1. Het standpunt van verzoekers (samengevat)
Mr. Heijnen-Heijthuisen stelt namens verzoekers dat met name de gang van zaken tijdens het getuigenverhoor in contra-enquête d.d. 10 december 2007 bij verzoekers de overtuiging heeft opgeleverd dat er ten aanzien van [de rechter] feiten en omstandigheden bestaan, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1. Voor de contra-enquête is door haar onder meer [getuige 1] opgeroepen, die ook is verschenen. [getuige 1] was voorheen werkzaam bij TNO en is zonder medeweten en instemming van verzoekers ingeschakeld voor het doen van onderzoek naar de mogelijke oorzaak van de brand (waarover in de hoofdzaak tussen verzoekers en AXA en Aegon (de verzekeraars) geprocedeerd wordt). De inhoud van het rapport van [getuige 1] en zijn conclusies zijn door verzoekers betwist door het overleggen van op dit rapport geleverd commentaar van [partijdeskundige]. [partijdeskundige] is een door verzoekers ingeschakelde deskundige op het gebied van brandzaken en trad op als deskundige in het gerechtelijk vooronderzoek in de strafzaak met betrekking tot de brand tegen [verzoeker sub 1]. Mr. Heijnen heeft zich omtrent de vragen aan [getuige 1] laten bijstaan door [partijdeskundige]. Ter gelegenheid van het getuigenverhoor werd zij door de rechter belemmerd om bepaalde vragen te stellen, omdat de vragen te technisch waren en betrekking hadden op de deskundigheid van [getuige 1]. Verzoekers worden op deze wijze belemmerd in het leveren van tegenbewijs, hetgeen in het voordeel werkt van de wederpartij. Deze gang van zaken heeft zich ook voorgedaan bij het verhoor in contra-enquête van [getuige 2] d.d. 8 oktober 2007. Ook [getuige 2] heeft in opdracht van de verzekeraars onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand en een rapport daarover opgesteld.
Op grond van art. 179 lid 2 Rv. is het de rechter alleen toegestaan te beletten dat de getuige antwoord geeft op vragen en niet het stellen van de vraag op zich. Op grond van art. 200 lid 5 Rv. moet – indien [getuige 1] als deskundige moet worden gezien, de partij die “deskundige” toch vragen kunnen stellen ter toetsing van zijn deskundigheid.
Naast genoemde feiten en omstandigheden hebben zich in deze procedure nog andere feiten en omstandigheden voorgedaan, die in samenhang met genoemde omstandigheden ter zitting van 10 december 2007 eveneens de schijn van partijdigheid oproepen dan wel leiden tot de conclusie dat daardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het betreft hier bijkomende feiten en omstandigheden die het kernbezwaar onder 1. ondersteunen en versterken.
2. Het na afloop van de getuigenverhoren alsnog toestaan dat een deskundige wordt benoemd.
3. De bewijsopdracht aan verzekeraars dat de brand met opzet aangestoken is. Een dergelijk onderzoek is voorbehouden aan specifieke instanties als politie en justitie.
4. Er zijn expertiseorganisaties benoemd in plaats van natuurlijke personen (overeenkomstig de NIVRE-eisen).
5. Enkele stellingen van verzoekers zijn door de verzekeraars niet betwist, maar niet door de rechter als vaststaand opgenomen in haar tussenvonnis d.d. 17 mei 2006.
6. R.o 2.4 van het tussenvonnis d.d. 13 september 2006 is onjuist.
7. De weigering [partijdeskundige] het eerste getuigenverhoor te laten bijwonen.
8. In het proces-verbaal d.d. 10 december 2007 staat vermeld dat de rechter-commissaris de contra-enquête sluit. Dit is onjuist nu verzoekers een termijn voor beraad hadden gekregen om te bepalen of zij nog getuigen wensen te horen.
9. In het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 oktober 2007 is vermeld dat [partijdeskundige] is verschenen als gemachtigde van verzoekers. Dit is onjuist, nu hij is meegekomen als partij-deskundige.