ECLI:NL:RBBRE:2005:AT3314

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
6 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1870 WAO
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake arbeidsongeschiktheidsuitkering door onvoldoende medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 6 april 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een electromonteur/projectleider, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen (UWV) over de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO). Eiser had in februari 2003 zijn werkzaamheden gestaakt vanwege vermoeidheidsklachten gerelateerd aan hartproblemen. Het UWV had hem per 2 februari 2004 een uitkering toegekend, maar na bezwaar van eiser werd dit besluit door het UWV ongegrond verklaard. Eiser stelde dat hij door psychische klachten en noodzakelijke revalidatie geen duurzaam benutbare mogelijkheden had.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen onvoldoende onderzoek hadden gedaan naar de psychische belastbaarheid van eiser. De cardioloog Smedema had in zijn verklaring aangegeven dat eiser, hoewel hij fysiek in staat was tot matige arbeid, psychisch niet in staat leek om deze arbeid te verrichten. De bezwaarverzekeringsarts had deze conclusie genegeerd, wat de rechtbank als onvoldoende onderbouwd beschouwde. De rechtbank benadrukte dat het enkele feit dat de cardioloog geen psychiatrisch deskundige was, niet voldoende was om nader onderzoek achterwege te laten.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg hen op om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De rechtbank concludeerde dat het UWV de belangen van eiser onvoldoende had onderzocht en dat het besluit niet op een deugdelijke motivering berustte. Eiser had recht op een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, waarbij ook de psychische aspecten in acht genomen moesten worden.

Uitspraak

04/1870 WAO RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in de zaak van
[eiser], wonende te Breda, eiser,
gemachtigde mr. M. Spek,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoerings-instituut werknemers-verzekeringen (UWV), verweerder.
1. Het procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 juli 2004 (het: bestreden besluit), inzake de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 maart 2005, waarbij aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde en verweerder niet is vertegenwoordigd.
2. De beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is voor 38 uren per week werkzaam geweest als electromonteur/projectleider. Voor dat werk is hij in februari 2003 ongeschikt geworden vanwege vermoeidheidsklachten in verband met hartproblemen. Na een arbeidsmedisch onderzoek heeft verweerder bij besluit van 30 januari 2004 eiser per 2 februari 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (hierna: WAO) toegekend, naar een mate van arbeids-onge-schikt-heid van 65-80%.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2.2 Eiser heeft - zakelijk samengevat - aangevoerd dat hij geen duurzaam benutbare
mogelijkheden heeft, vanwege met name psychische klachten en noodzakelijke revalidatie.
2.3 Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen soortgelijke gezonde personen met arbeid gewoonlijk verdienen. Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid inkomsten te verwerven.
2.4 Het bestreden besluit is wat betreft het medische oordeel gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts.
De verzekeringsarts heeft eiser onderzocht, het dossier van eiser bestudeerd en heeft voorts
informatie ingewonnen bij huisarts van Steen. De verzekeringsarts is uitgegaan van de diagnose cardiale lokalisatie sarcoïdose met afname van de linkerventrikelfunctie. De beperkingen en de belastbaarheid zijn neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 30 december 2003.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder de door eiser ingebrachte informatie van cardioloog Smedema van 6 april 2004 en longarts Djamin van 9 juni 2004 en 17 juni 2004. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts eiser gezien op de hoorzitting van 7 juni 2004. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van het vorenstaande geconcludeerd dat de bezwaren aanleiding vormen tot herziening van de medische grondslag waarop de primaire beslissing is gebaseerd. Eiser heeft sinds oktober 2003 een intra cardiale defibrillator, waardoor hij op de datum in geding van 2 februari 2004 nog geen auto mocht rijden. Voorts blijkt uit informatie van de longarts dat eiser sinds 1999 bekend is met astma en allergie voor katten en huismijt. De longfunctie gaat geleidelijk achteruit maar is nog redelijk
en deels reversibel na ventolin. Eiser wordt reeds zwaar beperkt geacht ten aanzien van fysieke arbeid waardoor er geen aanleiding bestaat om hem nog zwaarder beperkt te achten vanwege
de astma. Wel dient eiser beperkt te worden geacht ten aanzien van stof, rook, gas en damp.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid neergelegd in de FML
van 5 juli 2004.
In zijn verklaring van 6 april 2004 heeft cardioloog Smedema zich op het standpunt gesteld dat eiser, gezien de bevindingen bij de meest recente inspanningtest, in staat moet worden geacht
matige lichamelijke arbeid te verrichten maar dat hij zielkundig hiertoe niet in staat lijkt.
De bezwaarverzekeringsarts heeft zich op het standpunt gesteld dat een cardioloog geen deskundige is op het gebied van de psychiatrie en dus geen uitspraak kan over de psychische belastbaarheid van eiser. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts zich op het standpunt gesteld dat het logisch is dat eiser sneller geëmotioneerd is daar hij het laatste jaar veel heeft meege-maakt, wat bezien dient te worden als een normale fysiologische reactie. Gelet op het voren-staande is de bezwaarverzekeringsarts van oordeel dat er geen sprake is van een psychische stoornis bij eiser. Voorts stelt de bezwaarverzekeringsarts dat de primaire verzekeringsarts bij onderzoek van de psyche geen duidelijke afwijkingen heeft gevonden, en dat eiser niet onder behandeling staat van een psycholoog dan wel psychofarmaca gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat de primaire verzekeringsarts zich in de rapportage van 28 november 2003 op het standpunt heeft gesteld dat bij eiser naast vermoeidheidsklachten ook angst om zich te belasten op de voorgrond staat. Voorts heeft cardioloog Smedema aangegeven dat eiser vanuit zielkundig oogpunt niet in staat lijkt matige arbeid te verrichten. Gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking genomen de bevindingen ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsartsen onvoldoende onderzoek hebben gedaan naar de psychische beperkingen en belastbaarheid van eiser. In het bijzonder had het op de weg van de bezwaarverzekeringsarts gelegen nader onderzoek te verrichten naar de door cardioloog Smedema in zijn brief van 6 april 2004 geduide beperkte psychische belastbaarheid van eiser. Het enkele feit dat de cardioloog geen deskundige is op het gebied van de psychiatrie, vormt onvoldoende grond om nader onder-zoek achterwege te laten. De rechtbank leidt uit de verklaring van de cardioloog af dat deze in verband met de psychische problemen van eiser geen diagnose heeft gesteld, maar in zijn hoe-danigheid van specialist op het gebied van ernstige hartklachten, zoals die van eiser, slechts een inschatting heeft gegeven van de psychische belastbaarheid van eiser, welke belastbaarheid door nader onderzoek van de verzekeringsartsen dient te worden vastgesteld. Nu de verzekerings-artsen dit hebben nagelaten, komt het bestreden besluit reeds hierom voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde beginsel dat eist dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit
de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
2.5 Op basis van de vastgestelde medische beperkingen heeft de arbeidsdeskundige de arbeids-mogelijkheden van eiser nader onderzocht. Volgens de arbeidsdeskundige is eiser ongeschikt voor de door hem laatst verrichte arbeid als electromonteur/projectleider. Dat is niet in geschil.
Voor de bepaling van de restverdiencapaciteit van eiser heeft de arbeidsdeskundige in aanmerking genomen de drie in de arbeidsmogelijkhedenlijst vermelde functies van textielproductenmaker (SBC-code 111160), productenmedewerker textiel (SBC-code 272043) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Die functies vertegenwoordigen respectievelijk 12, 13 en 8 arbeidsplaatsen.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft nader onderzoek verricht, en heeft in zijn rapportage van
12 juli 2004 geconcludeerd dat de gevergde belasting in de voor eiser geselecteerde functies niet
de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde FML van 5 juli 2004 overschrijdt.
Gelet op het feit dat uit de FML blijkt dat eiser sterk beperkt is te achten op het gebied van tillen of dragen, eiser kan ongeveer 1 kg tillen of dragen, en is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist, heeft de rechtbank bij schrijven van 28 januari 2005 verweerder verzocht de bezwaararbeidsdeskundige een nadere toelichting te laten geven op het gegeven
dat uit de items 27 en 28 van de geduide functies onder de SBC-code 272043 blijkt dat er 2 kg dient te worden getild dan wel gedragen, en dat uit item 47 van de geduide functies onder nr. 3699-0325-004 en 3699-0325-005 van de SBC-code 111180 blijkt dat er sprake is van een frequentie van pakken/plaatsen van ca. 900 keer per uur.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft zich in zijn rapportage van 10 maart 2005 op het standpunt gesteld dat eiser normaal belastbaar is geacht voor (frequent) reiken, waardoor hij in staat wordt geacht 1200 keer per uur 60 tot 70 cm te kunnen reiken. Hierdoor is een gevraagd handelings-tempo van 900 maal per uur, met de verdere overwegingen zoals door het primaire team is aan-gegeven, binnen de belastbaarheid van eiser te achten. De rechtbank kan zich gelet op de inhoud van het dossier vinden in de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft zich tevens in beroep op het standpunt gesteld dat onder de SBC-code 272043 de functies van afbiester dekbedden elk uur 60 maal ongeveer 2 kg tillen vergen. De bezwaararbeidsdeskundige voert aan dat door het primaire team is overwogen dat 60 keer hanteren van 2 kg nog toelaatbaar is te achten, hetgeen verdedigbaar/verenigbaar is met de te zwaar geachte standaardscore. Het hogere gewicht wordt dan voldoende gecompenseerd geacht door de geringere frequentie, welke toelaatbaar hoger is geacht dan hetgeen standaard als minimale mogelijk is aangegeven. Voorts heeft hij aangevoerd ten aanzien van de twee functies van coupeuse dat deze elk uur 30 maal ongeveer 2 kg tillen vergen. Het geheel aan voorkomende belastingen van ongeveer 20 maal per uur 2 kg is dan minder zwaar te achten dan passend is geacht voor de functies van afbiester dekbedden.
Gelet op de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de geduide functies van afbiester dekbedden en coupeuse (SBC-code 272043) aan de schatting ten grondslag hadden mogen worden gelegd, nu de aan die functies verbonden belastingen de door de (bezwaar)verzekeringsarts in de FML vastgestelde beperkingen overschrijden.
De arbeidsdeskundige heeft aangevoerd dat tijdens overleg met de verzekeringsarts de overschrijdingen in de geduide functies allen besproken zijn. Incidenteel kan er meer dan 1 kg getild worden, zelf tot 5 kg indien dit slechts enkele keren per uur voorkomt. Voorts heeft het overleg uitgewezen dat ook een frequentie van 60 maal 2 kg mogelijk wordt geacht.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat bij de functie
van afbiester dekbedden 60 maal per uur hanteren van 2 kg nog toelaatbaar is te achten, omdat
het hogere gewicht voldoende gecompenseerd wordt geacht door de geringere frequentie, welke toelaatbaar hoger is geacht dan hetgeen standaard als minimale mogelijk is aangegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan de bezwaararbeidsdeskundige niet worden gevolgd in vorengenoemd standpunt. Hiertoe wordt overwogen dat uit item IV-14 en IV-15 van de FML blijkt dat eiser zonodig tijdens elk uur van de werkdag 50 keer voorwerpen van ongeveer 1 kg kan tillen of dragen. Derhalve is er bij de aan de schatting ten grondslag gelegde functie van afbiester dekbedden niet alleen sprake van een hoger gewicht bij het tillen of dragen maar is ook nog sprake van een hogere frequentie. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd, zodat het ook voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Met het oog op de nieuw te nemen beslissing op bezwaar merkt de rechtbank daarom in verband met de SBC-code 272043 nog het volgende op. Met betrekking tot de functie van afbiester dekbedden moet worden vastgesteld dat deze een overschrijding van de belastbaarheid van eiser kent ten aanzien van het aspect tillen of dragen en het frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk. Voorts kent de functie van coupeuse een overschrijding van de belastbaarheid van eiser ten aanzien van het aspect tillen of dragen.
De verzekeringsarts heeft zich in de FML zonder enig voorbehoud op het standpunt gesteld dat eiser ten aanzien van genoemde aspecten sterk beperkt is te achten en daarom zonodig tijdens
elk uur van de werkdag slechts 50 keer voorwerpen van ongeveer 1 kg kan tillen of dragen.
De bezwaarverzekeringsarts heeft zich in de rapportage van 5 juli 2004 hieraan geconformeerd.
In beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige aangegeven dat zijn bevindingen met een bezwaar-verzekeringsarts van verweerder zijn besproken en dat de bezwaarverzekeringsarts zich kon vinden in het geheel van de overwegingen die tot passendheid van de aangegeven functies hebben geleid. De rechtbank acht deze algemene niet specifiek op de functies van afbiester dekbedden en coupeuse toegespitste en niet nader medisch onderbouwde toelichting onvoldoende om te kunnen dienen als een adequate motivering voor de geschiktheid van eiser voor die functies. Dit klemt te meer nu aan de motivering van deze toelichting extra eisen moeten worden gesteld, omdat het hier gaat om een wijziging van een aanvankelijk gekozen waardering van de belastbaarheid van eiser.
2.6 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bij het bestreden besluit betrokken belangen onvoldoende heeft onderzocht en dat dit besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is aldus in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12
van de Awb genomen, en zal daarom worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen
op-nieuw op het bezwaarschrift te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
2.7 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proces-kosten van eiser, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vast-gesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
De rechtbank ziet geen grond voor een veroordeling tot schadevergoeding door verweerder.
Het verzoek van eiser daartoe wordt derhalve afgewezen.
3. De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt het verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 37,-- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het UWV.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, en in aanwezigheid van mr. S. Kensenhuis, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op