048
Uitspraakdatum: 15 maart 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], Frankrijk, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [P], verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als belanghebbende en de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2001 een conserverende aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen tot een bedrag van € 7.973. Daarbij zijn tevens bij beschikking heffingsrente ad € 733 en revisierente ad € 3.228 geheven.
1.2. Het bedrag van de aanslag alsmede de heffings- en revisierente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3. Belanghebbende heeft voor de zitting nadere stukken ingediend, welke stukken in afschrift zijn verstrekt aan de inspecteur.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2005 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [A], tot bijstand vergezeld door [B].
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 20 oktober 2005 aan [X] op het adres [a], [Z] (Frankrijk), onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Voornoemde brief is blijkens het bericht van ontvangst van TPG Post aan belanghebbende uitgereikt.
1.5. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende was tot 8 maart 2001 woonachtig in Nederland. Op die datum is hij geëmigreerd naar Frankrijk. Hij heeft in de periode dat hij woonachtig was in Nederland een pensioenaanspraak opgebouwd bij het in Nederland gevestigde pensioenfonds [D]. De waarde van de aanspraak beliep per 1 januari 2001 € 14.547.
2.2. Met dagtekening 9 december 2004 is aan belanghebbende een conserverende aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 opgelegd, uitgaande van een te conserveren inkomen van € 6.284 aan pensioenaanspraken en € 9.860 aan lijfrenteaanspraken. De conserverende aanslag beliep een te betalen bedrag van € 7.973 aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Bij beschikking werd daarbij € 733 aan heffingsrente en € 3.228 aan revisierente berekend. Het in totaal te betalen bedrag beliep derhalve € 11.934. Op het aanslagbiljet staat vermeld dat belanghebbende voor de aanslag geen apart verzoek voor uitstel van betaling hoeft te doen en dat de uitstelbeschikking apart door de ontvanger aan belanghebbende zal worden toegezonden. Bij beschikking van 9 december 2004 is ter zake uitstel van betaling verleend tot 31 december 2011.
2.3. De inspecteur heeft het bedrag van de te conserveren aanslag in zijn verweerschrift uiteindelijk als volgt berekend:
Belastbaar inkomen werk en woning € 10.832,00
te conserveren pensioeninkomen 14.547,00
Totaal belastbaar 25.379,00
Verschuldigde inkomstenbelasting 1.299,00
Verschuldigde premie AWBZ 10,25% 2.601,00
idem AOW/Anw: 67/360 x 19,15% 903,00
Totaal verschuldigd 4.803,00
Verschuldigd over "normaal" inkomen - 61,00
Verschuldigd over te conserveren inkomen 4.742,00
Bij: revisierente 20% x € 14.547 2.909,00
Totaal vóór heffingsrente 7.651,00
2.4. De inspecteur heeft ter zitting aangegeven dat na aanvaarding van het Belastingplan 2006 door het parlement, de beschikking heffingsrente zal worden vernietigd.
3. Het geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag en beschikkingen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3. Ter zitting heeft de inspecteur hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
De voorlichting over de conserverende aanslag was niet echt duidelijk. Dat heeft de aandacht. In het Belastingplan 2006 is voorgesteld om bij conserverende aanslagen geen heffingsrente meer in rekening te brengen. Als dat voorstel wordt aangenomen, vervalt de heffingsrente van rechtswege.
3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
3.5. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de conserverende aanslag tot een bedrag van € 4.742 en van de revisierente tot € 2.909.
4. Het wettelijk en verdragsrechtelijk kader
4.1. Artikel 3.83 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (verder: de Wet) luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
1. Tot loon wordt gerekend de waarde in het economische verkeer van opgebouwde aanspraken uit een pensioenregeling ,indien de belastingplichtige die werknemer of gewezen werknemer is in de zin van de wettelijke bepalingen van de loonbelasting en aan wie het pensioen is toegezegd, ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn anders dan door overlijden, of indien na zijn overlijden de gerechtigde tot de uitkeringen ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn. Onder ophouden binnenlands belastingplichtig te zijn wordt mede verstaan de situatie waarin de belastingplichtige voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting wordt geacht geen inwoner van Nederland meer te zijn.(…)
4.2. Artikel 2.8, tweede lid, van de Wet bepaalt, kort gezegd, dat positieve inkomensbestanddelen die in aanmerking zijn genomen op grond van artikel 3.83, eerste lid, als te conserveren inkomen wordt aangemerkt. Artikel 3.146 bepaalt dat de in artikel 3.83, eerste lid, bedoelde aanspraken uit pensioenregeling worden geacht te zijn genoten op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan dat waarop de belastingplichtige ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn.
4.3. Artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (verder: Inv) bepaalt dat belastingaanslagen invorderbaar zijn twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet. In artikel 2, eerste lid, onderdeel m, Inv is bepaald dat onder belastingaanslag mede wordt verstaan de conserverende aanslag. Artikel 25, vijfde lid, Inv bepaalt dat bij ministeriele regeling regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van artikel 3.83, eerste lid, van de Wet. Bij Wet van 16 december 2004 (Stb 2004/654) is met terugwerkende kracht tot 11 maart 2004 bepaald dat daarvoor niet meer in alle gevallen zekerheid hoeft te worden gesteld. In artikel 1e, eerste en tweede lid, Uitvoeringsregeling Inv (gewijzigd bij Besluit van 16 december 2004, WDB 2004/756M, Staatscourant 24-12-2004 nr. 249 met terugwerkende kracht tot 11 maart 2004) is bepaald dat in geval van emigratie van de belastingschuldige naar een andere lidstaat van de Europese Unie, voor conserverende aanslagen uitstel wordt verleend zonder schriftelijk verzoek van de belanghebbende en zonder dat zekerstelling wordt geëist. Artikel 1e, vijfde lid, Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 bepaalt dat het uitstel wordt beëindigd indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, derde volzin,Inv. Artikel 25, vijfde lid, derde volzin, Inv verwijst naar artikel 19b, eerste lid of tweede lid, eerste volzin van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 3.135, tweede lid, onderdelen a tot en met g, i en k, en artikel 3.135, eerste lid, van de Wet in welke artikelen – kort gezegd – is vastgelegd dat de waarde van een pensioenaanspraak in de heffing wordt betrokken bij afkoop, vervreemding of anderszins niet reguliere afwikkeling van pensioen..
4.4. Artikel 18 van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, gesloten te Parijs op 16 maart 1973 (verder: het Verdrag) luidt:
“Pensioenen
Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, eerste lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een van de Staten ter zake van een vroegere dienstbetrekking, slechts in die Staat belastbaar.”
Artikel 19, eerste lid, waarnaar vorengenoemd artikel 18 verwijst, betreft overheidspensioenen.
4.5. Artikel 22 van het Verdrag luidt:
“Overige inkomsten
Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een van de Staten, waarop de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst geen toepassing vinden, zijn slechts in die Staat belastbaar.”
4.6. Artikel 26, 27 en 31 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, gesloten te Wenen op 23 mei 1969, luiden, voor zover te dezen van belang, als volgt:
“Artikel 26. Pacta sunt servanda
Elk in werking getreden verdrag verbindt de partijen en moet door hen te goeder trouw worden uitgelegd.
Artikel 27. Nationaal recht en naleving van verdragen
Een partij mag zich niet beroepen op de bepalingen van zijn nationale recht om het niet ten uitvoer leggen van een verdrag te rechtvaardigen.
Artikel 31. Algemene regel van uitlegging
1. Een verdrag moet te goeder trouw worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het verdrag.”
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Uit de door belanghebbende ingezonden stukken maakt de rechtbank op dat hij bezwaar heeft tegen het opleggen van de conserverende aanslag als zodanig, maar ook, en in het bijzonder, tegen de verplichting het bedrag van die aanslag – naar belanghebbende blijkens het beroepschrift meent – op 31 december 2011 te moeten betalen. Een conserverende aanslag zoals deze hoeft echter niet te worden betaald tenzij belanghebbende binnen 10 jaar na zijn emigratie uit Nederland het pensioenrecht zou afkopen of anderszins niet regulier zou afwikkelen. Indien het pensioen op de normale wijze, in termijnen, aan belanghebbende wordt uitgekeerd, vervalt de conserverende aanslag op 31 december 2011. Belanghebbendes bezwaar tegen de verplichting de conserverende aanslag te moeten betalen, berust in zoverre op een misverstand.
5.2. Inzake de aan belanghebbende opgelegde conserverende aanslag als zodanig oordeelt de rechtbank als volgt.
5.2.1. De conserverende aanslag is opgelegd in verband met belanghebbendes emigratie naar Frankrijk.
5.2.2. Vaststaat dat een pensioen als het onderhavige dat afkomstig is uit Nederland en wordt betaald aan een inwoner van Frankrijk, zowel indien het wordt uitgekeerd in de vorm van een periodieke uitkering als in andere vorm, zoals bijvoorbeeld een vervreemding, afkoop of anderszins, krachtens artikel 18, dan wel artikel 22 van het Verdrag slechts belastbaar is in Frankrijk.
5.2.3. De Rechtbank is van oordeel dat de conserverende aanslag en de voorwaarden waaronder daarvoor uitstel van betaling wordt verleend als één onverbrekelijk geheel moeten worden beschouwd. Nu op grond van de voorwaarden waaronder uitstel wordt verleend invordering plaatsvindt indien het pensioen wordt vervreemd, afgekocht of anderszins niet regulier wordt afgewikkeld en een dergelijke situatie zich ten tijde van de emigratie van belanghebbende nog niet heeft voorgedaan, kan de conserverende aanslag feitelijk slechts leiden tot belastingheffing ter zake van het uitkeren van het pensioen aan de belanghebbende na diens emigratie naar Frankrijk. Niet is gesteld of gebleken dat met Frankrijk over de invoering van de belastingheffing over (aanspraken op) pensioen van inwoners van dat land is overlegd. Derhalve leidt de wettelijke regeling ertoe dat Nederland eenzijdig het heffingsrecht over pensioenuitkeringen van inwoners van Frankrijk - gedeeltelijk - naar zich toetrekt.
5.2.4. Onder deze omstandigheden handelt Nederland door het opleggen van de onderhavige aanslag naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de bepalingen van het Verdrag en met de goede trouw die Nederland, mede krachtens de aangehaalde bepalingen uit het Verdrag van Wenen, jegens de verdragspartner is verschuldigd.
5.2.5. Aan het vorenoverwogene doet niet af dat in de Wet de belastingheffing over de pensioenuitkeringen door de wetsficties van artikel 3.83 en 3.146 is vormgegeven als het genieten van inkomen op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan de emigratie. Voor het oordeel of de heffing in strijd is met het Verdrag dient naar het oordeel van de rechtbank uitgegaan te worden van de feitelijke situatie.
5.3. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de conserverende aanslag moet worden vernietigd. Datzelfde geldt dan voor de beschikkingen revisierente en heffingsrente. De vragen of de heffing in strijd is met het EG-Verdrag en of terecht heffingsrente in rekening is gebracht, behoeven dan geen beantwoording meer.
6. Proceskosten
Niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende kosten heeft gemaakt als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank acht derhalve geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
7. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de aanslag en de beschikkingen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter en mr. D. Hund en mr. W. Brouwer, leden en op 15 maart 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.