ECLI:NL:RBBRE:2006:AV1158

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
3 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/582
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; administratieplicht en bewijsvoering

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Breda, ging het om de navordering van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1996 tot en met 2002. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, die tot en met 2001 inkomsten uit andere arbeid genoot, niet administratieplichtig was voor de jaren tot 2001. Dit betekende dat de inspecteur geen navordering kon rechtvaardigen voor deze jaren, omdat er geen nieuw feit was dat dit zou ondersteunen. De rechtbank vernietigde de navorderingsaanslagen voor de jaren 1996, 1997, 1999 en 2000, evenals de boetebeschikkingen voor deze jaren. Voor het jaar 2001 en de aanslag voor 2002 was de belanghebbende echter wel administratieplichtig, en de rechtbank oordeelde dat hij niet overtuigend had aangetoond dat de door de inspecteur nageheven bedragen onjuist waren. De rechtbank verklaarde het beroep voor deze jaren ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 3 januari 2006, na een zitting op 20 december 2005, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was. De rechtbank gelastte dat de Staat der Nederlanden het door de belanghebbende betaalde griffierecht vergoedde.

Uitspraak

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/582
Uitspraakdatum: 3 januari 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
Betreft:
De uitspraken van de Inspecteur van 24 januari 2005 en 26 januari 2005 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor de jaren 1996, 1997, 1999, 2000 en 2001 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002.
Onderzoek ter zitting:
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2005.
Belanghebbende is daar met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens de Inspecteur is A verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen voor de jaren 1996, 1997, 1999 en 2000, alsmede alle op de jaren 1999 en 2000 betrekking hebbende boetebeschikkingen;
- handhaaft de navorderingsaanslag voor het jaar 2001 en de aanslag voor het jaar 2002;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
2. Gronden
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de AWR aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van die bekendmaking, dan wel op de dag na die van de voldoening of de inhouding onderscheidenlijk de afdracht. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van die wet is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van die wet blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. De navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1996 en 1997 zijn met dagtekening 30 juni 2004 aan belanghebbende gezonden. Met dagtekening 27 mei 2004 zijn de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999, 2000 en 2001, alsmede de boetebeschikkingen voor de jaren 1999 en 2000 aan belanghebbende gezonden. De aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 is met dagtekening 27 mei 2004 aan belanghebbende gezonden. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat bovengenoemde navorderingsaanslagen en aanslag pas na de hierboven genoemde data zijn verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift voor de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1996 en 1997 is geëindigd op 8 juli 2004. Voor de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999, 2000, 2001, alsmede de boetebeschikkingen voor de jaren 1999 en 2000, en de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2002 is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift geëindigd op 30 juni 2004. Het bezwaarschrift is op 25 augustus 2004 door de Inspecteur ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op het bepaalde in artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de AWR niet tijdig ingediend.
2.3. Belanghebbende heeft als reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn opgegeven dat hij sinds de zomer van 2002 last heeft van evenwichtstoornissen, die gevolgd zijn door een hersenbloeding waarbij de hersenstam is beschadigd. Dit is bevestigd in een brief van zijn zoon van 9 december 2005. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarmee een rechtvaardiging gegeven voor de termijnoverschrijding. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De Inspecteur heeft de bezwaarschriften daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraken op bezwaar dienen derhalve te worden vernietigd.
Ten aanzien van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1996, 1997, 1999 en 2000
2.4. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd omdat belanghebbende bij een vanwege de inspecteur ingesteld onderzoek geen stukken en bescheiden kon tonen die de door hem in aftrek gebrachte kosten konden dekken. De Inspecteur is van oordeel dat belanghebbende in de litigieuze jaren geen ondernemer was doch inkomsten genoot uit andere werkzaamheden. Belanghebbende heeft zich tegen deze kwalificatie niet verzet zodat de rechtbank van de juistheid daarvan zal uitgaan.
2.5. Ingevolge het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van de AWR – voor zover hier van belang – kan de inspecteur, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren. Ter zitting is aan de orde gesteld de vraag, of in casu sprake was van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde.
2.6. Op grond van het bepaalde in artikel 52, eerste lid, van de AWR zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te alle tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. In het tweede lid van artikel 52 zijn voor de jaren 1996, 1997, 1999 en 2000 als administratieplichtigen aangemerkt:
a. lichamen;
b. natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefenen;
c. natuurlijke personen die inhoudingsplichtig (voor de jaren 1996 en 1997 stond hier de term inhoudsplichtig) zijn;
2.7. Nu belanghebbende, zoals onder 2.4. is overwogen, niet een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefende, terwijl ook niet is gesteld of gebleken dat hij inhoudingsplichtig was, was hij niet administratieplichtig.
2.8. Het enkele feit dat belanghebbende geen administratie heeft bewaard waaruit blijkt welke kosten hij in voornoemde jaren heeft gemaakt en tot welk bedrag, kan, nu hij niet administratieplichtig was, naar het oordeel van de rechtbank geen nieuw feit opleveren in de zin van artikel 16 van de AWR.
2.9. Gelet op het bovenstaande dienen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999 en 2000, alsmede de boetebeschikkingen voor deze jaren te worden vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw feit. Als gevolg van de vernietiging van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999 en 2000 dienen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1996 en 1997 ook vernietigd te worden, nu deze navorderingsaanslagen zijn opgelegd om de achterwaartse verrekening van verliezen van de jaren 1999 en 2000 ongedaan te maken. Het beroep ten aanzien van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1996, 1997, 1999 en 2000 is derhalve gegrond.
Ten aanzien van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2001 en de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2002
2.10. Met ingang van 1 januari 2001 is de kring van administratieplichtigen van artikel 52 van de AWR uitgebreid met – voor zover hier van belang – natuurlijke personen die een werkzaamheid verrichten als bedoeld in de artikelen 3.90, 3.91 en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Ten aanzien van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2001 en de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 geldt voor belanghebbende wel een administratieplicht. Volgens het vierde lid van artikel 52 van de AWR zijn administratieplichtigen verplicht de in de daaraan voorafgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren. Voorts staat in artikel 27e van de AWR (tekst 2001-2002) – voor zover hier van belang – dat de rechter het beroep afwijst indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 van de AWR, tenzij gebleken is, dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaarschrift onjuist is.
2.11. De constatering dat belanghebbende over het jaar 2001 geen administratie had c.q. deze niet heeft bewaard en de door hem opgevoerde kosten niet kan onderbouwen, levert naar het oordeel van de rechtbank een nieuw feit op dat navordering rechtvaardigt.
2.12. Belanghebbende dient overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de uitspraken op het bezwaar onjuist zijn. Belanghebbende is naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd in dit bewijs. Belanghebbende heeft geen administratie in het geding gebracht waaruit blijkt wat zijn omzet, inkomsten en uitgaven zijn geweest met betrekking tot het resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank komt derhalve tot de slotsom dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat het door de Inspecteur nageheven bedrag te hoog is. Het beroep ten aanzien van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 en de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2002 dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
2.13. Hoewel het beroep gegrond is, acht de rechtbank geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb aangezien belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt, en de rechtbank ook ambtshalve niet is gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren. De beslissing is op 3 januari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.