RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Kenmerk: 08/137 en 08/214 BESLU
Uitspraak van de voorzieningenrechter op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) d.d. 17 maart 2008
Algemeen directeur van de Dienst voor het Wegverkeer, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2008 heeft verweerder de bezwaren van verzoekster tegen het besluit van 15 augustus 2007 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende dat de erkenning voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor de keuringsplaats van verzoekster tijdelijk wordt ingetrokken voor de duur van 9 weken, aangezien tijdens een controle gebleken is dat een APK-keuringsrapport is afgegeven, terwijl het voertuig niet is afgemeld bij de RDW.
Namens verzoekster is bij brief van 15 februari 2008 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld.
Bij brief van 15 februari 2008 is tevens namens verzoekster aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft bij brief van 26 februari 2008 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. verzoekster heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 12 maart 2008, alwaar verzoekster werd vertegenwoordigd door [betrokkene], bijgestaan door T. Muntjewerf.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde mr. T. Bosboom.
Voorts is als getuige [de man] verschenen.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan wanneer beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Feiten en omstandigheden
Bij zijn oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
Het autobedrijf van verzoekster heeft de beschikking over een keuringsplaats ten behoeve van de APK-keuring van voertuigen en verzorgt voor een aantal collega-bedrijven uit de omgeving de APK-keuringen.
Tijdens een controle in het kader van de handhaving APK door verweerder is gebleken dat op 6 februari 2007 in de keuringsplaats met het keuringsinstantienummer AE92A01, gelegen te Peizermade, voor het voertuig met het kenteken [nummer] een APK-keuringsrapport is afgegeven, terwijl dat voertuig niet is afgemeld bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer.
Naar aanleiding van het voornemen om de erkenning in te trekken is verzoekster op 18 juli 2007 in de gelegenheid gesteld haar belangen toe te lichten. Van deze gelegenheid is namens verzoekster gebruik gemaakt. Een verslag van het horen bevindt zich onder de gedingstukken.
Bij primair besluit van 15 augustus 2007 heeft verweerder besloten om de erkenning voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor de voornoemde keuringsplaats tijdelijk in te trekken voor de duur van 9 weken, met ingang van 22 augustus 2007.
Namens verzoekster is bij brief van 16 augustus 2007 tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij brief van 17 augustus 2007 is tevens namens verzoekster aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb.
Verweerder heeft bij brief van 6 september 2007 aangegeven dat de werking van het voornoemde besluit gedurende de bezwaarschriftenprocedure geschorst is.
Namens verzoekster is bij brief van 18 september 2007 het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken.
Verzoekster is in de gelegenheid gesteld om het bezwaarschrift mondeling toe te lichten van welke mogelijkheid namens haar op 30 augustus 2007 gebruik is gemaakt. Een verslag van de hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, onder ongegrondverklaring van het bezwaarschrift van verzoekster, het primaire besluit gehandhaafd, inhoudende dat de erkenning voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor de keuringsplaats van verzoekster tijdelijk wordt ingetrokken voor de duur van 9 weken, aangezien tijdens een controle gebleken is dat een APK-keuringsrapport is afgegeven, terwijl het voertuig niet is afgemeld bij de RDW.
Standpunten partijen
Verzoekster merkt op dat op 6 februari 2007 een voertuig met het kenteken [nummer] aangeboden werd door een collega-garagehouder voor het verrichten van een APK. Na de keuring stagneerde vervolgens de afmeldprocedure bij de RDW. Op het moment dat de communicatie van de computers stagneerde heeft verzoekster het gedeeltelijk ingevulde keuringsrapport in een bureaulade opgeborgen. Dit uiteraard met het voornemen op een later tijdstip een nieuwe poging te doen de procedure op te starten om daadwerkelijk af te melden, zoals voorgeschreven.
Voorts merkt verzoekster op dat door een ongelukkige samenloop van omstandigheden de collega-garagehouder het keuringsrapport uit de bureaulade heeft meegenomen, in de veronderstelling dat de afmeldprocedure wel was afgerond.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat schending van artikel 44, derde lid, van de Erkenningsregeling APK (hierna: de Regeling) in het onderhavige geval niet aan de orde is, aangezien zij niet is toegekomen aan de handelingen die in dit artikel worden omschreven. Voorts is verzoekster van mening dat, indien artikel 44, derde lid, van de Regeling wel aan de orde is, dit alleen kan op basis van controle achteraf na afgifte van het keuringsrapport en keuringsbewijs. Verzoekster wijst erop dat zij bij de uitvoering van de APK op 6 februari 2007 van het voornoemde voertuig geen keuringsrapport of keuringsbewijs heeft afgegeven, zodat er sprake is van een onterecht verwijt. Uiteraard is er door de bijzondere omstandigheid wel sprake van ontvreemding van een keuringsrapport, waarbij verzoekster er nadrukkelijk op wijst dat dit haar niet kan worden aangerekend.
Verzoekster is van mening dat artikel 44, derde lid juncto artikel 58 van de Regeling niet aan de orde zijn, aangezien niet aan de voorwaarde is voldaan dat zij een keuringsrapport heeft afgegeven.
Gelet op de afhankelijkheid van het bedrijf van verzoekster om motorrijtuigen tot en met 3500 kg te mogen keuren, acht verzoekster de sanctie te zwaar.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een keuringsrapport pas mag worden ingevuld nadat het voertuig bij de RDW voor de APK is afgemeld. Verzoekster heeft echter in strijd met artikel 44, vierde lid, van de Regeling het keuringsrapport ingevuld zonder dat het voertuig bij de RDW voor de APK is afgemeld. Bovendien heeft verzoekster blijkens de door haar aangevoerde omstandigheden een bedrijfsvoering die er niet althans onvoldoende in voorziet om fouten als de onderhavige te voorkomen. Onder meer doordat de aanbieder van het voertuig kennelijk een vrije toegang heeft tot de keuringsrapporten heeft onderhavige overtreding kunnen plaatsvinden. Gelet hierop valt verzoekster in de visie van verweerder wel degelijk een verwijt te maken. De door verzoekster aangevoerde omstandigheden komen dan ook voor haar rekening en risico.
Naar de mening van verweerder is een intrekking voor de duur van negen weken een sanctie, die in redelijke verhouding staat tot hetgeen is geconstateerd, gelet op het reparatoire karakter van de sanctie en vanwege de aangevoerde omstandigheden. Voorts had verzoekster steeds op de hoogte kunnen zijn van de mogelijke gevolgen, die zijn verbonden aan het niet naleven van het betreffende voorschrift. Verder merkt verweerder op dat bij de totstandkoming van het beleid reeds rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van de erkenninghouder. De financiële nadelen, die door verzoekster worden ondervonden, kunnen niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding hadden moeten zijn tot het opleggen van een minder zware sanctie. Deze zijn het normale gevolg van de intrekking van de erkenning.
Toepasselijke regelgeving
Op grond van artikel 83, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994), voor zover thans van belang, kan de Dienst Wegverkeer aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvoor artikel 72 geldt.
Op grond van artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de WVW 1994 kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met een of meer andere dan in de voorgaande onderdelen genoemde, uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
In de Erkenningsregeling APK (Stcrt. 2000, 35; hierna: de Regeling) zijn regels neergelegd omtrent de erkenningseisen en erkenningsvoorschriften.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Regeling wordt na afloop van elke keuring het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid in acht genomen, alvorens het keuringsrapport af te geven aan de aanvrager.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt door de keurmeester die het voertuig afmeldt, aan de hand van het kentekenbewijs nagegaan of de keuring van dat voertuig heeft plaatsgevonden, alvorens tot het afmelden van een voertuig als bedoeld in het derde lid wordt overgegaan.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt het voertuig door middel van datacommunicatie bij de Dienst Wegverkeer afgemeld onder verstrekking van de volgende gegevens:
a. het pasnummer en de pincode van de keurmeester;
b. het kenteken van het voertuig;
c. de meldcode, gevormd door de laatste vier cijfers van het identificatienummer, letters en leestekens buiten beschouwing gelaten;
d. indien het voertuig is goedgekeurd en het een voertuig betreft dat is voorzien van een kilometerteller, de afgelezen kilometerstand van het voertuig;
e. indien het voertuig is goedgekeurd, indien van toepassing, de adviespunten;
f. indien het voertuig is afgekeurd, de afkeurpunten;
g. indien het voertuig is goedgekeurd na reparatie, de reparatiepunten en indien van toepassing, de adviespunten;
h. de bevestiging dat de in het tweede lid voorgeschreven controleverplichting is nagekomen, waarna acceptatie van de afmelding wordt weergegeven:
1. de transactiecode en het tijdstip van de afmelding;
2. indien het voertuig is goedgekeurd: tevens een nieuwe vervaldatum;
3. indien het voertuig aan een steekproef moet worden onderworpen: tevens de einde wachttijd van de steekproef.
Tevens wordt, indien het voertuig is goedgekeurd, door het geautomatiseerde systeem een nieuwe vervaldatum aangemaakt.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel moet op het keuringsrapport schriftelijk worden vermeld:
a. het pasnummer als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, en het bepaalde in de onderdelen b en c;
b. de afgelezen kilometerstand indien het voertuig is voorzien van een kilometerteller;
c. dat het voertuig is goedgekeurd indien het aan de keuringseisen blijkt te voldoen en indien van toepassing, eveneens de adviespunten;
d. indien een voertuig niet aan de keuringseisen blijkt te voldoen dat het voertuig is afgekeurd en de afkeurpunten;
e. indien er ten behoeve van de goedkeuring reparaties aan het voertuig zijn verricht, de reparatiepunten, en indien van toepassing, eveneens de adviespunten;
f. de transactiecode, en uitsluitend indien de schriftelijke invulling rechtstreeks plaatsvindt uit het door de Dienst Wegverkeer bijgehouden kentekenregister de tekst ‘afdruk RDW’;
g. indien het voertuig is goedgekeurd de vervaldatum, waarbij de maand van de vervaldatum voluit in letters is geschreven;
h. indien het voertuig aan een steekproef wordt onderworpen de einde wachttijd van de steekproef;
i. de naam, adresgegevens en het keuringsinstantienummer van de erkenninghouder.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel wordt door de keurmeester nagegaan of het rapport volledig is ingevuld, zodanig dat dit, indien van toepassing, ook zichtbaar is op de doorslag, alvorens het keuringsrapport wordt ondertekend.
Op grond van artikel 58 van de Regeling, voor zover thans van belang, wordt, indien de in artikel 44 neergelegde verplichtingen niet worden nageleefd, terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de erkenning.
Met betrekking tot het toezicht op de APK-erkenninghouders en het opleggen van sancties voert de RDW een beleid dat is neergelegd in zogeheten Toezichtbeleidsbrieven, die aan elke erkenninghouder zijn verstrekt.
In bijlage 1 bij het Toezichtbeleid APK Erkenninghouders van 1 maart 2000 staat vermeld dat onder meer bij het afgeven van een keuringsrapport zonder dat het voertuig is afgemeld in beginsel een sanctie van tijdelijke intrekking van de erkenning voor de duur van twaalf weken volgt.
Indien betrokkene in de afgelopen drie jaar geen sanctie is opgelegd, anders dan éénmaal een schriftelijke waarschuwing, of slechts één plaatsing in de P-klasse heeft gehad zonder dat om die reden de keuringsbevoegdheid is ingetrokken, komt betrokkene in aanmerking voor een sanctie van tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid van negen weken.
Indien betrokkene de afgelopen 3 jaar geen sanctie is opgelegd en in het geheel niet in de P-klasse is geplaatst en voorts in die periode geen gegronde in- of externe klachten zijn ingediend, komt betrokkene in aanmerking voor een sanctie van tijdelijke intrekking van de erkenning voor de duur van 6 weken.
Uitzondering hierop vormt de afgifte van een keuringsrapport zonder dat het voertuig is afgemeld.
Hierbij zal bij een eerste overtreding een voorwaardelijke intrekking van de erkenning worden opgelegd, mits tevens aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor een sanctie van 6 weken is voldaan.
Beoordeling
Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
In het onderhavige geval acht de voorzieningenrechter het spoedeisende belang gegeven.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter reden om tevens uitspraak te doen in de hoofdzaak. Daaromtrent overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ter beoordeling van de voorzieningenrechter ligt voor een na bezwaar gehandhaafd besluit tot tijdelijke intrekking van de erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorrijtuigen tot en met 3500 kg naar aanleiding van de constatering tijdens een controle dat op 6 februari 2007 voor het voertuig met het kenteken [nummer] een APK-keuringsrapport is afgegeven, terwijl dat voertuig niet is afgemeld bij de RDW.
Overwogen wordt als volgt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de gestelde overtreding betreft het afgeven van het keuringsbewijs aan de aanvrager voordat de keuring was afgemeld bij verweerder. Dit heeft betrekking op het bepaalde in artikel 44, eerste lid juncto artikel 44, derde lid van de Regeling.
Tussen partijen is niet in geschil dat het voertuig met het voornoemde kenteken niet is afgemeld bij de RDW.
Partijen worden in de eerste plaats verdeeld gehouden over de vraag of er sprake is van het afgeven van een keuringsrapport zonder dat het voertuig is afgemeld bij de RDW en of daarmee het bepaalde in artikel 44, derde lid, van de Regeling is overtreden door verzoekster.
Vast staat dat verzoekster een half ingevuld keuringsrapport in een bureaulade heeft gelegd en dat een collega-garagehouder, [de man], dit rapport heeft meegenomen, in de veronderstelling dat het voertuig reeds bij verweerder was afgemeld.
Naar de mening van verzoekster volgt hieruit echter niet dat er sprake is van het afgeven van een keuringsrapport aan de aanvrager.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient - anders dan verzoekster stelt - de wijze waarop de eigenaar van de voornoemde auto in het bezit is gekomen van het keuringsrapport te worden beschouwd als afgifte in de zin van de Regeling. Gelet op de relatie tussen [de man] en verzoekster, waarbij laatstgenoemde voor [de man] de keuringen van auto’s verricht, dient de gang van zaken aan verzoekster als erkenninghouder te worden toegekend en is er in het onderhavige geval sprake van afgifte van het keuringsrapport. Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de rechtsnorm, als bedoeld in artikel 44, eerste lid juncto artikel 44, derde lid van de Regeling in het onderhavige geval is geschonden, zodat verweerder bevoegd was om een sanctie op te leggen.
Met betrekking tot het toezicht op de APK-erkenninghouders en het opleggen van sancties voert verweerder een beleid dat is neergelegd in Toezichtbeleidsbrieven, die aan elke erkenninghouder zijn verstrekt. De voorzieningenrechter acht dit beleid in zijn algemeenheid niet onredelijk dan wel anderszins rechtens onaanvaardbaar.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen (de zogenaamde inherente afwijkingsbevoegdheid).
Verweerder is conform het bepaalde in bijlage 1 van het door hem gehanteerde Toezichtbeleid, overgegaan tot een tijdelijke intrekking voor de duur van negen weken. Aangezien verzoekster eerder slechts een waarschuwing heeft gehad, komt zij op grond van het verweerder gevoerde beleid in aanmerking voor vermindering van de duur van de intrekking (van twaalf naar negen weken). Voor een verdergaande vermindering van de duur van de intrekking biedt het beleid geen aanknopingspunt. Vervolgens heeft verweerder onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding gezien om, gebruikmakend van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid, tot matiging van de op te leggen sanctie over te gaan.
Naar de mening van verweerder is een intrekking voor de duur van negen weken een sanctie, die in redelijke verhouding staat tot hetgeen is geconstateerd, gelet op het reparatoire karakter van de sanctie en vanwege de aangevoerde omstandigheden. Voorts merkt verweerder op dat bij de totstandkoming van het beleid reeds rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van de erkenninghouder. De financiële nadelen, die door verzoekster worden ondervonden, kunnen niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding hadden moeten zijn tot het opleggen van een minder zware sanctie.
Aan verweerder moet worden toegegeven dat, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een sanctie als de onderhavige moet worden aangemerkt als een reparatoire sanctie.
Gelet op de ernst van de overtreding behoefde verweerder, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding te zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid af te wijken van het beleid. In dit verband wijst de voorzieningenrechter er op dat de bedrijfsvoering van verzoekster zodanig was ingericht dat een collega-garagehouder toegang had tot het kantoor en de bureaula, waarin het keuringsrapport in afwachting van de afmelding bij verweerder was opgeborgen.
Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van verzoekster ongegrond. Onder deze omstandigheden bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, uit te spreken.
Ten aanzien van het beroep
- verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Uitsluitend tegen de uitspraak op het beroep kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA ‘s-Gravenhage binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
Aldus gegeven door mr. J.L. Boxum, voorzieningenrechter en uitgesproken in het
openbaar op 17 maart 2008
door mr. J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van mr. H.L.A. van Kats, griffier.
mr. H.L.A. van Kats mr. J.L. Boxum