ECLI:NL:RBBRE:2006:AV4074

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
9 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1492
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor naheffingsaanslagen omzetbelasting na faillietverklaring

In deze zaak is belanghebbende, een fiscale eenheid, aansprakelijk gesteld voor naheffingsaanslagen in de omzetbelasting op grond van artikel 43 van de Invorderingswet 1990. De aansprakelijkstelling betreft een bedrag van € 4.353.992, dat is opgelegd aan de fiscale eenheid waartoe belanghebbende behoorde. Tijdens de procedure is belanghebbende failliet verklaard op 17 september 2005. De uitnodiging voor het onderzoek ter zitting is verzonden na de faillietverklaring, waardoor de artikelen 25, 27 en 31 van de Faillissementswet van toepassing zijn. De curator heeft laten weten de procedure niet te zullen overnemen, wat de Ontvanger de mogelijkheid gaf om ontslag van instantie te vragen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door de rechtbank Breda op 9 februari 2006, in aanwezigheid van de griffier. De rechtbank oordeelt dat er geen redenen zijn om de procedure voort te zetten, aangezien de aansprakelijkheidsverplichting tot de failliete boedel behoort. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1492
Uitspraakdatum: 9 februari 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[X], gevestigd en kantoorhoudende te [Z], eiser,
rechtsgeldig vertegenwoordigd door curator [A] te [Q],
en
de ontvanger van de Belastingdienst [P] verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als belanghebbende respectievelijk de Ontvanger.
Betreft:
De uitspraak van de Ontvanger van 4 april 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aansprakelijkstelling voor de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting met nummers [000.000] en [000.000]
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2006 te Breda, tezamen met het onderzoek in de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 05/01496, 05/01497, 05/01488, 05/01489, 05/01490, 05/01491, 05/01493, 05/01494, 05/01495, 05/01503, 05/01505, 05/01506 en 05/1507.
De curator is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens de Ontvanger zijn verschenen [B] en [C]
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende maakte deel uit van de fiscale eenheid [D] (hierna: de fiscale eenheid), een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid van de Wet op de omzetbelasting 1968. Bij beschikking van 30 december 2004 is belanghebbende op grond van artikel 43, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 aansprakelijk gesteld voor de bovenvermelde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting, opgelegd aan de fiscale eenheid, ten bedrage van gezamenlijk € 4.353.992. De aansprakelijkstelling is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar door de Ontvanger tot het volledige bedrag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank.
2.2. Belanghebbende is op 17 september 2005 failliet verklaard. De beschikking tot aansprakelijkstelling dateert van 30 december 2004 en de aansprakelijkheidsverplichting behoort derhalve tot de failliete boedel. Nu partijen nà de faillietverklaring zijn uitgenodigd op de zitting te verschijnen, zijn ingevolge artikel 8:22, eerste en tweede lid, van de Awb de artikelen 25, 27 en 31 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing.
2.3. Artikel 27 Faillissementswet luidt als volgt:
“1.Indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door den schuldenaar ingesteld is, wordt het geding ten verzoeke van den gedaagde geschorst, ten einde dezen gelegenheid te geven, binnen een door den rechter te bepalen termijn, den curator tot overneming van het geding op te roepen.
2. Zoo deze aan die oproeping geen gevolg geeft, heeft de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen; bij gebreke daarvan kan het geding tusschen den gefailleerde en den gedaagde worden voortgezet, buiten bezwaar van den boedel.
3. Ook zonder opgeroepen te zijn, is de curator bevoegd het proces te allen tijde over te nemen en den gefailleerde buiten het geding te doen stellen.”
2.4. De ontvanger heeft de rechtbank bij fax van 10 januari 2005 ingelicht over het faillissement onder mededeling van de gegevens van de curator. De rechtbank heeft deze fax beschouwd als een verzoek om de curator op te roepen tot overneming van het geding als bedoeld in artikel 27, eerste lid, Faillissementswet. De griffier heeft de curator vervolgens telefonisch geïnformeerd over dit verzoek en de mondelinge behandeling van het beroep, waarop de curator bij fax van 24 januari 2006 heeft laten weten de procedure niet over te zullen nemen althans aan een eventuele oproeping geen gehoor te zullen geven.
2.5. De rechtbank heeft vervolgens ter zitting de Ontvanger in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van zijn recht ontslag van instantie te vragen op grond van artikel 27, tweede lid van de Faillissementswet. Ter zitting van 26 januari 2006 heeft de Ontvanger schriftelijk ontslag van instantie gevraagd. De aldaar aanwezige oorspronkelijke gemachtigde van belanghebbende, [E] ([F] te [Q]), heeft zich daartegen niet verzet.
2.6. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de Ontvanger kan worden toegewezen, nu noch in de stukken, noch ter zitting is gebleken dat er redenen zijn de procedure voort te zetten. Nu op grond van het bepaalde in artikel 8:70 Awb de uitspraak van de rechter in belastingzaken niet kan strekken tot toewijzing van een verzoek als het onderhavige, dient in het dictum het gevolg van het toewijzen van dit verzoek tot uitdrukking te komen. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren. De beslissing is op 9 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. E. Woltman, griffier.
Afschrift aangetekendverzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het ge[Q] (belastingkamer), Postbus 70[Q]; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.