ECLI:NL:RBBRE:2005:BA1584
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo
- L. Abbing-van Kleef
- Rechtspraak.nl
Buitengewone uitgaven in de inkomstenbelasting: chemisch toilet en vloerbedekking
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 26 juli 2005, staat de vraag centraal of de uitgaven van eiser voor de aanschaf van een chemisch toilet en vloerbedekking kunnen worden aangemerkt als buitengewone uitgaven in de zin van artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Eiser, die niet op de zitting verscheen, stelde dat deze uitgaven noodzakelijk waren vanwege de beperkte lichaamsfunctie van zijn echtgenote. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor het chemisch toilet niet als hulpmiddel kunnen worden aangemerkt, omdat het toilet de door de ziekte van de echtgenote gestoorde lichaamsfunctie niet kan overnemen. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd vastgesteld dat dergelijke toiletten niet voldoen aan de definitie van hulpmiddelen in de belastingwetgeving.
Daarnaast oordeelde de rechtbank over de vloerbedekking. Eiser stelde dat de vervanging van de vloerbedekking noodzakelijk was om de toegankelijkheid voor zijn echtgenote te verbeteren. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad waarin werd vastgesteld dat vloerbedekking primair dient voor de stoffering van een huis en niet als hulpmiddel kan worden aangemerkt. Gezien deze overwegingen concludeerde de rechtbank dat de kosten voor zowel het chemisch toilet als de vloerbedekking niet kwalificeren als buitengewone uitgaven.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen werden op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.