ECLI:NL:RBBRE:2005:BM7387

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
14 juni 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04 / 1872 AW
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op grond van onherstelbare verstoring van de arbeidsrelatie binnen de WVS-groep

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als hoofd Financiën bij de WVS-groep, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om haar eervol te ontslaan met toekenning van een uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsrelatie tussen eiseres en de algemeen directeur onherstelbaar verstoord was, maar dat deze verstoring niet in overwegende mate aan eiseres kon worden toegerekend. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gedaan om de arbeidsverhoudingen te bewaken en te bevorderen. Eiseres had zich volgens haar verantwoordelijkheden opgesteld, terwijl verweerder de situatie niet tijdig had aangepakt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen over de hoogte van de uitkering, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van de zaak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

04 / 1872 AW RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
Meervoudige kamer
UITSPRAAK
in de zaak van
[naam persoon], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde [naam persoon],
en
het Dagelijks Bestuur van WVS-groep,
gevestigd te Roosendaal, verweerder,
gemachtigde mr. A.G. Kerkhof.
1. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 juli 2004 (bestreden besluit), inzake het verlenen van eervol ontslag onder toekenning van een uitkering. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 mei 2005, waarbij aanwezig waren eiseres en haar gemachtigde, en namens verweerder mr. M.P.W. Steuten (Capra, advocaten en adviseurs), drs. [naam persoon] (hoofd Financiën & Administratie WVS-groep) en [naam persoon] (ambtelijk secretaris WVS-groep).
2. Beoordeling
2.1Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is met ingang van 1 mei 2002 in dienst getreden van de WVS-groep teneinde werkzaam te zijn als hoofd financiën, aanvankelijk gedurende 1 dag per week, vanaf 1 augustus 2002 gedurende 36 uur per week. Zij heeft vanaf 1 augustus 2002 de eindverantwoordelijkheid gedragen voor de activiteiten van de afdeling Financiën. De naam van de afdeling Financiën is in de loop van 2003 gewijzigd in: Financiën & Administratie (F&A).
Tussen eiseres en de algemeen directeur van de WVS-groep zijn verschillen van inzicht gerezen. Die hadden onder meer betrekking op de functiebeschrijving van het hoofd F&A, en met name op de daarin vast te leggen verantwoordelijkheid van dat hoofd voor activiteiten van twee zelfstandige rechtspersonen, Accessio Reïntegratiediensten BV (Accessio) en de Stichting West Brabant Werkt (WBW). Die hadden voorts betrekking op de vorming en de financiële onderbouwing van de divisie Bouw/Groen, op eiseres haar optreden in bestuursvergaderingen van verweerder en op het niet opnemen van een voorgenomen vakantie.
Op 17 september 2003 is een gesprek gevoerd tussen de voorzitter van het bestuur, eiseres, de algemeen directeur en de waarnemend bestuurssecretaris.
Op 19 september 2003 heeft de voorzitter van het bestuur gesproken met [naam persoon] en drs. [naam persoon], medewerkers van F&A over het initiatief dat zij hebben genomen om managers van de WVS-groep te benaderen voor een gesprek.
Op 19 september 2003 heeft de voorzitter opnieuw met eiseres gesproken, en hij heeft haar geschorst. Bij brief van eveneens 19 september 2003 heeft verweerder de schorsing bevestigd.
Het bezwaarschrift dat eiseres tegen het schorsingbesluit heeft ingediend is door verweerder bij beslissing op bezwaar van 5 december 2003 ongegrond verklaard.
Bij brief van 13 november 2003 heeft verweerder eiseres het voornemen voorgehouden haar ontslag te verlenen op grond van artikel 8:8 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor gemeenteambtenaren en de Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO), en daarbij een uitkering te verstekken ter hoogte van een aanvullende en een aansluitende uitkering overeenkomstig hoofdstuk 10a van de CAR/UWO.
Op 24 maart 2004 heeft eiseres mondeling haar zienswijze gegeven op het ontslagvoornemen.
Bij primair besluit van 26 april 2004 heeft verweerder eiseres het voorgenomen ontslag verleend, en haar de voorgenomen uitkering toegekend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, conform het advies van de Bezwaarschriftencommissie, de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder benadrukt dat de handelwijze van eiseres naar aanleiding van het gesprek van 19 september 2003 als een ernstige inbreuk op de noodzakelijke vertrouwensrelatie is ervaren.
2.2 Eiseres heeft, samengevat, aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding tussen haar en de algemeen directeur of verweerder, dat verweerder heeft verzuimd een oplossing te bieden voor de ontstane verschillen van inzicht, dat, als de werkerhouding onherstelbaar verstoord is, dit het gevolg is van het nalaten van verweerder, en dat daarom de uitkering te laag is vastgesteld.
2.3 In artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO is bepaald dat een ambtenaar die vast is aangesteld eervol kan worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in de vorige artikelen genoemd.
In het derde lid is bepaald dat in geval van ontslag op grond van dit artikel het college een regeling treft waarbij de gewezen ambtenaar een uitkering wordt verzekerd welke met het oog op de omstandigheden, redelijk is te achten, met dien verstande dat de betrokkene minimaal recht heeft op een aanvullende en een aansluitende uitkering overeenkomstig hoofdstuk 10a van de CAR/UWO.
Hoofdstuk 10a is in de CAR/UWO opgenomen toen de Werkloosheidswet werd opengesteld voor overheidspersoneel, en voorziet in een zodanige uitkering dat een uitkeringsniveau wordt bereikt dat vergelijkbaar is met het niveau van het wachtgeld waarop voordien aanspraak bestond.
2.4 De rechtbank dient in de eerste plaats te beoordelen of het aan eiseres verleende ontslag in rechte stand kan houden.
Het ontslag is met toepassing van artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO verleend op andere gronden dan in de daaraan voorafgaande artikelen van hoofdstuk 8 vermeld. Uit het bestreden besluit, zoals toegelicht in het verweerschrift en ter zitting, houden deze 'andere gronden' in dat sprake is van onverenigbaarheid van karakters tussen eiseres en de algemeen directeur en van een vertrouwensbreuk tussen enerzijds eiseres en anderzijds de algemeen directeur en verweerder. Kort gezegd is de arbeidsrelatie onherstelbaar verstoord.
De constatering dat de arbeidsverhouding onherstelbaar is verstoord dient op een voldoende feitelijke grondslag te berusten. Daartoe heeft verweerder in het ontslagbesluit verwezen naar de brief van 13 november 2003 waarin het ontslagvoornemen aan eiseres is voorgehouden.
Vast staat dat tussen eiseres en de algemeen directeur aanhoudende discussies zijn gevoerd over diverse onderwerpen. Uit de tussen hen gewisselde memo’s en e-mails komt naar voren dat tussen hen diepgaande verschillen van inzicht bestaan over hetgeen men van elkaar mag verwachten aangaande de samenwerking in het managementteam, over de wijze waarop de belangen van de WVS-groep en de daaraan gelieerde instellingen het best gediend kunnen worden, en over de omgang met verweerder. Voorts staat vast dat verweerder zwaar tilt aan het overleg dat eiseres met haar medewerkers van F&A heeft gevoerd omtrent het gesprek dat zij op 17 september 2004 met de voorzitter voerde, en aan de stappen die die medewerkers daarna hebben ondernomen, voor welke stappen verweerder eiseres (mede)verantwoordelijk houdt.
Onder deze omstandigheden heeft gedaagde zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de arbeidsrelatie onherstelbaar is verstoord, en dat ontslag 'op andere gronden' gerechtvaardigd en geboden was. De rechtbank laat daarbij uitdrukkelijk in het midden of die verstoring in overwegende mate aan één van partijen te verwijten is. Die vraag zal hierna aan de orde komen.
2.5 Met betrekking tot de ontslaguitkering overweegt de rechtbank als volgt.
Aan een ontslag als het onderhavige dient een financiële regeling te worden verbonden welke ten minste gelijk is aan de uitkering volgens hoofdstuk 10a van de CAR/UWO. Bij de beantwoording van de vraag of met een regeling op dat niveau kan worden volstaan, komt vooral betekenis toe aan het aandeel dat ieder van partijen heeft gehad in het ontstaan en het voortbestaan van de verstoorde verhoudingen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verstoring van de arbeidsverhouding in overwegende mate is toe te rekenen aan eiseres. De wijze waarop zij zich in diverse kwesties heeft opgesteld is door verweerder opgevat als weigerachtigheid, eigengereidheid, starheid en gebrek aan loyaliteit.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij zich heeft opgesteld overeenkomstig de verantwoordelijkheden die de functie hoofd F&A met zich meebrengt, alsmede overeenkomstig de beperkingen die zijn gesteld aan de aan die functie verbonden bevoegdheden. Uit een rapport van een accountantskantoor van 28 april 2005, dat eiseres aan de rechtbank heeft overgelegd, is af te leiden dat het standpunt dat eiseres heeft ingenomen in enkele kwesties waarin zij met de algemeen directeur van mening verschilde niet zonder meer ongegrond is te noemen. Zij heeft haar verwondering er uitgesproken over de snelheid waarmee in september 2003 de conclusie werd bereikt dat de arbeidsverhouding onherstelbaar was verstoord. In haar beleving ging het om een verschil van inzicht over de naleving van regelgeving.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt in verweerders zienswijze onvoldoende belicht dat ook de algemeen directeur zijn aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van conflicten.
Voorts is de rechtbank er niet van overtuigd geraakt dat verweerder zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor het bewaken en bevorderen voor goede arbeidsverhoudingen. Ter zitting is namens verweerder naar voren gebracht dat in ieder geval vanaf begin 2003 bij verweerder bekend was dat de meningen van eiseres en de algemeen directeur botsten, en dat (mede) daardoor de sfeer in het managementteam slecht was. De algemeen directeur heeft verweerders voorzitter meegedeeld dat hij er niet meer uitkwam, maar de voorzitter heeft zich tot 17 september 2003 afzijdig gehouden.
Voorts blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder hoog heeft opgenomen dat eiseres inbreuk heeft gemaakt op de vertrouwensrelatie toen zij haar medewerkers inlichtte over hetgeen zij op 17 september 2003 met de voorzitter besprak. De rechtbank is niet gebleken dat de deelnemers aan het gesprek op 17 september 2003 een beperking is opgelegd in verband met de vertrouwelijkheid. Eiseres heeft slechts verslag gedaan aan haar twee directe medewerkers, waaronder haar plaatsvervanger, en verweerders bezwaren daartegen zijn niet goed te begrijpen. Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres inbreuk heeft gemaakt op de vertrouwensrelatie.
Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de verstoring van de arbeidsverhouding in overwegende mate is toe te rekenen aan eiseres. Daaruit vloeit voort dat verweerder niet kon volstaan met het toekennen van een uitkering volgens hoofdstuk 10a van de CAR/UWO.
Het bestreden besluit kan dan ook, voor zover het betrekking heeft op de hoogte van de uitkering, de rechterlijke toetsing niet doorstaan, en zal voor zover worden vernietigd, met opdracht aan verweerder om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op eiseres haar bezwaarschrift te beslissen met betrekking tot een financiële regeling.
2.6 De rechtbank overweegt ten overvloede dat bij de vaststelling van financiële regeling in ieder geval gewicht kan worden toegekend aan de factor dat verweerder(s voorzitter) niet eerder heeft ingegrepen toen de verhouding tussen eiseres en de algemeen directeur verslechterde, aan de factor dat eiseres zich niet meer heeft ingespannen om de medewerkers van haar afdeling er van te weerhouden om, in september 2003, contact te zoeken met de managers, en aan de factor dat eiseres relatief kort bij verweerder in dienst is geweest. Naar de indruk van de rechtbank is laatstgenoemde factor buiten beschouwing gelaten toen de door eiseres ingeschakelde accountant het bedrag van de schade berekende op € 374,244.
2.7 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op de hoogte van de uitkering;
draagt verweerder op met betrekking tot de hoogte van de uitkering een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat de WVS-groep aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de WVS-groep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G.M. Wouters, voorzitter, en mrs. J.P.M. Zeijen en P.H.J.G. Römers, rechters, en in aanwezigheid van
mr. P. Oudkerk, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: