Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/885
Uitspraakdatum: 3 januari 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
X, gevestigd en kantoorhoudende te Z, eiser,
de manager van de afdeling P de gemeente Q, verweerder.
Eiser wordt hierna ook aangeduid als belanghebbende.
Betreft:
De uitspraak van verweerder van 7 februari 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de van belanghebbende geheven leges.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2005.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, A, vergezeld van de gemachtigde, B, verbonden aan C. te R, alsmede, namens verweerder, D bij de gemeente Q, en E, van de gemeente Q.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de onderhavige legesheffing;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 161, onder aanwijzing van de gemeente Oosterhout als rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden;
- gelast dat de gemeente Oosterhout het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.
2.1. Belanghebbende is een woningcorporatie die zich bezighoudt met verhuur van woningen in de sociale huursector. Met factuurdatum 17 mei 2004 zijn van belanghebbende leges geheven, ter zake van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Woningwet voor het renoveren van 60 woningen aan de F te Q (het project), ten bedrage van € a.
2.2. De leges zijn opgelegd met toepassing van de Verordening op de heffing en invordering van leges Q 2004 (Verordening), met de daarbij behorende Tarieventabel 2004 (Tarieventabel), van de gemeente Q, zoals deze Verordening en Tarieventabel voor het onderhavige jaar golden.
2.3. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft verweerder de legesheffing bij uitspraak van 7 februari 2005 verminderd tot een te betalen bedrag van € b. Belanghebbende heeft vervolgens met dagtekening 17 maart 2005 het onderhavige beroepschrift ingediend.
2.4. Tussen partijen is niet meer in geschil dat het grootste deel van de renovatieactiviteiten, zoals onder andere de vervanging van de kozijnen, van het hang- en sluitwerk, van de dubbele beglazing met ventilatieroosters, van de vensterbanken, van het badkamerraam, van de keukendeur, het schilderen van de garagedeur, die belanghebbende heeft verricht aan het project niet bouwvergunningplichtig zijn voor de Woningwet, en dat belanghebbende hierover geen leges verschuldigd is.
2.5. Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard nog slechts het antwoord op de vraag of belanghebbende ten aanzien van de renovatie van de afdakjes boven de voordeur van de woningen gelegen aan de F leges verschuldigd is. Deze werkzaamheden betreffen het vervangen van de vroegere afdakjes, die boven de voordeuren van twee aangrenzende huizen liepen, door nieuwe afdakjes boven de afzonderlijke voordeuren.
2.6. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge het ten tijde van het nemen van de uitspraak op het bezwaarschrift geldende artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet – voor zover hier van belang – is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Besluit bouwvergunningvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken (het Besluit) – voor zover hier van belang – wordt als het bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet aangemerkt het aanbrengen van een verandering van niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1. De verandering heeft geen betrekking op de draagconstructie van dat bouwwerk,
2. De bebouwde oppervlakte wordt niet uitgebreid, en
3. Het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.
2.7. De rechtbank is van oordeel dat het vervangen van de afdakjes in beginsel als zodanige verandering van niet-ingrijpende aard moet worden aangemerkt, nu niet is gesteld of gebleken dat de nieuwe afdakjes een groter oppervlak beslaan dan de oude, zodat voor de vervanging geen bouwvergunning is vereist.
2.8. Verweerder heeft nog gesteld dat het geheel van werkzaamheden niet binnen de grenzen van groot onderhoud valt en dat het project op die grond niet als bouwvergunningvrij kan worden gekwalificeerd. Ter zitting is komen vast te staan dat de schriftelijke aanvraag door belanghebbende van de bouwvergunning slechts bestaat uit een planmatige kaart en dat belanghebbende en de gemeente op basis daarvan samen hebben overlegd – zoals zij ook nu nog plegen te doen – over de exacte inhoud en omvang van de werkzaamheden. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat zij de gemeente zoveel mogelijk informatie verstrekt, omdat de gemeente graag op de hoogte gehouden wil worden van hetgeen er staat te gebeuren.
2.9. Het staat burgemeester en wethouders van de gemeente vrij om, ook indien sprake is van niet bouwvergunningplichtige werkzaamheden, daarvoor toch een vergunning af te geven. Van een van gemeentewege verleende dienst in de zin van artikel 2 van de Verordening en artikel 5.2.3. van de Tarieventabel is echter eerst sprake indien voor de werkzaamheden een bouwvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Woningwet is vereist. Dit klemt temeer in een situatie als de onderhavige, waarbij de omvang en inhoud van de werkzaamheden in overleg tussen belanghebbende en de gemeente zijn vastgesteld.
2.10. Nu, zoals uit het onder 2.1. tot en met 2.9. overwogene volgt, in het onderhavige geval geen sprake is van werkzaamheden ter zake waarvan een bouwvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Woningwet is vereist, zijn ten onrechte leges geheven. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende.
2.11. In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor beide samenhangende tezamen vastgesteld op € 322 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 0,5 en twee samenhangende zaken), waarvan 50% of € 161 voor de onderhavige zaak. De rechtbank wijst de gemeente Oosterhout aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren. De beslissing is op 3 januari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.