04 / 1382 ZFW RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
[naam eiser], wonende te Deinze, België, eiser,
CZ groep Ziekenfonds, verweerder.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 mei 2004 (bestreden besluit), inzake de afwijzing van inschrijving van zijn dochter door middel van formulier E 109. Verweerder heeft een verweer-schrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 maart 2005, waarbij aanwezig waren eiser en namens verweerder mr. S.A.M. Clijsen.
Bij brief van 11 april 2005 is aan partijen bericht dat de rechtbank de termijn voor het doen van haar uitspraak heeft verlengd met zes weken.
Bij beslissing van 9 juni 2005 heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek wordt heropend en heeft zij inlichtingen ingewonnen bij verweerder.
Bij brief van 15 juli 2005 heeft verweerder aan het verzoek van de rechtbank voldaan.
Bij brief van 24 augustus 2005 heeft eiser de rechtbank verzocht om toelichting op een aantal gedingstukken.
De rechtbank heeft daarop gereageerd bij schrijven van 30 september 2005.
Partijen hebben toestemming gegeven om de behandeling van het beroep ter openbare zitting achterwege te laten.
Bij schrijven van 31 oktober 2005 is aan partijen bericht dat het onderzoek is gesloten en dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.
Bij brieven van 19 december 2005 en 17 januari 2006 is aan partijen bericht dat de uitspraaktermijn wederom is verlengd, waarbij in de laatste brief is aangegeven dat de uitspraak uiterlijk op 10 februari 2006 zal worden toegezonden.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en woont en werkt in België. In dat land is hij met zijn gezinsleden bij Securex, een ziekenfonds, verzekerd tegen ziektekosten.
Zijn dochter,[naam dochter], geboren op [geboortedatum] 1981, woont in Nederland. Zij is bij verweerders ziekenfonds verzekerd geweest van 26 november 2002 tot en met 30 juni 2003. In verband met haar studie Vrijetijdsmanagement aan de Hogeschool Holland te Diemen ontvangt zij via de Informatie Beheer Groep studiefinanciering (basis prestatiebeurs).
Met ingang van 1 juli 2003 heeft zij een particuliere Studenten Standaardpakketpolis afgesloten.
Bij brief van 12 november 2003 heeft eiser aan verweerder gevraagd om een schriftelijke beslissing over het verzoek van Securex om eisers dochter bij verweerders ziekenfonds in te schrijven op grond van het formulier E 109.
Bij besluit van 5 december 2003 heeft verweerder bedoelde inschrijving afgewezen.
Daartegen heeft eiser bij brief van 9 januari 2004 bezwaar gemaakt.
Volgens eiser vloeit uit de artikelen 1 en 19 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 voort dat zijn dochter als zijn in België medeverzekerde gezinslid recht op verstrekkingen heeft overeenkomstig de Nederlandse wetgeving. Bovendien is het in de situatie van eiser en zijn dochter onmogelijk dat deze met hem als hoofdverzekerde in Nederland medeverzekerd is of omgekeerd. Voorts is het volgens eiser in strijd met genoemde Verordening om de vraag of zijn dochter medeverzekerd is, te toetsen aan de Nederlandse wetgeving, omdat deze toetsing immers reeds heeft plaatsgevonden in het woonland van de verzekerde hoofdpersoon. Zijn dochter is al als eisers medeverzekerde aangemerkt en toegelaten tot de Belgische ziekenfondsverzekering Securex. Die toelating kan derhalve niet opnieuw worden getoetst aan de Nederlandse wetgeving. Voorts voert eiser aan dat niets in de Verordening (EEG) nr. 1408/71 noch in Verordening (EEG) nr. 574/72 de bevoegdheid verleent om een inschrijving te weigeren, indien een verklaring van het bevoegde orgaan (Securex) wordt overgelegd en de (mede)verzekerde (Elze) overigens aan de vereisten van deze Verordeningen voldoet.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Na een weergave van de tekst van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, en de eerste volzin van het tweede lid van deze bepaling van Verordening (EEG) nr. 1408/71 verwijst verweerder naar de officiële toelichting op de regelgeving, waarin is aangegeven dat de aan de gerechtigde werknemers (of zelfstandigen) toekomende uitkeringen worden verleend volgens de in het land van verzekering (het bevoegde land) geldende regels. De verstrekkingen daarentegen worden verleend door de organen van het woonland, waarbij deze de verzekerde en diens gezinsleden behandelen als betrof het een bij hen ingeschreven verzekerde. Zulks houdt in dat bijvoorbeeld een ingezetene van Nederland die in België verzekerd is, van het door hem te kiezen ziekenfonds de in de Ziekenfondswet en AWBZ voorziene verstrekkingen kan verkrijgen zulks voor rekening van België. Te zijnen aanzien blijven de loongrensbepalingen buiten toepassing.
Andersom kan een ingezetene van België, die in Nederland ingevolge de Ziekenfondswet en de AWBZ verzekerd is, in België uitsluitend de in de Belgische wetgeving voorziene verstrekking krijgen, en wel volgens de aldaar geldende regels. Indien hij wegens het overschrijden van de loongrens uitsluitend ingevolge de AWBZ verzekerd is, kan hij aan de onderhavige bepaling echter geen aanspraak op verstrekkingen in België ontlenen. Onder dezelfde voorwaarden hebben de gezinsleden recht op prestaties, indien zij althans geen aanspraken aan de wetgeving van hun woonland kunnen ontlenen.
Onder het kopje “Herbeoordeling” is door verweerder het volgende overwogen:
“Het formulier E-109 is de “Verklaring voor de inschrijving der gezinsleden van de werknemer of de zelfstandige en het bijhouden van inventarissen”. Met dit formulier kan aan de gezinsleden van werknemer of zelfstandige geneeskundige zorg worden verleend als ze in een andere lidstaat worden (lees: wonen, rechtbank) dan de werknemer of zelfstandige zelf.
Om mogelijk te maken dat bij de werknemer of zelfstandige ook de in een andere lidstaat wonende gezinsleden medeverzekerd zijn, dient het ziekenfonds (Securex) het formulier E-109 af te geven. Het buitenlandse verzekeringsorgaan (CZ) gaat na of het gezinslid (Elze) en eventueel nog overige gezinsleden volgens de wetgeving van het woonland (Nederland) voor medeverzekering in aanmerking komen. Als dat het geval is, worden de gezinsleden als medeverzekerde ingeschreven.
Door het College voor zorgverzekeringen (CVZ) is aangegeven dat binnen de EG-verordeningssystematiek op het punt van de medische zorg voor de vaststelling van de nationale wetgeving volgens welke het recht op medeverzekering moet worden beoordeeld, gekozen is voor de koppeling met de wetgeving volgens welke de verstrekkingen worden verleend.
Verzekerden kunnen aanspraak maken op medeverzekering conform de Ziekenfondswet. De beoordeling van de medeverzekering is aldus een materiële bepaling van de Ziekenfondswet (dus toepassing door het woonland), terwijl de toepassing van de loongrens een formele voorwaarde is voor de ziekenfondsverzekering (dus beoordeling door de bevoegde staat).
In tegenstelling tot hetgeen u aangeeft, moet het buitenlandse verzekeringsorgaan (CZ) dus wel nagaan of uw dochter voor medeverzekering in aanmerking komt. Naar de mening van CZ is er in het geval van uw dochter sprake van en situatie zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 onder c van de Ziekenfondswet, namelijk het ontvangen van studiefinanciering. Er is dientengevolge geen recht op medeverzekering en kan er geen inschrijving plaatsvinden op grond van formulier E-109.”.
2.2 In beroep heeft eiser zijn gronden van bezwaar gehandhaafd. Hij heeft daaraan nog toegevoegd dat uit de tekst van artikel 19 van Verordening (EEG) nr. 1408/71 volgt dat geen sprake is van een daadwerkelijke aansluiting of verzekering bij het betrokken orgaan doch slechts van een recht op verstrekkingen overeenkomstig de bij het orgaan geldende regels voor verzekerden dan wel aangeslotenen. Voorts heeft eiser betoogd dat niets in de Verordeningen wijst op de door verweerder bedoelde koppeling. Tot slot heeft eiser betoogd dat het door verweerder gemaakte onderscheid tussen materiële en formele toetsing in deze situatie niet opgaat, nu het in feite in beide gevallen gaat om de formele toetsing of een persoon al dan niet als hoofdpersoon dan wel als medeverzekerde in het ziekenfonds kan worden ingeschreven. Eiser kan niet in Nederland als hoofdpersoon worden ingeschreven omdat zijn inkomen boven de loongrens uitstijgt en daarom kan ook zijn dochter niet als zijn medeverzekerde worden ingeschreven.
2.3 Artikel 19 van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
1. De werknemer of zelfstandige die op het grondgebied van een andere lid-staat dan de bevoegde staat woont en aan de in de wettelijke regeling van de bevoegde staat gestelde voorwaarde voor het recht op prestaties voldoet, eventueel met inachtneming van artikel 18, heeft in de staat op het grondgebied waarvan hij woont, recht op
a) verstrekkingen, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woonplaats worden verleend, volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof hij bij laatstbedoeld orgaan was aangesloten;
(…)
2. lid 1 is van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden die op het grondgebied van een andere dan de bevoegde lid-staat wonen, voor zover zij krachtens de wettelijke regeling van de staat, op het grondgebied waarvan zij wonen, geen recht op deze prestaties hebben.
(…).
Onder “gezinslid” wordt verstaan: iedere persoon die in de wetgeving krachtens welke de prestaties worden verleend, als gezinslid wordt aangemerkt of erkend, of als huisgenoot wordt aangeduid (artikel 1, onder f).
Onder “woonplaats” wordt verstaan: de normale verblijfplaats (artikel 1, onder h).
Onder “bevoegd orgaan” wordt verstaan het orgaan waarbij de betrokkene is aangesloten op het tijdstip waarop hij om prestaties verzoekt (artikel 1, onder 0-i).
Onder “orgaan van woonplaats” wordt verstaan het orgaan dat ter plaatse waar de betrokkene woont, bevoegd is de prestaties te verlenen, volgens de wetgeving welke door dit orgaan wordt toegepast, of, indien een zodanig orgaan niet bestaat, het door de bevoegde autoriteit van de betrokken lid-staat aangewezen orgaan (artikel 1, onder p);
Onder “bevoegde staat” wordt verstaan de lid-staat op het grondgebied waarvan het bevoegde orgaan zich bevindt (artikel 1, onder q).
Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder c, van de Ziekenfondswet (oud) zijn medeverzekerden de eigen en aangehuwde kinderen en de pleegkinderen van de verzekerde, voor wie de verzekerde als kostwinner is aan te merken en die 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn, wier voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding, en die in belang-rijke mate op zijn kosten worden onderhouden, tenzij het kind studiefinanciering geniet ingevolge de Wet studiefinanciering 2000.
2.4 Partijen worden verdeeld gehouden over het antwoord op de vraag of verweerder op goede gronden het verzoek van eiser dat strekte tot de vaststelling dat eisers dochter jegens verweerders ziekenfonds, als orgaan van haar woonplaats, recht had op verstrekkingen alsof zij bij haar was aangesloten, heeft afgewezen. Daarbij is tussen partijen niet in geschil dat eisers dochter is aan te merken als gezinslid van eiser.
Volgens verweerder vloeit uit (de diverse bepalingen van) Verordening (EEG) nr. 1408/71 voort dat verweerder dient na te gaan of eisers dochter als medeverzekerde kan worden aangemerkt.
Verweerder heeft vervolgens zijn afwijzend standpunt gebaseerd op artikel 4, tweede lid, onder c, van de Ziekenfondswet, waarin, voor zover hier van belang, is bepaald dat het kind van 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar, dat studiefinanciering geniet ingevolge de Wet studiefinanciering 2000, geen medeverzekerde is.
Met eiser deelt de rechtbank verweerders standpunt niet.
De rechtbank overweegt dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zijn arrest van 8 juni 1995, zaak C-451/93 (Delavant) op een prejudiciële vraag van het Landessozialgericht für das Saarland voor recht heeft verklaard dat artikel 19, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd, dat wanneer een werknemer met zijn gezinsleden woont op het grondgebied van een andere lid-staat dan de lid-staat van tewerkstelling, krachtens de wettelijke regeling waarvan hij ingevolge de Verordening verzekerd is, de voorwaarden voor het ontstaan van een recht op verstrekkingen bij ziekte ten gunste van de gezinsleden van deze werknemer, eveneens worden beheerst door de wettelijke regeling van de staat van tewerkstelling, voor zover de gezinsleden geen recht op die verstrekkingen hebben krachtens de wettelijke regeling van de staat van hun woonplaats.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de conclusie uit deze uitspraak voor het aan haar voorgelegde geschil slechts luiden dat de inhoud, omvang en aard van de aan eisers dochter toekomende verstrekkingen worden bepaald door de wetgeving van haar woonland (derhalve de Nederlandse ziekenfondswetgeving), doch dat de vraag naar haar medeverzekering dient te worden beoordeeld aan de hand van de wetgeving van het werkland van eiser (dus: België). Verweerders uitvoeringspraktijk is daarmee in strijd.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het haar niet is ontgaan dat het arrest-Delavant heeft geleid tot een discussie binnen de werkgroep van de Administratieve commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers over de consequenties van die uitspraak. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat deze discussie een - voor het onderhavige geschil - juridisch relevant vervolg heeft gekregen. Met name is niet gebleken dat er bijvoorbeeld een (nader) interpretatief besluit over deze kwestie is genomen, waarbij de rechtbank in het midden laat wat de precieze juridische betekenis van een dergelijk besluit zou (kunnen) zijn.
In het voorgaande ligt ook reeds besloten dat de rechtbank geen aanleiding ziet gebruik te maken van haar bevoegdheid aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen te stellen over de uitlegging van het Gemeenschapsrecht.
2.5 Uit het bovenstaande volgt dat het beroep van eiser slaagt en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder dient een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Omdat niet gebleken is van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van eiser, zal een proceskosten-veroordeling achterwege blijven.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat de Stichting Centrale Zorgverzekeraars aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 37,00 vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Zeijen, rechter, en in aanwezigheid van C.J.M. van der Veeken, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.