Gelet op de (financiële) belangen aan de zijde van verzoekers is het spoedeisend belang naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval gegeven.
Voorts wordt als volgt overwogen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kon verweerder in de onderhavige situatie niet gebruik maken van de in artikel 58, derde lid, van de WWB genoemde bevoegdheid tot het in aanmerking nemen van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De voorzieningenrechter stelt in de eerste plaats vast dat het bedrag dat door de belastingdienst is teruggeven op de boedelrekening is gestort. Verzoekers hebben dus feitelijk niet de beschikking gekregen over dit bedrag. Vooralsnog is onduidelijk of de bewindvoerder in het kader van de schuldsaneringsregeling bevoegd is deze middelen aan verzoekers beschikbaar te stellen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningen-rechter staat het derhalve nog niet vast dat het hier gaat om ontvangen middelen als bedoeld in artikel 58, derde lid van de WWB.
Voorts doet naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de omstandigheid dat het in aanmerking nemen van in de voorafgaande drie maanden wel ontvangen middelen volgens artikel 58, derde lid van de WWB niet als terugvordering wordt beschouwd, er niet aan af dat het in aanmerking van die middelen wel dient te worden aangemerkt als verrekening in de zin van artikel 307 Fw.
Het bepaalde in artikel 307 Fw verzet zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in casu tegen deze verrekening.
De teruggave door de belastingdienst, die betrekking heeft op het jaar 2007, was aanleiding voor het in het bestreden besluit voorlopig vaststellen van het recht op uitkering van verzoekers over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007. Er ontstaat (althans die kan ontstaan) daarmee vervolgens, in termen van artikel 307 Fw, een vordering die betrekking heeft op bijstand die over 2007 is uitbetaald. De vordering is aldus ontstaan vóór de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het recht op bijstand over de periode juni e.v. in 2008 dient in termen van artikel 307 Fw te worden beschouwd als een schuld van verweerder jegens verzoekers. Deze schuld is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ontstaan na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsanerings-regeling. De schuld en de vordering zijn dus niet beide ontstaan vóór de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, zodat de verrekening van de schuld met de vordering in strijd is met artikel 307 Fw.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt toegewezen.
Nu het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder op de voet van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 8:84, vierde lid, van de Awb in de proceskosten van verzoekers te veroordelen. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende professionele rechtshulp.
De voorzieningenrechter acht voorts termen aanwezig om op de voet van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat de ISD Noordenkwartier het door verzoekers betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,- aan verzoekers vergoedt.
Beslist wordt als volgt.