RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 4 februari 2010
[eiser], wonende te Rolde, eiser,
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluiten van 13 oktober 2008 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het besluit van 5 mei 2008 en het besluit 29 februari 2008 ongegrond verklaard en laatstgenoemde besluiten gehandhaafd, inhoudende de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 28 februari 2008, de beëindiging hiervan per 28 mei 2008 met per die datum toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering.
Namens eiser is bij brief van 20 november 2008 tegen deze besluiten bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 13 februari 2009 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 10 december 2009, alwaar eiser niet is verschenen, maar zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. G. Wind.
Voor verweerder is verschenen J.A. Klaver.
Feiten en omstandigheden
Eiser was werkzaam als docent op het Noorderpoortcollege. Op 1 februari 2003 is het dienstverband na een langdurig conflict ontbonden. Eiser claimt in verband hiermee arbeidsongeschikt door surmenageklachten te zijn geworden.
In verband hiermee zijn eisers aanspraken op een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (WAO) beoordeeld. Over de in het kader hiervan genomen besluiten zijn verschillende juridische procedures gevoerd.
Bij uitspraak van 16 april 2009 (reg.nr. 07/1002 ZW) is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat verweerder terecht en op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat eiser per 4 december 2003 in staat moet worden geacht om zijn werk als docent te verrichten en derhalve niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft eiser hoger beroep doen instellen.
Eiser is op 2 maart 2006 uitgevallen vanuit de Werkloosheidswet (WW). Op 8 november 2007 heeft eiser een uitkering aangevraagd op grond van de Wet WIA. In dat kader heeft verzekeringsarts J.E. Schrader-Reinking een geneeskundig onderzoek verricht op 8 februari 2008. De verzekeringsarts komt tot de conclusie dat er sprake is van spanningsgerelateerde klachten. Eiser is extreem gekrenkt en zou uitgeput zijn door frustraties. Er is sprake van een duidelijk verhaal. De anamnese, dagverhaal, onderzoek en verkregen informatie van de psychologe waarbij eiser onder behandeling is, sluiten in grote lijnen op elkaar aan. Ondanks dat de psychologe aangeeft dat eiser volgens haar in het geheel niet in staat is om te werken, is er geen sprake van GBM. Eiser is niet opgenomen of in dagbehandeling, er zijn geen sterk wisselende omstandigheden of een verlies aan mogelijkheden en er is ook geen sprake van volledig disfunctioneren op persoonlijk en sociaal niveau. Eiser moet in staat worden geacht om niet al te stressvolle werkzaamheden te verrichten. Er zijn beperkingen ten aanzien van hoge druk/tempo, leiding geven, het omgaan met emotionele problemen en conflicten. Verder is er een lichte beperking ten aanzien van het lang vasthouden van de aandacht. Eiser kan wel samenwerken, maar met een duidelijke taak. Zijn gevoelsuitingen zijn afhankelijk van de ervaren spanningen van dat moment en zijn enigszins beperkt. Het omgaan met klanten of patiënten lijkt voorlopig niet aan te raden. Eiser is beperkt ten aanzien van het linker oog. Ook moet hij gelet op zijn postuur en het ervaren van somatische klachten tengevolge van de spanningen fysiek niet erg zwaar werk doen. Er is geen reden om een urenbeperking aan te nemen. In verband met het daardoor verstoord rake van het bioritme lijken nachtdiensten niet aan te raden. De verzekeringarts heeft een Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld waarin de beperkingen van eiser zijn opgenomen.
Op 27 februari 2008 heeft er een arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige A. Vos stelt vast dat er onvoldoende functies zijn te duiden voor eiser gezien de krachten, bekwaamheden, opleiding en het arbeidsverleden van eiser. Per einde wachttijd, 28 februari 2008, is de resterende verdiencapaciteit minder dan 20%.
Bij besluit van 29 februari 2008 is aan eiser vanaf 28 februari 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend tot 28 mei 2008.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij brief van 9 april 2008. Eiser heeft zijn bezwaren niet mondeling toegelicht.
Bij besluit van 5 mei 2008 heeft verweerder eiser medegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 28 mei 2008. Vanaf deze datum ontvangt eiser een WGA-loonaanvullingsuitkering.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij brief van 16 juni 2008. Eiser heeft zijn bezwaren niet mondeling toegelicht.
Bij de thans bestreden besluiten van 13 oktober 2008 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Toepasselijke regelgeving
Artikel 43a van de WAO, voor zover van belang, luidt:
“1. Indien degene
a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, of
b. die aan het einde van de in artikel 19, bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was,
binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken
van het einde van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid
voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake
waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij
ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, vindt
toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die
arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.”
Artikel 9 van het (ILO) Verdrag betreffende arbeidsongevallen en beroepsziekten luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Elk Lid moet overeenkomstig de voorgeschreven bepalingen aan de beschermde personen de volgende prestaties waarborgen:
a) de geneeskundige zorg en de daaraan verbonden diensten bij ziektetoestand;
b) uitkeringen in de gevallen bedoeld in de alinea's b), c) en d) van artikel 6.
2. Het verkrijgen van aanspraak op prestaties mag niet afhankelijk worden gesteld van de duur van de arbeid, de duur van de verzekering of de betaling van premies; voor beroepsziekten mag echter een risicoperiode worden voorgeschreven.
3. De prestaties moeten worden verleend tijdens de gehele duur van het door verzekering gedekte geval (…).
Beoordeling
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerder terecht en op goede gronden is gekomen tot de thans bestreden besluiten.
Eiser beroept zich in de eerste plaats op artikel 43a van de WAO, nu er sprake zou moeten zijn van een voortdurende en ononderbroken WAO-uitkering vanaf einde wachttijd in 2003 of 2004.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers eerste ziekmelding dateert van december 2001. In dat kader heeft er vervolgens een einde wachttijdbeoordeling plaatsgevonden voor de WAO d.d. 21 februari 2003. Eiser kwam niet in aanmerking voor een WAO-uitkering nu hij niet arbeidsongeschikt werd geacht voor en op einde wachttijd voor zijn eigen arbeid en de WAO-uitkering is bij besluit van 12 maart 2003 geweigerd.
De rechtbank stelt verder vast dat, gelet op de uitspraak van 16 april 2009, in deze procedure als uitgangspunt heeft te gelden dat eiser per 4 december 2003 in staat was zijn arbeid te verrichten. De omstandigheid dat tegen de uitspraak van 16 april 2009 hoger beroep is ingesteld, kan daar niet aan afdoen, nu op dat hoger beroep nog niet is beslist.
Aan de in artikel 43a, eerste lid van de WAO gestelde voorwaarden voor het in aanmerking komen van een verkorte wachttijd is derhalve niet voldaan.
Voorts meent eiser dat de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering per 28 mei 2008 in strijd is met het ILO Verdrag 121 (hierna Verdrag) en wel in het bijzonder met artikel 9 van dit Verdrag. Immers dat artikel bepaalt dat uitkeringen worden betaald gedurende de duur van het risico en niet afhankelijk mogen zijn van het voldoen aan een referte-eis. Eiser meent nu dat artikel 59 van de Wet WIA onverbindend moet worden verklaard vanwege strijd met artikel 9 van het Verdrag. Ter zitting is voorts door de gemachtigde van eiser aangevoerd dat er ook strijd is met artikelen 19 en 20 van het Verdrag omtrent de hoogte van de uitkering. In het bijzonder betreft dit de omstandigheid dat de WGA-uitkering gerelateerd is aan het minimumloon, althans een percentage daarvan.
De stelling van eiser kan niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De Wet WIA maakt geen onderscheid naar de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank stelt echter vast dat het Verdrag specifiek ziet op die werknemers die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn geworden tengevolge van een arbeidsongeval en beroepsziekte. Namens eiser is de stelling naar voren gebracht dat de WIA, juist doordat er geen onderscheid wordt gemaakt naar de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid, moet voldoen aan de waarborgen van, onder andere, artikel 9 van het Verdrag. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Niet valt in te zien dat verdragsbepalingen die specifiek zien op de situatie van arbeidsongeschiktheid door arbeidsongevallen of beroepsziekten rechtstreekse werking hebben - en derhalve kunnen worden ingeroepen – in een situatie waarvoor deze verdragsbepalingen niet zijn geschreven, te weten arbeidsongeschiktheid anders dan door een arbeidsongeval of een beroepsziekte.
Voor zover eiser tevens heeft beoogd te stellen dat hij spanningsklachten heeft ontwikkeld na een arbeidsconflict en daarmee een beroep doet op, onder andere artikel 9 van het Verdrag, oordeelt de rechtbank dat in het onderhavige geval geen sprake is van klachten voortkomend uit een arbeidsongeval of beroepsziekte. De rechtbank overweegt in dat kader met name dat eiser per einde wachttijd 21 februari 2003 en na het einde van zijn dienstverband niet arbeidsongeschikt is geacht tengevolge van een arbeidsconflict. Dat eiser op de datum in geding, 28 februari 2008, arbeidsongeschikt is verklaard, bijna 7 jaar na de eerste ziekmelding, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders nu hij in 2006 is uitgevallen vanuit de WW en het causaal verband tussen zijn arbeid en de arbeidsongeschiktheid niet is benoemd door de verzekeringsarts, dan wel anderszins onderbouwd. De verzekeringsarts legt de reden van de spanningsklachten bij de vele lopende juridische procedures die eiser heeft aangespannen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiser zelf op zijn aanvraagformulier WIA-uitkering aangeeft dat zijn arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door het UWV. Vanwege de slepende procedures/rechtzaken en getreiter meent hij volledig psychisch ontwricht te zijn geraakt en heeft hij lichamelijk vele klachten. Ook de psycholoog van eiser geeft op 27 juni 2006 aan dat eiser spanningsgerelateerde klachten heeft die hun oorsprong vinden in de langdurige en nog steeds hangende procedures met betrekking tot uitkeringen en onterechte inhoudingen hierop. De rechtbank stelt eveneens vast dat in de brief van eisers psycholoog van 1 januari 2008 ook de nadruk ligt op spanningsklachten tengevolge van de juridische procedures.
Naar het oordeel van de rechtbank zien de door eiser ingeroepen verdragsbepalingen dan ook niet op de onderhavige situatie, zodat de rechtbank niet toekomt aan de door eiser in zijn beroepsgronden naar voren gebrachte stellingen over de onverenigbaarheid van de WIA met de betreffende bepalingen van dit Verdrag.
De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 25 maart 2008 aangegeven dat de referte-eisen van de WIA en de WGA uitkering ook in strijd zijn met de Europese code inzake sociale zekerheid. Nu eiser dit standpunt niet nader heeft onderbouwd en ook ter zitting niet heeft kunnen aangeven waarom deze strijdigheid zich voordoet, gaat de rechtbank niet over tot een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de aan eiser toegekende uitkering niet in strijd is met de door eiser ingeroepen verdragsbepalingen. De rechtbank stelt vast dat overigens geen gronden zijn ingebracht tegen de hoogte of duur van de loongerelateerde WGA-uitkering of tegen de toekenning van de WGA-loonaanvullingsuitkering. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep tegen de besluiten van 13 oktober 2008 ongegrond is.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Wentholt, voorzitter, en leden A.H.J. Lennaerts en J.L. Boxum, bijgestaan door mr. H.E. Melissen, griffier.
mr. H.E. Melissen mr. K. Wentholt
In het openbaar uitgesproken op 4 februari 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002 te 3500 DA Utrecht binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak.