RECHTBANK ASSEN
Sector strafrecht
Parketnummer: 19.830054-12
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 15 juni 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte]
geboren te [plaats] op [datum] 1955,
wonende [adres],
verblijvende in [detentie adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 01 juni 2012.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. P.C. van Diest, advocaat te Zuidlaren.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1. hij op of omstreeks 03 maart 2012 te Hoogeveen, althans in de gemeente Hoogeveen, opzettelijk brand heeft gesticht bij een woning ([adres]), terwijl daarvan gemeen gevaar voor de woning en/of een fiets bij die woning en/of omliggende/ aangrenzende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de woning bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk, meermalen, een zogenaamde
molotovcocktail, in elk geval een fles (deels) gevuld met terpentine, voorzien van een brandend lont, althans een fles, welke met een brandbare/ontvlambare vloeistof in aanraking was gebracht met open vuur, tegen die woning en/of een tegen een voor die woning staande fiets gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die woning en/of die fiets,
ten gevolge waarvan die fiets en/of de zich op die fiets bevindende fietstassen en/of een of meer kozijnen en/of ramen van die woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij op of omstreeks 03 maart 2012 in de gemeente Hoogeveen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten bij een woning (aan de [adres]), terwijl daarvan gemeen gevaar voor de woning en/of een fiets bij die woning en/of omliggende/ aangrenzende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de
woning bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk, meermalen, een zogenaamde molotovcocktail, in elk geval een fles (deels) gevuld met terpentine, voorzien van een brandend lont, althans een fles, welke met een brandbare/ontvlambare vloeistof in aanraking was gebracht met open vuur, tegen die woning en/of een tegen een voor die woning staande fiets gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die woning en/of die fiets, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij op of omstreeks 03 maart 2012 in de gemeente Hoogeveen opzettelijk en wederrechtelijk een of meer kozijnen/ramen en/of een muur van een woning aan de [adres] en/of een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2. hij op of omstreeks 03 maart 2012 in de gemeente Hoogeveen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of andere personen die zich in de woning aan de [adres] bevonden, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen de voordeur van die woning getrapt en/of met een mes voor de genoemde woning gestaan en/of dat mes getoond en/of (daarbij) geroepen dat men naar buiten moest komen en/of dat hij hun af zou maken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking heeft gebruikt;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. G. Souër acht hetgeen onder 1 primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* vrijspraak van feit 2;
* 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarde toezicht van de Verslavingszorg Noord Nederland.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De verdachte dient van het onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit met de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen acht. Uit hetgeen het slachtoffer aan de politie heeft verklaard blijkt dat het slachtoffer ontkent op de bewuste datum en tijdstip aanwezig te zijn geweest en zich derhalve niet bedreigd heeft kunnen voelen door de verdachte.
Bespreking van het onder 1 primair tenlastegelegde feit
De officier van justitie acht het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De officier grondt het bewijs op de verklaringen van [namen drie getuigen] en de forensischonderzoeksrapporten.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit bepleit. Op het moment dat verdachte bij de woning van aangever arriveerde kwamen er direct personen naar buiten en werd verdachte door hen mishandeld. Onderwijl arriveerde de politie en is verdachte meegenomen naar het bureau. Verdachte weet dan ook niets van een brandstichting af bij de woning van aangever op het moment dat verdachte daar was.
De rechtbank gaat uit van de navolgende bewijsmiddelen.
[opgave van de bewijsmiddelen]
Op grond van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte is op 3 maart 2012 aan het einde van de middag naar de [adres] gegaan. Verdachte heeft een fles meegenomen die gevuld was met een brandversnellend middel, naar alle waarschijnlijkheid terpentine. Deze fles was voorzien van een lont en is aan te duiden als een molotovcocktail. Als verdachte bij voormelde woning is aangekomen steekt hij het lont aan en gooit vervolgens de molotovcocktail in de richting van het raam van de woning. De fles raakt het raam niet en valt in de voortuin. Verdachte pakt de fles op en loopt iets terug richting het trottoir. Verdachte gooit vervolgens opnieuw de fles richting het raam van de woning en de fles komt tegen de woning aan, gaat daardoor kapot waarna er brand ontstaat. Tengevolge hiervan is de onderzijde van het kozijn van de woning deels verbrand en zijn de fietstassen op een fiets, die tegen de voorzijde van de woning stond, verbrand.
Anders dan de verdediging heeft betoogd acht de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezen waarbij er gevaar voor goederen te duchten was. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat er ook gevaar voor personen duchten is geweest.
De rechtbank heeft de verklaring van getuige [naam getuige] buiten de bewijsmiddelen gelaten zodat de opmerkingen van de verdediging over deze getuige onbesproken kunnen blijven.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 03 maart 2012 te Hoogeveen, opzettelijk brand heeft gesticht bij een woning [adres], terwijl daarvan gemeen gevaar voor de woning en een fiets bij die woning, te duchten was,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk, meermalen, een zogenaamde molotov-cocktail, voorzien van een brandend lont tegen die woning gegooid,
ten gevolge waarvan de zich op die fiets bevindende fietstassen en een kozijn van die woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het onder 1 primair bewezen geachte levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte een molotovcocktail tegen een woning heeft gegooid en daarmee brand heeft veroorzaakt. De fles is onderaan het raam kapot gegaan en heeft het kozijn op die plek beschadigd. De fietstassen op de fiets die voor het raam bij de gevel stond zijn daarbij verbrand.
De gevolgen van de brandstichting zijn beperkt gebleven doch dat is niet aan verdachte toe te schrijven en doet bovendien niet aan de ernst ervan af.
Verdachte ging naar bedoelde woning om van de daar aanwezige personen opheldering te krijgen over een aantal zaken die eerder die dag en de dag ervoor hadden plaatsgevonden.
Verdachte heeft de brandstichting ontkend en daarmee blijft onduidelijk wat de reden voor de brandstichting is geweest.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het door hem bewezen geachte wordt afgedaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde toezicht van de VNN gelet op verdachtes problemen met alcohol.
De raadsman heeft vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit en heeft de rechtbank verzocht een werkstraf op te leggen voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt.
Aangaande de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de aard en ernst van het bewezen verklaarde, met de omstandigheden waaronder dit is begaan en met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 07 mei 2012 waaruit blijkt dat verdachte recentelijk niet is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasserings-rapport d.d. 07 mei 2012.
Voorts laat de rechtbank meewegen dat de gevolgen van de brandstichting beperkt zijn gebleven. Ook hetgeen verdachte in de middag na de brandstichting is overkomen laat de rechtbank meewegen in de hoogte van de straf.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. Het op te leggen onvoorwaardelijk deel zal de rechtbank gelijk stellen aan het aantal dagen dat verdachte tot op heden in voorarrest heeft doorgebracht.
De wetgeving met betrekking tot het vaststellen van een proeftijd is recentelijk gewijzigd in die zin dat de proeftijd ten hoogste drie jaren bedraagt. De rechtbank ziet geen aanleiding daarvan af te wijken en zal daarom de proeftijd bepalen op drie jaren.
In het reclasseringsrapport ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het opleggen van de bijzondere voorwaarde van toezicht van de VNN.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlaste-gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
* een gevangenisstraf voor de duur van 240 DAGEN waarvan een gedeelte groot 136 DAGEN voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoer-gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. H.T. van Voorst en mr. M. van der Veen, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 15 juni 2012, zijnde mrs. Van Voorst en Van der Veen buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.
Parketnummer: 19.830054-12
Uitspraak d.d.: 15 juni 2012 6