ECLI:NL:RBBRE:2005:AT4415

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
29 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 2525 WRO, 04 / 2525 WRO
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van bouwvergunning voor een woning in de stijl van Graceland aan redelijke eisen van welstand en bestemmingsplan

In deze zaak hebben verzoekers, bewoners van de Heilaarstraat te Breda, beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeente Breda om een bouwvergunning te verlenen voor een woning die een exacte kopie is van Graceland, de woning van Elvis Presley. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om de bouwvergunning te schorsen, omdat zij van mening zijn dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand en in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 24 maart 2005, waarbij de verzoekers werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. M.A.M. van Dooren, en de gemeente werd vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de welstandscommissie het bouwplan positief heeft beoordeeld, maar heeft ook opgemerkt dat de commissie niet voldoende rekening heeft gehouden met de plaatsing van het bouwwerk in de directe omgeving. De voorzieningenrechter oordeelt dat de welstandscommissie niet alleen het uiterlijk van het bouwwerk, maar ook de impact op de omgeving moet toetsen. Daarnaast is er onvoldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen van het bouwplan voor de waterhuishouding van de omliggende percelen, wat een belangrijke factor is bij de beoordeling van de ruimtelijke onderbouwing.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het beroep van de verzoekers is gegrond verklaard en de bouwvergunning is geschorst tot zes weken na de nieuwe beslissing op bezwaar door de gemeente. De gemeente Breda is veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, die zijn vastgesteld op € 644,- voor de gemachtigde en € 272,- voor het griffierecht. Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, voorzieningenrechter, op 29 maart 2005.

Uitspraak

04 / 2525 WRO RECHTBANK BREDA
05 / 554 WRO VV
Sector bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
in de zaken van
[verzoekers], allen wonende te Breda, verzoekers,
gemachtigde mr. M.A.M. van Dooren,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.
1. Het procesverloop
Namens verzoekers is op 13 december 2004 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 november 2004 (bestreden besluit), inzake de verlening van een bouwvergunning voor een woning op het bouwadres Heilaarstraat 174 te Breda. Tevens is namens hen op 28 februari 2005 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het beroep en verzoek zijn behandeld ter zitting van 24 maart 2005. Daarbij waren aan de zijde van verzoekers aanwezig [verzoekers], bijgestaan door mr. Van Dooren. Namens verweerder is verschenen H.J.M. Marcus. Als belanghebbende was aanwezig vergunninghouder [vergunninghouder], bijgestaan door mr. O.W. Wagenaar.
2. De beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekers zijn allen woonachtig in de Heilaarstraat te Breda.
Op 17 december 2002 heeft verweerder van [vergunninghouder] een aanvraag bouwvergunning voor een woonhuis op het bouwadres Heilaarstraat 174 te Breda ontvangen. Het bouwplan betreft een kopie van het bouwwerk Graceland in Memphis, Tennessee (USA). Het bouwplan overschrijdt het op het perceel geldende bouwvlak aan twee zijden.
Op 5 februari 2003 heeft de welstandscommissie positief geadviseerd over dit bouwplan. Bij schrijven van 3 mei 2004 heeft de secretaris van de welstandscommissie dit advies gemotiveerd.
Op basis van een ruimtelijke onderbouwing betreffende de toelaatbaarheid van de overschrijding van het bouwvlak, hebben gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 26 augustus 2003 voor het bouwplan een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Op 1 oktober 2003 heeft verweerder voor realisering van dit bouwplan vrijstelling van het bestemmingsplan ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend.
Bij primair besluit van 10 december 2003 heeft verweerder aan [vergunninghouder] de voor dit bouwplan gevraagde bouwvergunning verleend. Daartegen hebben verzoekers bezwaar gemaakt, stellende dat de architectuur van het bouwwerk niet past in de Heilaarstraat als oud karakteristiek lint met landelijke bebouwing en beplanting, dat wordt betwijfeld dat het bouwwerk overeenkomstig de opgegeven bestemming zal gaan worden gebruikt en dat de maatvoering van het bouwwerk niet correspondeert met de gegevens die worden genoemd in de vergunningaanvraag.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd, met dien verstande dat op de van de bouwvergunning deel uit-makende situatietekening de afstand van de woning tot de noordelijke zijdelingse perceelsgrens is gewijzigd van 4,5 in 5 meter.
2.2 Namens verzoekers is - samengevat - aangevoerd dat de vergunningaanvraag verre van compleet was en om die reden niet-ontvankelijk had dienen te worden verklaard of had moeten worden afgewezen, dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, dat de verlening van de bouwvergunning onjuist is gepubliceerd, dat gedeputeerde staten ten onrechte vrijstelling van het bestemmingsplan hebben verleend, dat het bouwplan immers afbreuk doet aan de zichtlijnen en aan de daarmee samenvallende wadi's, alsmede dat waarschijnlijk is dat het bouwwerk niet alleen zal worden gebruikt voor wonen maar ook ten dienste zal staan van de exploitatie van een seksinrichting.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Het verzoek strekt ertoe te bepalen dat vooralsnog geen gebruik mag worden gemaakt van de verleende bouwvergunning.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal, op grond van artikel 8:86 van de Awb, tevens onmiddel-lijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
2.4 De voorzieningenrechter ziet zich ambtshalve geplaatst voor de prealabele vraag naar de
ontvankelijkheid van het namens verzoekers ingestelde beroep en het ingediende verzoek. In de bezwaarfase is door verweerder aan de orde gesteld dat verzoeker [verzoeker] vanwege de afstand van diens woning tot het bouwadres niet kan worden aangemerkt als belanghebbende. In dat verband heeft [verzoeker] ter zitting medegedeeld dat zijn woning op een afstand van ongeveer 100 tot 120 meter van het bouwadres is gelegen en dat hij het bouwperceel vanaf daar niet kan zien. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt daaruit dat [verzoeker] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het namens hem ingestelde beroep en ingediende verzoek om voorlopige voorziening zullen niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.5 Namens verzoekers is ten eerste aangevoerd dat de gevoerde procedure gebreken vertoont.
Volgens verzoekers was de aanvraag niet compleet en is onduidelijk welke tekeningen ter inzage zijn gelegd en welke tekeningen bij de bouwvergunning horen, noch is duidelijk welke tekening een juiste weergave van het bouwplan geeft. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder bij onvolledigheid van de aanvraag de indiener in de gelegenheid dient te stellen om de aanvraag aan te vullen. Nu verweerder zich niet formeel op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag incompleet was, was hij niet bevoegd om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren en diende verweerder een inhoudelijke beslissing op de aanvraag te nemen, hetgeen ook gebeurd is. Niet is gebleken dat verweerder beschikte over onvoldoende gegevens om inhoudelijk op de aanvraag te kunnen beslissen. Ter zitting is gebleken dat de bij de bouwvergunning behorende en gewaarmerkte tekeningen dezelfde zijn als de tekeningen die door de welstandscommissie zijn beoordeeld en ter inzage hebben gelegen. Deze tekeningen zijn echter onderling tegenstrijdig, in die zin dat op de bestektekening van de voorgevel aan beide zijden van de voordeur een muur is ingetekend die op de bouwtekening van de begane grond ontbreekt en ingevolge de vergunning als aldaar ingetekend moet worden beschouwd. Van een formeel zorgvuldigheidsgebrek in de vergunningprocedure is derhalve tot zover niet gebleken. Wel is de verlening van de bouwver-gunning onjuist gepubliceerd, in zoverre dat het bouwadres Heilaardreef is genoemd in plaats van Heilaarstraat. Gelet op het feit dat verzoekers tegen de verleende vergunning echter tijdig bezwaar hebben gemaakt, kan worden geconcludeerd dat zij door deze onjuiste vermelding niet in hun positie zijn geschaad, zodat op grond van artikel 6:22 van de Awb aan dit verzuim geen consequenties zullen worden verbonden.
2.6 Gelet op het limitatief-imperatieve karakter van artikel 44 van de Woningwet dient een aangevraagde bouwvergunning te worden verleend, tenzij sprake is van een in het eerste lid van dat artikel genoemde weigeringsgrond. In dat verband beroepen verzoekers zich op strijdigheid van het bouwplan met redelijke eisen van welstand en op strijdigheid met het geldende bestemmingsplan, waarvan vrijstelling kan worden verleend.
Wat betreft de redelijke eisen van welstand heeft de bezwaaradviescommissie aanleiding gezien om de welstandscommissie te verzoeken om het gegeven positieve advies te motiveren, met welke handelwijze beide partijen hebben ingestemd. In reactie daarop heeft de secretaris van de welstandscommissie bij brief van 3 mei 2004 het advies gemotiveerd. Anders dan verzoekers menen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter de secretaris van de welstandscommissie uit hoofde van zijn functie in beginsel bevoegd om het standpunt van de commissie schriftelijk toe te lichten. In dit geval is niet gebleken van omstandigheden die nopen tot een ander oordeel omtrent die bevoegdheid. De betreffende toelichting wordt daarom aangemerkt als zijnde een toelichting van de welstandscommissie. Uit deze toelichting blijkt dat de commissie meent dat een negatief advies omtrent dit bouwplan alleen zou kunnen worden ontleend aan specifieke beoordelingscriteria inzake dakvormen, bouwstijl, kleur- of materiaalgebruik, welke criteria in dit geval ontbreken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat de welstandscommissie met deze opvatting voorbij aan het feit dat zij niet alleen het uiterlijk van het bouwwerk dient te beoordelen maar ook de plaatsing daarvan in de directe omgeving. Door het bouwplan niet op dit aspect te toetsen, is de welstandscommissie niet op zorgvuldige wijze tot haar advies gekomen en had verweerder dienen te overwegen om het welstandsadvies op deze grond niet over te nemen, temeer nu de bezwaren van verzoekers zich met name richten op dit aspect. Daar komt bij dat verzoekers door een bevoegde architect een tegenadvies hebben laten opstellen. Dit advies merkt de voorzieningenrechter aan als zijnde van een deskundige. Deze deskundige constateert dat en motiveert waarom zijns inziens sprake is van een samenraapsel van stijlen, hetgeen afbreuk doet aan de kwaliteit van de architectuur. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft dit ad-vies onder meer betrekking op de vorm en de gevelindeling van het bouwplan, zodat verweerder dit advies reeds hierom niet als irrelevant terzijde heeft kunnen schuiven. De voorzieningenrech-ter is verder van oordeel dat uit de aard van de welstandstoets voortvloeit dat de kwaliteit van de architectuur altijd kan worden getoetst, ook wanneer geen welstandsnota van toepassing is. Op dit punt kan het bestreden besluit dan ook niet in stand blijven.
2.7 Op het bouwperceel geldt het partieel herziene bestemmingsplan "Adriaan Klaassenstraat e.o.". Ingevolge dat bestemmingsplan rust op dit bouwadres de bestemming "Woondoeleinden Wv", bestemd voor wonen in vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken, tuinen en erven. Tussen partijen is niet in geschil en ook de voorzieningenrechter stelt vast dat het bouw-plan de grenzen van het ter plaatse geldende bouwvlak overschrijdt. Om deze reden heeft ver-weerder, aan wie de vrijstellingsbevoegdheid ex artikel 19 lid 1 WRO is gedelegeerd, bij besluit van 1 oktober 2003 vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. In het primaire besluit noch in het bestreden besluit wordt echter medegedeeld dat de bouwvergunning met gebruikmaking van de verleende vrijstelling van het bestemmingsplan wordt verleend. In dit stadium kan verweerder dit verzuim niet meer herstellen. Verzoekers hebben het bestreden besluit kennelijk wel opgevat als ware daarbij gebruik gemaakt van de verleende vrijstelling. Aangezien partijen kennelijk van oordeel zijn dat de verleende vrijstelling moet worden geacht deel uit te maken van het bestreden besluit, kan en zal de voorzieningenrechter ook het vrijstellingsbesluit toetsen.
Ingevolge artikel 19 van de WRO kan - in dit geval door verweerder - voor de verwezenlijking van een project vrijstelling van het bestemmingsplan worden verleend, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Naarmate de afwijking van het bestemmings-plan groter is, dienen aan de ruimtelijke onderbouwing zwaardere eisen te worden gesteld. De voorzieningenrechter constateert dat de ruimtelijke onderbouwing zich in dit geval beperkt tot een beschrijving van de afwijking. Een inhoudelijke motivering van de aanvaardbaarheid van deze afwijking wordt echter niet gegeven. Dientengevolge voldoet de ruimtelijke onderbouwing, ondanks de geringe afwijking van het bestemmingsplan, niet aan de daaraan te stellen eisen en had op basis van deze onderbouwing geen vrijstelling van het bestemmingsplan mogen worden verleend.
In het verweerschrift heeft verweerder de inhoudelijke motivering van de aanvaardbaarheid van het project alsnog gegeven. Uit de motivering blijkt dat de op de plankaart op het bouwperceel ingetekende greppel (wadi), die als infiltratievoorziening van overtollig oppervlaktewater dienst moet doen, niet meteen zal worden aangelegd omdat niet aannemelijk is dat het niet aanleggen van de geprojecteerde wadi zal leiden tot wateroverlast. Naar het oordeel van de voorzie-ningenrechter blijkt uit deze redenering dat verweerder niet heeft onderzocht wat de concrete gevolgen van de realisering van dit bouwplan (geprojecteerd op een heuveltje) zullen zijn voor de waterhuishouding van de omliggende percelen. In het kader van de ruimtelijke onderbouwing van de aanvaardbaarheid van dit bouwplan zijn de gevolgen daarvan voor de waterhuishouding van de directe omgeving echter weldegelijk relevant. Naar het oordeel van de voorzieningenrech-ter had verweerder dan ook geen vrijstelling van het bestemmingsplan mogen verlenen alvorens de effecten van het bouwplan voor de waterhuishouding genoegzaam waren onderzocht, noch had verweerder in dat kader de verlening van vrijstelling mogen loskoppelen van het besluit omtrent de realisering van de op de plankaart ingetekende wadi. Het enkele feit dat de realisering van het bouwplan niet in de weg staat aan realisering van de geprojecteerde wadi op een later tijdstip, maakt dit oordeel vanwege de relevantie van de waterhuishoudkundige effecten van het bouwplan niet anders.
2.8 Verzoekers hebben tot slot aangevoerd dat het bouwwerk niet alleen zal worden gebruikt voor bewoning maar ook ten dienste zal staan van de exploitatie van een seksinrichting, hetgeen het bestemmingsplan ter plaatse niet toestaat. Verzoekers baseren dit standpunt op de inhoud van het bouwwerk, de hoeveelheid slaapkamers, allen met separate badkamer, de aanwezigheid van een bar, zwembad, whirlpool en relaxruimte, het aantal toiletten, de aanwezigheid van een lift en een rolstoelhelling alsmede de aanwezigheid van vijf parkeerplaatsen, waarmee niet te rijmen is dat het bouwwerk volgens opgave ten behoeve van twee personen wordt gebouwd. Ter zitting is echter gebleken dat het bouwwerk en de inrichting daarvan een nagenoeg exacte kopie is van de woning van wijlen Elvis Presley, dat de inpandige lift en de rolstoelhelling zijn ingegeven door de versleten knieën van vergunninghouder en dat vergunninghouder bij zijn huidige woning ook vijf parkeerplaatsen heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze verklaring van vergunninghouder voldoende plausibel en bestaan op voorhand onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het bouwwerk in strijd met de bestemming zal worden gebruikt. Bovendien heeft verweerder toegezegd om het gebruik van het bouwwerk overeenkomstig de bestemming te zullen controleren en tegen eventueel strijdig gebruik handhavend op te zullen treden.
2.9 Gelet op voorgaande overwegingen kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Het beroep van verzoekers zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op de bezwaren van verzoekers te nemen. De bouwvergunning zal worden geschorst tot zes weken na de datum dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar zal hebben genomen en verzonden.
2.10 Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten van verzoekers. Deze kosten worden op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op het hierna te noemen bedrag. Tevens dient verweerder verzoekers het door hen voldane griffierecht te vergoeden.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep en verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker] niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep van de overige verzoekers gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op de bezwaren van verzoekers te nemen;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het primaire besluit van 10 december 2003 tot zes weken na de datum van verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar;
veroordeelt de gemeente Breda in de proceskosten van verzoekers, tot op heden begroot op een bedrag van € 644,- aan salaris voor de gemachtigde;
bepaalt dat verweerder verzoekers het door hen betaalde griffierecht ad € 272,- dient te vergoeden, te voldoen door de gemeente Breda.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van mr. M.A.M. de Baar, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2005.
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij op het beroep is beslist, kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 18 april 2005.