Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/1488
Uitspraakdatum: 9 februari 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[X],gevestigd te [Q], eiser,
gemachtigde [A] van [B] te [Q],
de ontvanger van de Belastingdienst [P], verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als belanghebbende respectievelijk de Ontvanger.
Betreft:
De uitspraak van de Ontvanger van 4 april 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aansprakelijkstelling voor de aan de fiscale eenheid [C] opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting met nummers [000.000] en [000.000] alsmede de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2006 te Breda, tezamen met het onderzoek in de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 05/01489, 05/01490, 05/01491, 05/01492, 05/01493, 05/01494, 05/01495, 05/01496, 05/01497, 05/01503, 05/01505, 05/01506 en 05/01507.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [D], vergezeld van de gemachtigde van belanghebbende [E] van ([B] te [Q]), alsmede, namens de Ontvanger, [F] en [G]
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt de Ontvanger op om binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van deze uitspraak, nadat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om op het bezwaar te worden gehoord, opnieuw uitspraak op bezwaar te doen;
- veroordeelt de Ontvanger in de proceskosten ten bedrage van € 43,90, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.
2.1. Belanghebbende maakt deel uit van de fiscale eenheid [C] (hierna: de fiscale eenheid), een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Bij beschikking van 30 december 2004 is belanghebbende op grond van artikel 43, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) aansprakelijk gesteld voor de bovenvermelde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting, opgelegd aan de fiscale eenheid, ten bedrage van gezamenlijk € 4.353.992 (inclusief heffingsrente). De aansprakelijkstelling is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar door de Ontvanger tot het volledige bedrag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank.
2.2. Belanghebbende betoogt, kort samengevat weergegeven, dat de Ontvanger, ondanks een uitdrukkelijk door belanghebbende gedaan verzoek daartoe, ten onrechte heeft afgezien van het horen in de bezwaarfase. Voorts stelt belanghebbende dat de door de Ontvanger gestelde termijn van tien dagen voor de motivering van het bezwaarschrift onredelijk kort was. Volgens belanghebbende is zij daardoor in haar belangen geschaad en dient de bestreden uitspraak op bezwaar te worden vernietigd.
2.3. De Ontvanger stelt dat de naheffingsaanslagen bij de aansprakelijkstelling niet meer kunnen worden bestreden, nu de fiscale eenheid geen beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslagen heeft ingesteld en de aanslagen daarmee onherroepelijk zijn komen vast te staan. Nu belanghebbende onderdeel uitmaakt van de fiscale eenheid, heeft zij, aldus de Ontvanger, eveneens in de aanslagen berust. Omdat belanghebbende voorts geen gronden tegen de aansprakelijkstelling heeft aangevoerd, maar uitsluitend tegen de naheffingsaanslagen, was het bezwaar van belanghebbende volgens de Ontvanger kennelijk ongegrond en is het horen daarom terecht achterwege gelaten.
2.4. Artikel 49, zesde lid, van de IW geeft aan elke aansprakelijkgestelde het recht om de aanslag te betwisten in de procedure aangaande de aansprakelijkstelling zolang de rechter geen onherroepelijke rechterlijke uitspraak ter zake van de desbetreffende aanslag heeft gedaan. Daarbij is geen uitzondering gemaakt voor de aansprakelijkstelling op grond van artikel 43 van de IW. Het voorgaande brengt met zich dat, nu ter zake van de onderhavige naheffingsaanslagen geen onherroepelijke uitspraak door de rechter is gedaan, de Ontvanger inhoudelijk in had moeten gaan op de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen en haar, gezien het bepaalde in artikel 7:2 Awb juncto artikel 25, vierde lid, AWR, op haar verzoek had moeten horen. De rechtbank is niet aannemelijk geworden dat eventuele bezwaren tegen de naheffingsaanslagen bij voorbaat ongegrond zijn. Derhalve kan niet worden gezegd dat belanghebbende door het achterwege laten van het horen niet in haar belangen is geschaad. De Ontvanger heeft derhalve ten onrechte afgezien van het horen in de bezwaarfase. Het beroep moet gegrond worden verklaard (vgl. Hoge Raad 18 april 2003, nummer 37 790, onder meer gepubliceerd in BNB 2003/267).
2.5. Op grond van artikel 8:72, vierde en vijfde lid, Awb zal de rechtbank de Ontvanger opdragen om binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van deze uitspraak opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, nadat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om op het bezwaar te worden gehoord.
3. Proceskosten en griffierecht
In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aan-lei-ding op grond van artikel 8:75 van de Awb de Ontvanger te veroordelen in de kos-ten die belanghebbende in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Daarbij wordt uitgegaan van tien met deze zaak samenhangende zaken waarin belanghebbenden, allen onderdeel van dezelfde fiscale eenheid, geheel of gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld. Dit betreft de zaken bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers 05/1489, 05/1491, 05/1493, 05/1494, 05/1495, 05/1496, 05/1497, 05/1503, 05/1505 en 05/1506. De kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 483 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 0,5, vermenigvuldigd met een factor 1,5 wegens samenhangende zaken), waarvan 1/11e deel voor de onderhavige zaak, is € 43,90.
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het betaalde griffierecht, ten bedrage van € 276, te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren. De beslissing is op 9 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. E. Woltman, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.