RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) d.d. 29 september 2009
in het g[verzoeker 1]kers], wonende te Aalden, verzoekers
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Coevorden, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2009 heeft verweerder een reguliere bouwvergunning verleend aan COA-Rijswijk-vastgoed voor het geheel oprichten van wooneenheden en een portiersloge op het perceel Witte Zandpad 1 te Aalden, met toepassing van artikel 19, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ten behoeve van de opvang van asielzoekers.
Verzoekers hebben bij brief van 30 juli 2009 tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij brief van 25 augustus 2009 hebben verzoekers aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft bij brief van 1 september 2009 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. Verzoekers hebben hiervan een afschrift ontvangen.
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft vergunninghouder, Centraal Orgaan voor de Opvang van Asielzoekers (COA) aangegeven als partij aan het geding te willen deelnemen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter op 21 september 2009, alwaar [verzoeker 1] en [verzoeker 2] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. P.J.G.G. Sluijter.
Voor verweerder is verschenen mr. R.C.M. van Meer-Dijksman.
Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Mulder en de heer Tradjopawiro.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de recht¬bank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
Feiten en omstandigheden
Bij brief van 21 mei 2008 heeft het COA verweerder verzocht een artikel 19 procedure te starten ten behoeve van de uitbreiding van het huidige asielzoekerscentrum (AZC). Aangegeven wordt dat de bouwaanvraag met de benodigde gegevens op een later tijdstip zal worden ingediend.
Op 18 juni 2008 heeft Het Drents Plateau een welstandsadvies uitgebracht ten aanzien van het vergroten en opwaarderen van de opvangcapaciteit van het AZC te Aalden. Het oordeel is dat het bouwplan niet voldoet aan de gebiedscriteria.
Op 14 oktober 2008 heeft verweerder een voorbereidingsbesluit genomen voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan ten behoeve van de uitbreiding van het AZC te Aalden. Deze is gepubliceerd op 5 februari 2009 in het blad gemeente Coevorden.
Op 29 oktober 2008 heeft verweerder in hetzelfde blad het voornemen tot verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan ten behoeve van het uitbreiden van het asielzoekerscentrum te Aalden bekendgemaakt. Het ontwerp-vrijstellingsbesluit is vanaf 30 oktober tot 11 december 2008 ter inzage gelegd.
Bij brief van 9 december 2008 is namens verzoekers een zienswijze ingediend tegen het voornemen om vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, eerste lid, WRO.
Verweerder heeft op 2 februari 2009 een verklaring van geen bezwaar gevraagd bij gedeputeerde staten van de provincie Drenthe.
Op 20 maart 2009 heeft COA-Rijswijk-vastgoed een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend voor het geheel oprichten van wooneenheden en een portiersloge op het perceel Witte Zandpad 1 te Aalden.
Op 31 maart 2009 heeft Het Drents Plateau een positief welstandsadvies uitgebracht ten aanzien van het geheel oprichten van wooneenheden en een portiersloge ten behoeve van het AZC te Aalden.
Bij besluit van 8 mei 2009 hebben gedeputeerde staten van de provincie Drenthe een verklaring van geen bezwaar afgegeven voor het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO voor uitbreiding van het asielzoekerscentrum, gelegen aan Witte Zandweg 1 te Aalden.
Bij besluit van 3 juni 2009, verzonden 19 juni 2009, heeft verweerder een reguliere bouwvergunning verleend aan COA-Rijswijk-vastgoed voor het geheel oprichten van wooneenheden en een portiersloge op het perceel Witte Zandpad 1 te Aalden, met toepassing van artikel 19, eerste lid van de WRO.
Verzoekers hebben bij brief van 30 juli 2009 tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt.
Standpunten partijen
Verzoekers verzoeken om de bouwvergunning te schorsen totdat op het bezwaarschrift is beslist, nu de aannemer reeds gestart is met de bouwwerkzaamheden en de bestreden activiteit onomkeerbaar is.
Verzoekers menen dat ten onrechte een bouwvergunning onder toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO is verleend nu vanaf medio 1996 de toenmalige gemeente Zweeloo middels een vrijstelling op grond van artikel 17 van de WRO de vestiging van het AZC heeft toegestaan. Na het verstrijken van de wettelijke vrijstellingstermijn van vijf jaar dient de bestemming terug te worden gebracht in de oorspronkelijke staat conform het vigerende bestemmingsplan. Zowel de bestemming van het AZC als de op grond van een tijdelijke bouwvergunning opgerichte bouwwerken waren vanaf medio 1996 toegestaan voor maximaal vijf jaar. Thans is de bestemming van de gronden waarop het AZC is gevestigd nog altijd niet teruggebracht in de oorspronkelijk staat conform het vigerende bestemmingsplan. Daarmee is sprake van een strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan dan wel de tijdelijk verleende bouwvergunning. Door nu een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid van de WRO te verlenen van het vigerende bestemmingsplan wordt de tijdelijke vrijstelling op grond van artikel 17 van de WRO omgezet in een permanente vrijstelling. Volgens verzoekers is deze handelswijze in strijd met de wet dan wel in strijd met de analogie van de WRO. Verzoekers menen dat verweerder nimmer een tijdelijke vrijstelling had moeten verlenen, nu er sprake is van een permanente situatie.
Verzoekers menen tevens dat voor de permanente huisvesting en uitbreiding van het AZC een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is gezien het zeer verouderde bestemmingsplan “Het Witte Zand” en de impact van het AZC op het dorpsleven in Aalden. De gronden zijn thans in gebruik alsof de bestemming reeds is toegestaan. De vrijstelling van het bestemmingsplan wordt hiermee achteraf verleend, waarmee sprake is van strijd met de WRO.
Verzoekers stellen zich voorts op het standpunt dat de gewenste permanente bebouwing niet ruimtelijk inpasbaar is. De te realiseren woonunits passen niet binnen het dorpse landelijke karakter van Aalden. De goothoogte van circa 6 meter als zowel het platte dak zijn in strijd met het bestemmingsplan. Het betreffende gebied is voorts ook door de provincie in het POP II aangemerkt als gebied met een hoge cultuurhistorische gaafheidgraad. Gesteld is dat in het ontwerpproces hiermee rekening is gehouden door de bebouwing meanderend te situeren, het verdichten van beplanting en rekening houden met kleurstelling en materiaalgebruik. Dit is volgens verzoekers echter onvoldoende. Ook wordt door verzoekers gevreesd dat de permanente bebouwing afbreuk zal doen aan de natuur en volwassen bomen aan de zuidwest zijde van de Gelpenberg.
Verzoekers stellen dat na de eerste aanvraag om een bouwvergunning d.d. 17 september 2008 en na het ontwerp-vrijstellingsbesluit een ontwerpwijziging van de welstandsnota gemeente Coevorden in de procedure is gebracht. Verweerder heeft de welstandsnota aangepast ten behoeve van de realisatie van het AZC. Dit is volgens verzoekers in strijd met de rechtszekerheid en in strijd met het verbod op détournement de pouvoir.
Voorts menen verzoekers dat gelet op de verkeersveiligheid het aanbrengen van gescheiden verkeersbanen voor de verschillende weggebruikers is vereist. De maximale toegestane snelheid op de Gelpenberg is 80 km, waarmee de veiligheid van vele voetgangers en fietsers wordt aangetast.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de familie Speelman en de heer Stadman niet zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De heer Stadman woont op ongeveer 450 meter van de bouwlocatie. Bovendien heeft Stadman een beperkt zich op de bouwlocatie gelet op de aanwezige bomen en struiken tussen zijn woning en de bouwlocatie. Eveneens wordt er tussen de woning en de betreffende locatie maïs verbouwd. De woning van de familie Speelman staat op ongeveer 300 meter van de bouwlocatie. Gelet op het bos(je) dat gelegen is tussen de woningen en de bouwlocatie alsmede het maïsveld is het zicht beperkt. Nu er volgens verweerder ook geen sprake is van extra verkeersbewegingen hebben verzoekers geen rechtstreeks belang en zijn zij derhalve niet aan te merken als belanghebbenden bij het bestreden besluit.
Voor het overige heeft verweerder in het verweerschrift zijn standpunt gehandhaafd.
Toepasselijke regelgeving
Artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Wonw) bepaalt, dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wonw bepaalt dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO, kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Beoordeling
Beoordeeld dient te worden of er aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat het vereiste spoedeisende belang aanwezig moet worden geacht, nu gebruik kan worden gemaakt van de verleende bouwvergunning onder vrijstelling.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dienen verzoekers, gelet op de geringe afstand tussen het perceel van het COA en hun eigen woningen, mede in het licht van de omvang van wat het besluit mogelijk maakt, in verband met de invloed op hun directe woon- en leefomgeving als belanghebbenden te worden aangemerkt bij het bestreden besluit.
Het bouwplan voorziet in de oprichting van wooneenheden en een portiersloge op het perceel Witte Zandpad 1 te Aalden ten behoeve van de realisatie van een AZC. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vrijstelling ziet op het gedeelte van het huidige AZC waar bestaande tijdelijke bebouwing wordt vervangen door nieuwbouw en de uitbreiding en het gebruik daarvan. Gelet op het behandelde ter zitting ziet de vrijstelling thans alleen op het zuidelijke gedeelte van het betreffende perceel waar het AZC is gerealiseerd. Of de bebouwing en het gebruik van het noordelijke deel in strijd is met het vigerende bestemmingsplan valt derhalve buiten de omvang van het geding.
Ingevolge het vigerende bestemmingsplan ‘Het Witte Zand’ rust op het perceel de bestemming ‘Bijzondere doeleinden (internaat)’. Gelet op deze bestemming is het bouwplan strijdig met het bestemmingsplan, alsmede met de daarin opgenomen bebouwingsbepalingen. Voorts wordt gebouwd buiten het in de plankaart aangegeven bebouwingsvlak.
Verweerder heeft aanleiding gezien om realisering ervan mogelijk te maken met toepassing van artikel 19, eerste lid van de WRO.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking (Wro) getreden.
Ingevolge artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wro blijft het recht, zoals dat gold op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van een vrijstelling zoals bedoeld in artikel 19, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), waarvan een verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
In het vrijstellingsbesluit is opgenomen dat de bouwaanvraag dateert van 20 maart 2009. Dit betekent volgens verzoekers dat verweerder ten onrechte de aanvraag heeft beoordeeld op grond van de WRO. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het dossier volgt dat het verzoek om mee te werken aan de vrijstellingsprocedure is gedaan op 21 mei 2008. Onder toepassing van artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wro heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter de WRO dan ook terecht van toepassing geacht.
Vooropgesteld dient te worden dat aan de formele vereisten voor het verlenen van vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, is voldaan. Het besluit is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing. Tevens is door het college van gedeputeerde staten (GS) een verklaring van geen bezwaar afgegeven (op basis van een advies van de Werkcommissie Afwijking Bestemmingsplannen).
Het staat vast dat verweerder in het verleden reeds een tijdelijke vrijstelling heeft verleend voor het oprichten van een asielzoekerscentrum op de betreffende locatie op grond van artikel 17 van de WRO.
Verzoekers menen dat, gelet op de tijdelijkheid van de eerder verleende vrijstelling, op de vergunninghouder de verplichting rust om de strijdige situatie op te heffen. Het is volgens verzoekers in strijd met de wet om thans een permanente vrijstelling te verlenen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat vroegere tijdelijke vrijstelling zag op de realisatie van tijdelijke wooneenheden, welke inmiddels (gedeeltelijk) zijn gesloopt.
De thans bestreden bouwvergunning onder vrijstelling ziet op nieuw te bouwen wooneenheden en een portiersloge. Hoewel wederom een vrijstelling van de bestaande bestemming ten behoeve van een AZC wordt verleend, staat de WRO er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan in de weg dat thans een vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid van de WRO wordt verleend, ondanks het feit dat in het verleden reeds een tijdelijke vrijstelling op grond van artikel 17 van de WRO is verleend. Voor zover verzoekers betogen dat enkel middels een bestemmingsplanwijziging een illegale situatie kan worden gelegaliseerd, kan de voorzieningenrechter deze stelling niet volgen.
Partijen worden voorts verdeeld gehouden over het antwoord op de vraag of verweerder in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan en het beoogde gebruik heeft kunnen verlenen. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
Artikel 19, eerste lid, van de WRO vereist dat het besluit tot vrijstelling is voorzien van een deugdelijke motivering, met name gelegen in een ruimtelijke onderbouwing van het project en in een belangenafweging.
Met betrekking tot de ruimtelijke onderbouwing wordt als volgt overwogen. De eisen die worden gesteld aan een ruimtelijke onderbouwing zijn zwaarder naarmate de inbreuk van het project op het geldende planologische regime groter is. Het project bestaat in dit geval uit nieuwbouw en uitbreiding ten behoeve van een AZC in de zin van het oprichten van wooneenheden en een portiersloge ten behoeve van asielzoekers. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het onderhavige project een aanzienlijk project betreft gelet op de invloed ervan op de omliggende woon- en leefomgeving. De voorzieningenrechter stelt echter tevens vast dat de huidige bestemming, zijnde ‘Bijzondere doeleinden (internaat)’ eveneens omvangrijke bebouwing toestaat en intensief gebruik, en dat gelet hierop het onderhavige project niet als een relatief grote inbreuk op het geldende planologische regime kan worden gezien.
In opdracht van verweerder heeft Grontmij op 3 oktober 2008 een notitie met betrekking tot de ruimtelijke onderbouwing voor de permanente bewoning AZC Aalden opgesteld. In deze notitie is onder meer aangegeven dat het project aanvaardbaar wordt geacht, gelet op de volgende redenen:
- er is sprake van het aansluiten bij provinciaal en gemeentelijk beleid;
- er is geen sprake van onaanvaardbare gevolgen voor archeologische waarden;
- er is geen sprake van onaanvaardbare gevolgen voor natuurwaarden;
- er zijn geen bodemkundige bezwaren;
- er zijn geen verkeerskundige bezwaren;
- er zijn geen waterkundige bezwaren.
De uitvoerbaarheid van het project komt volgens de notitie vanuit het oogpunt van omgevingsaspecten niet in het geding.
Met betrekking tot de vereisten voor een goede ruimtelijke onderbouwing overweegt de voorzieningenrechter dat daarbij sprake moet zijn van een weergave van de ruimtelijke effecten van het project op het desbetreffende gebied en een visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het betrokken gebied waarbinnen het project moet passen. De rechterlijke toetsing van de door verweerder gegeven ruimtelijke onderbouwing dient terughoudend te zijn. Hierbij moet bedacht worden dat aan verweerder bij de invulling hiervan een zekere ruimte toekomt. De beoordeling dient zich te beperken tot de vraag of de gegeven ruimtelijke onderbouwing naar haar aard en inhoud en de wijze van totstandkoming in redelijkheid in rechte kan worden gehandhaafd.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de gewenste permanente bebouwing niet ruimtelijk inpasbaar is. De te realiseren woonunits passen niet binnen het dorpse landelijke karakter van Aalden-Zweeloo. Zowel de goothoogte van circa 6 meter als het platte dak zijn in strijd met het bestemmingsplan. Het betreffende gebied is voorts ook door de provincie in het POP II als gebied met een hoge cultuurhistorische gaafheidgraad aangemerkt. Ook wordt door verzoekers gevreesd dat de permanente bebouwing afbreuk zal doen aan de natuur en volwassen bomen aan de zuidwest zijde van de Gelpenberg.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het vrijstellingsbesluit ook ziet op de bebouwingsbepalingen, en dat thans ook vrijstelling wordt verleend voor de goothoogte en het platte dak. Wat betreft de inpasbaarheid in het gebied, met name gelet op de hoge cultuurhistorische gaafheidgraad, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter bedacht te worden dat bebouwing van een zekere omvang reeds op het perceel is toegestaan gelet op de huidige bestemming. Gelet voorts op de wijze waarop de nieuwbouw gesitueerd gaat worden, het materiaalgebruik en de groenvoorziening eromheen, kan de ruimtelijke onderbouwing voor wat betreft de inpasbaarheid in het gebied naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid worden gehandhaafd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voorts niet gebleken van strijd met het provinciaal beleid. Door het college van GS is een verklaring van geen bezwaar afgegeven, waarbij is verwezen naar het in het POP II opgenomen provinciale beleid ten aanzien van opvangcentra en voorts is geconcludeerd dat het onderhavige project in overeenstemming is met dit provinciaal beleid.
In hetgeen namens verzoekers is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter voorts geen grond om te oordelen dat verweerder geen gebruik heeft kunnen maken van de door het college van GS afgegeven verklaring van geen bezwaar.
Door verzoekers is nadrukkelijk ter zitting aangevoerd dat de verklaring van geen bezwaar steunt op verkeerde veronderstellingen. In de verklaring van geen bezwaar is opgenomen dat vestiging in bestaande bebouwing een sterke voorkeur heeft boven nieuwbouw. Het AZC is gevestigd op het voormalige internaat ‘t Witte Zand. Verzoekers stellen zich echter op het standpunt dat enkel de barakken welke op basis van een tijdelijke vrijstelling zijn gebouwd ter huisvesting van asielzoekers en welke allang verwijderd hadden moeten worden, thans verdwijnen. Om die reden zou geen sprake zijn van vervangende nieuwbouw van bestaande bebouwing, maar enkel nieuwbouw van woningen.
In dit kader acht de voorzieningenrechter van belang dat op de betreffende locatie in het verleden een internaat was gevestigd. Daarvoor was de locatie in gebruik als kamp. Deze gehele locatie is vervolgens, onder meer na verlenen van een tijdelijke vrijstelling, in gebruik genomen als een asielzoekerscentrum. Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat op de betreffende locatie sprake is van bestaande bebouwing. Er is geen sprake van nieuwbouw op een locatie waar voorheen geen bebouwing was.
Evenmin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om aan te nemen dat de betreffende nieuwbouw getoetst moet worden aan bestaande woningcontingentering, nu de bebouwing wordt opgericht ten behoeve van de opvang van asielzoekers. In de stelling dat de wooneenheden op termijn mogelijk voor andere doeleinden zullen worden benut ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat niet in redelijkheid vrijstelling kan worden verleend.
Ook in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd ten aanzien van het belang van het aanbrengen van gescheiden verkeersbanen voor de verschillende weggebruikers hoefde verweerder in redelijkheid geen grond te zien om verlening van vrijstelling achterwege te laten. Hierbij is van belang dat verweerder, gelet op de bestemming ‘Bijzondere doeleinden (internaat)’ niet heeft hoeven aannemen dat in verband met het gebruik als asielzoekerscentrum een grote toename van verkeersstromen is te verwachten.
Overigens is voor de stelling dat de betreffende locatie in ieder geval ongeschikt is voor een AZC vanwege de beperkte openbaar vervoersvoorzieningen en een gebrek aan basisvoorzieningen, naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen basis, nu op het centrum zelf allerlei voorzieningen worden aangeboden aan de asielzoekers en de openbaar vervoersvoorziening niet enkel bestaat uit de verbinding Aalden-Coevorden.
Uit het bovenstaande vloeit voort dat verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vrijstelling heeft kunnen verlenen.
Verzoekers hebben voorts betoogd dat geen bouwvergunning in verband met welstandsaspecten mocht worden verleend.
Op 10 maart 2009 is de welstandsnota gewijzigd ten behoeve van de uitbreiding van het AZC. Dat de wijziging van de welstandsnota was ingegeven door de uitbreidingsplannen van het AZC doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter niets af aan de bevoegdheid van de gemeenteraad om tot een dergelijke wijziging te komen. Terecht heeft verweerder dan ook bij de verlening van de bouwvergunning onder vrijstelling de nieuwe welstandsnota bij de beoordeling betrokken.
Dat ten tijde van het welstandsadvies de welstandscommissie geen beschikking had over een landschapsplan maakt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet dat verweerder het advies niet aan haar welstandsoordeel ten grond had mogen leggen, nu deze beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van de criteria zoals verwoord in de welstandsnota.
Namens verzoekers is tevens betoogd dat zij voornemens zijn om met betrekking tot de welstandsaspecten een deskundige contra-expertise in te brengen, welke echter illusoir wordt als het bouwplan reeds is gerealiseerd of aangevangen wordt hangende de afhandeling van het bezwaarschrift. De voorzieningenrechter ziet hierin niet zonder meer aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij laat de voorzieningenrechter mee wegen, dat ter zitting van 21 september 2009 nog enkel sprake was van een voornemen tot het opvragen van een deskundige contra-expertise ter bestrijding van een besluit dat dateert van 3 juni 2009.
Gelet op het vorenoverwogene ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, bijgestaan door mr. H.E. Melissen, griffier.
mr. H.E. Melissen mr. J.L. Boxum
In het openbaar uitgesproken op 29 september 2009.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.