In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 9 februari 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen de aansprakelijkstelling van belanghebbende voor naheffingsaanslagen in de omzetbelasting. De zaak betreft een fiscale eenheid, bestaande uit belanghebbende en de [N.V.], die door de Ontvanger van de Belastingdienst Oost-Brabant aansprakelijk was gesteld voor een bedrag van € 4.353.992, inclusief heffingsrente. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aansprakelijkstelling, maar de Ontvanger heeft dit bezwaar afgewezen zonder belanghebbende te horen. Belanghebbende stelt dat dit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de termijn voor het indienen van een motivering onredelijk kort was, waardoor zij in haar belangen is geschaad.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Ontvanger ten onrechte heeft afgezien van het horen van belanghebbende in de bezwaarfase. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen onherroepelijke uitspraak was gedaan over de naheffingsaanslagen, waardoor belanghebbende het recht had om deze aan te vechten. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de Ontvanger opgedragen om binnen twee maanden opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar, nadat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Tevens is de Ontvanger veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en is het betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.