zaaknummer / rolnummer: 220134 / HA ZA 11-1244
Vonnis van 12 december 2012
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STRAMIT B.V.,
gevestigd te Someren,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ISOBOUW SYSTEMS B.V.,
gevestigd te Someren,
eiseressen,
advocaat mr. T.L. Cieremans te Rotterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROFINE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Waardenburg, gemeente Neerijnen,
gedaagde,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ARCELORMITTAL BELGIUM N.V.,
gevestigd te Brussel, België,
gedaagde,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ARCELORMITTAL SSC BENELUX N.V.,
gevestigd te Geel, België,
gedaagde,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ARCELORMITTAL STEEL COAT EUROPE S.A.,
gevestigd te Alleur, België,
gedaagde,
5. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ARCELORMITTAL PACKAGING BELGIUM N.V.,
gevestigd te Saint-Nicolas, België,
gedaagde,
advocaat voor gedaagden sub 2 t/m 5, mr. S.G.A. van der Horst te Tilburg,
Eisers zullen hierna Stramit, Isobouw, en gezamenlijk Stramit c.s. worden genoemd. Gedaagden zullen hierna Profine en gedaagden sub 2 tot en met 5 gezamenlijk ook ArcelorMittal c.s. worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 juni 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 1 oktober 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Stramit c.s. produceert en verkoopt dakpanelen. Het onderhavige geschil heeft betrekking op door Stramit geproduceerde, en door Isobouw verkochte, zelfdragende daksandwichpanelen onder de naam V-STS (Vlakdak Staal Sandwich). De panelen bestaan uit een bovenstaalplaat met een zinklaag aan de onderzijde waarop een backcoating is aangebracht waaraan, volvlaks, een EPS-kern (polystyreen/hardschuim) is verlijmd met polyurethaanlijm (PU-lijm). De panelen worden gebruikt voor de constructie van grote industriële daken.
2.2. De bovenstaalplaten met zinklaag en daarop aangebrachte backcoating worden door Stramit betrokken van derden c.q. toeleveranciers, waarna Stramit de hiervoor bedoelde EPS-kern daarop verlijmt. Profine is zo’n toeleverancier. Van begin 1999 tot en met mei 2003 heeft zij bovenstaalplaten aan Stramit geleverd. Profine betrok deze van de CockerillSambre-groepin België (in 2004 overgenomen door de ArcelorMittal-groep) en eveneens, van maart 2000 tot medio 2002, van staalproducent Replasa in Spanje. Profine deed geen bewerkingen aan het staal. Zij verkocht het slechts door aan Stramit. De enige rol van Profine bij de productie van het staal was die van leverancier van de plastic folie waarmee de bovenzijde van de bovenstaalplaten werd gelamineerd. Dat lamineren werd door de staalproducenten uitgevoerd.
2.3. De specificaties met betrekking tot het staal en de daarop aan te brengen backcoating zijn vooraf rechtstreeks tussen Stramit en ArcelorMittal c.s. besproken en bevestigd middels een fax van “Disteel Cold” aan Stramit van 31 mei 1999. Partijen zijn overeengekomen dat de backcoating ’schuimhechtend’ moet zijn.
2.4. Voorafgaand aan en deels gelijktijdig met de staalleveringen van Profine, in ieder geval tot december 1999, werd het staal aan Stramit geleverd door Multisteel die op haar beurt het staal liet produceren door Corus. Daarna, en deels gelijktijdig met de leveringen door Profine, in ieder geval vanaf februari 2000, werd het staal geleverd door Prelaq/SSAB die het staal liet produceren door SSAB.
2.5. In een verslag van een interne technische vergadering van de CockerillSambre-groep van 3 december 2001 is in verband met de toepassing van een vergelijkbaar paneelsysteem dat onder de naam Unidek op de markt werd gebracht, het volgende vermeld:
Sinds 2 jaar onderzoekt Cockerill-Sambre welk Skinplate-systeem (Staal + grondlaag + lijm + film) het beste pas bij de UNIDEK-toepassing (…)
Cockerill heeft vanaf het begin gekozen voor: (…)
het gebruik van een corrosiewerende grondlaag aan de onderzijde (de onderzijde staat in contact met het polystyreen) om bij eventuele oxidatie van het zink door vocht (vocht kan tijdens het lijmproces ontstaan of door vochtig isolerend materiaal) te voorkomen dat het isolatiemateriaal loslaat door opbolling van het zink.
2.6. Met een aantal reeds in gebouwen toegepaste panelen van Stramit c.s. zijn problemen ontstaan in die zin dat de bovenstaalplaat daarvan loslaat (delamineert) van de daarop verlijmde EPS-kern, waardoor het paneel als geheel haar constructieve eigenschappen kan verliezen. Te dien aanzien houdt Stramit c.s. Profine als leverancier van het staal, alsmede ArcelorMittal c.s. als producent ervan aansprakelijk. De dakpanelen zijn door Stramit c.s. in 151 projecten c.q. daken toegepast.
2.7. Naar aanleiding van een eerste probleemmelding door Stramit met betrekking tot een dak in Beek en Donk – e-mail van 16 augustus 2002 aan het adres [...]@cockerill-sambre.com waarin het verzoek om “te worden geinformeerd over de oorzaak van het loslaten van de backcoating van de zinklaag met alle gevolgen van dien” – heeft ArcelorMittal c.s. een daarop betrekking hebbend monster laten onderzoeken door het aan haar gelieerde S.C.R.L. Recherche et Développement Cockerill Sambre (hierna: RDCS). In het daarover uitgebrachte rapport van RDCS van 24 september 2002 is, voor zover hier van belang, en vertaald uit het Engels, vermeld:
Stramit produceert sandwichpanelen voor daken van industriële gebouwen. Deze panelen worden gemaakt door voorgelakte platen van gegalvaniseerd staal te beplakken met polystyreen hardschuim. Het voorgelakte systeem bestaat uit een laag skinplate aan de buitenzijde en een grijze primer aan de binnenzijde van de metalen grondlaag. Na twee jaar blootstelling aan atmosferische invloeden is de buitenzijde nog steeds intact en hecht goed, maar de lak aan de binnenzijde is geheel losgeraakt van de metalen grondlaag als gevolg van grote plekken witte roest en rode roestkringen.
(...)
Gelet op bovenstaande zou deze vroegtijdige corrosie aan de volgende oorzaken te wijten kunnen zijn:
1. Geen oppervlaktebehandeling uitgevoerd.
2. Slechte hechting van de coating.
3. Ongewone hoeveelheid water.
(…)
Zoals we hebben gezien is voor corrosie water nodig. De coating aan de achterzijde moet in elk geval beschermd zijn geweest tegen water dankzij het feit dat deze zich aan de binnenzijde bevond en door de aanwezigheid van schuim, dat er direct tegenaan geplakt zat.
Het water moet dus of van de zijvlakken afkomstig zijn, of van blootstelling aan een vochtige atmosfeer voordat de panelen met schuimlaag werden geproduceerd.
Conclusie
We zijn nagegaan in hoeverre twee factoren (nl., oppervlaktebehandeling en hechting) van nadelige invloed kunnen zijn geweest op de roestwerende eigenschappen van de coating aan de achterzijde. Wij hebben geen ongewoon gedrag kunnen vaststellen. Toch moet een systeem dat zo uitgebreid door corrosie werd aangetast in aanraking zijn geweest met een bepaalde hoeveelheid water en we weten, dat de lak aan de achterzijde niet specifiek op corrosie berekend is. De afdichting van de aansluiting van de zijkanten op het gebouw en de atmosferische omstandigheden vóór montage van de panelen zouden nader moeten worden onderzocht.
2.8. Naar aanleiding van het rapport correspondeert Stramit rechtstreeks met ArcelorMittal c.s., althans met een vennootschap genaamd Disteel Cold S.A. waarvan ArcelorMittal c.s. in deze procedure stelt dat de nieuwe naam ArcelorMittal Steel Coat Europe S.A. is, derhalve dat het om gedaagde sub 4 zou gaan. In een fax van 13 februari 2002 schrijft Disteel Cold over de herkomst van het staal (vertaald uit het Engels) het volgende:
Wij kunnen u bevestigen dat Disteel Cold de foliegecoate coils (Skinplate®) altijd heeft laten produceren bij Cockerill Sambre omdat Disteel Cold op dat moment geen eigen coatinginstallatie had. Om op korte termijn te kunnen produceren, heeft Disteel Cold gedurende enige tijd hoeveelheden staal opgeslagen die vervolgens naar Ivoz-Ramet (locatie van de lamineerinstallatie van Cockerill Sambre) zijn gestuurd om te worden gelamineerd (loonwerk). Deze bij Disteel Cold opgeslagen hoeveelheden staal waren ook afkomstig van Cockerill Sambre.
2.9. Bij brief van 25 juni 2004 heeft Stramit Profine aansprakelijk gesteld voor alle directe en indirecte schade in verband met drie schademeldingen, waaronder de voornoemde schademelding met betrekking tot een dak in Beek en Donk. Bij brief van 27 augustus 2004 heeft Stramit Profine aansprakelijk gesteld voor alle directe en indirecte schade in verband met een schademelding met betrekking tot een dak in Numansdorp.
2.10. In opdracht van Stramit heeft de heer [.] [betrokkene] van Adviescentrum VOM onderzoek gedaan naar de oorzaak van de delaminatieproblemen. In het daarvan op 15 december 2004 opgemaakte rapport is het volgende vermeld:
In dit rapport (rapport van RDCS voornoemd/toevoeging rechtbank) wordt op bladzijde 2 aangegeven dat men weet dat de onthechting van de coating veroorzaakt wordt door corrosie. Dit komt niet overeen met onze waarnemingen. Op grote delen van het oppervlak zijn blanke niet gecorrodeerde plekken zichtbaar tussen de corrosieplekken. Ook nu nog na nog eens twee jaar.
(…)
Wat het Adviescentrum VOM visueel constateerde aan de coilcoat staalplaten is een slechte hechting van de backcoating aan de thermisch verzinkte ondergrond. Daardoor is de EPS plaat met backcoating losgekomen van de zinklaag. Op sommige plaatsen zelfs over het gehele oppervlak. Doordat de foliestaalplaat nu los zit van de backcoating op de EPS, is er ruimte ontstaan tussen foliestaalplaat en de backcoating op de EPS plaat.
Door fysische werking van de door de onthechting ontstane opbouw, een soort spouwruimte, ontstaat er (condens)vocht tussen de verzinkte plaat en de backcoating op de EPS plaat. Er is ruimte ontstaan waarin zich vochtige lucht kan verzamelen waaruit bij afkoeling van de foliestaalplaat aan de buitenlucht condens kan ontstaan. Indien de backcoating goed hecht dan is er geen plaats voor vochtige lucht om zich op deze plek te verzamelen. Doordat in de ruimte tussen foliestaalplaat en de backcoating op de EPS condens is neergeslagen, is de zinklaag en vervolgens ook de staalplaat gaan corroderen.
(…)
Er wordt in het rapport van RDCS nog opgemerkt dat de backcoating geen corrosiewerende eigenschappen heeft. Uit de resultaten gevonden op stalen Sandwich dakpanelen toegepast door Stramit over diverse jaren is ook gebleken dat er terecht geen corrosiebestendigheid gevraagd wordt van de backcoating. De coating moet echter wel hechten aan de zinkondergrond en geschikt zijn voor het verlijmen met de gebruikte polyurethanlijm aan de EPS platen.
(…)
De oorzaak van het loskomen van de bovenplaat van de stalen Sandwich dakpanelen is de onthechting van de backcoating van de verzinkte ondergrond. De onthechting van de backcoating moet toegekend worden aan onvoldoende of incorrecte voorbehandeling, of fouten gemaakt bij of tijdens het aanbrengen van de backcoating.
(…)
2.11. Uit een brief van GAB Robins – de expert van de AVB-verzekeraar van Stramit – aan Crawford & Company – de expert aan de zijde van Profine – van 1 december 2004 volgt een bevestiging van een opdracht door Stramit voor een uit te voeren onderzoek door DGI. In de procedure is niet duidelijk geworden of dit onderzoek heeft plaatsgevonden en wat de resultaten daarvan zijn. In ieder geval is de verzekeraar van Stramit niet tot een uitkering onder de polis overgegaan.
2.12. In een brief van 25 mei 2005 van mr. M.E. Aalders, destijds advocaat van Stramit c.s., aan Profine is het volgende vermeld:
Uit tot op heden beschikbare informatie blijkt dat u de betreffende PVC-folie heeft geleverd aan Disteel Cold en Disteel Cold het lamineren heeft uitbesteed aan Cockerill Sambre te Luik (Ivoz-Ramet). Het betreffende staal zou Disteel Cold hebben betrokken van dezelfde Cockerill Sambre. De onderhavige staalplaten zijn uit meerdere lagen opgebouwd, in die zin dat de staalplaten aan beide zijden verzinkt zijn, vervolgens een chromaatlaag is aangebracht, waarna aan beide zijden een primer/back coating is aangebracht, terwijl de bovenzijde met PVC-folie wordt gelamineerd. Onduidelijk is nog wie de staalplaten heeft verzinkt, wie de staalplaten heeft gechromateerd en wie vervolgens de staalplaten van een primer/backcoating heeft voorzien.
(...) meer in het bijzonder verneem ik gaarne aan wie u (dan wel Disteel Cold) de verschillende onderdelen heeft uitbesteed (verzinken, chromateren, aanbrengen van primer, coating en laklaag en lamineren)
(...)
Tot op heden zijn 8 schadeprojecten bekend en is aannemelijk dat nog meer projecten met vergelijkbare schade zullen worden gemeld. Voor de goede orde: Stramit en IsoBouw houden Profine formeel aansprakelijk voor alle schade en kosten terzake alle tot nu toe bekende en in de toekomst nog te melden schadeprojecten, waarbij zich de onderhavige delaminatieproblematiek voordoet.
2.13. In een brief van de heer [.] [betrokkene 2] van Crawford & Company van 7 juni 2005 aan GAB Robins is als commentaar op het hiervoor vermelde VOM-rapport het volgende geschreven:
In feite rapporteert VOM op pagina 13 en 14 dat er eerst sprake is van onthechting van de verflaag, waarna er ruimte ontstaat tussen de folie staalplaat en de backcoating, waarna er vocht c.q. condensvocht in die ruimte kan komen en vervolgens corrosie kan ontstaan. Een en ander wordt zoals vermeld gesteld met de mededeling dat dit een visuele waarneming betreft. Een en ander wordt echter niet nader onderbouwd met foto’s en/of een microscopische analyse van het oppervlak.
2.14. In een e-mail van de heer [.] [betrokkene 2] van Crawford & Company aan mr Aalders van 16 juni 2005 is, onder meer in reactie op voornoemde brief van mr. Aalders, het volgende vermeld:
Ik heb namens Profine en haar verzekeraar in september 2004 reeds bij Disteel Cold aangedrongen op informatie over de productie, zoals voorbehandeling van het staal, de wijze van applicatie van de backcoating, het materiaal van de backcoating en dergelijke. Op dat verzoek is nimmer door Disteel Cold ingegaan. Wij hebben geen enkele informatie over de productie ontvangen; de enige informatie betreft de brief van 12 mei jl.; zie het attachment. Het zal u duidelijk zijn dat Profine, haar verzekeraar en wij teleurgesteld zijn in de informatievoorziening van Disteel Cold.
2.15. In een e-mail van 23 juni 2005 van Crawford & Company aan de heren Bocquet en Lizen van Disteel Cold is het volgende vermeld:
Inmiddels heeft Stramit een advocaat ingeschakeld, mevrouw M. Aalders van Nauta Dutilh Advocaten, die middels brieven van 25 mei jl. en heden heeft aangedrongen op informatie betreffende de productie van de staalplaten bij Disteel Cold en de bij die productie betrokken bedrijven. Voor de goede orde treft u als attachment bij dit e-mailbericht de volgende stukken aan:
-1-
Brief van 25 mei jl. van Nauta Dutilh aan Profine (…)
(…)
- 6-
Faxbericht van heden van Nauta Dutilh aan Profine. In dit faxbericht wordt Profine gesommeerd om binnen één week na heden informatie te verstrekken over het productieproces bij Disteel Cold en de daarbij betrokken ondernemingen (…).
2.16. Naar aanleiding van de onder 2.12. vermelde aansprakelijkheidsstelling namens Stramit c.s., het onder 2.7. vermelde RDCS rapport en het daarvan afwijkende, onder 2.10. vermelde, VOM-rapport hebben Stramit c.s. en Profine gezamenlijk opdracht gegeven voor een onderzoek door BDA Dakadvies B.V. In een brief van mr. Aalders van 23 maart 2006 aan BDA, waarin de opdracht aan BDA wordt bevestigd en voor dat doel mede is ondertekend door de toenmalige advocaat van Profine, is ten aanzien van de strekking van het onderzoek en het daarvan op te maken rapport, het volgende vermeld.
Na kennisname van deze op- en aanmerkingen dan wel vragen kunt u overgaan tot het opstellen van een definitief rapport, waarvan de uitkomst voor beide partijen bindend zal zijn voor wat betreft de feitelijk technische aspecten van deze zaak.
2.17. Daarna heeft BDA op 4 juli 2006 een concept rapport opgesteld naar aanleiding waarvan partijen vragen en opmerkingen naar voren konden brengen. Stramit c.s. en Profine hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt, waarna, na aanpassing van het concept, het definitieve rapport door BDA op 12 februari 2008 is uitgebracht. In het raport is, voor zover hier van belang het volgende vermeld:
blz 7:
2.2. Oorzaak van de schade
De schade is veroorzaakt door de combinatie van onvoldoende bescherming tegen corrosie die de backcoating van de foliestaalplaat biedt en inwendige condensatie vanuit het kernmateriaal (EPS) via de zeer dunne, waarschijnlijk plaatselijk beschadigde backcoating, waardoor een vochtig milieu ontstaat tussen de backcoating en de zinklaag. Het is ook denkbaar dat al tijdens het productieproces vocht door de backcoating is gediffundeerd omdat de backcoating door de PU-lijm enigszins is opgeweekt, waardoor de diffusieweerstand nog lager wordt. Hierdoor is allereerst zinkwit en vervolgens bruinroest ontstaan, hetgeen gepaard gaat met volumevergroting. Hierdoor is plaatselijk de backcoating weggedrukt en delaminatie (blaasvorming) ontstaan. Dit verschijnsel is vermoedelijk versterkt door een plaatselijk minder goede hechting van de backcoating, als gevolg van een minder adequate voorbehandeling (ontvetten) en het ontbreken van een adequate primerlaag. Hoewel Disteel Cold in haar specificatie van de backcoating spreekt van ‘protective polyester’ is het onwaarschijnlijk dat de backcoating specifiek ten doel heeft het verzinkte staal te beschermen tegen corrosie. Zowel IsoBouw/Stramit als Profine geven in hun specificaties niets anders aan dan dat de backcoating ‘schuim hechtend’ moet zijn.
blz. 16 e.v.
Oorzaak van de schade
Voor corrosie van zink op staal is zuurstof nodig in een vochtig milieu. Hierdoor wordt een elektrochemisch element gevormd waarbij het zink wordt opgelost. In feite berust hier ook de bescherming van staal in atmosferische omstandigheden op. In dat geval lost het zink op in water als het verzinkte staaloppervlak wordt beschadigd en slaat het vervolgens weer neer op het beschadigde staal. Wanneer het verzinkte staal zich echter in afgesloten omstandigheden bevindt en langdurig in een vochtig milieu gaat het oplossen onder vorming van zinkwit vrijwel constant door totdat de zinklaag (plaatselijk) verdwenen is. Het staal wordt dan niet meer beschermd en er ontstaat bruinroest.
Bij de bovenhuid van een sandwichelement, dat toegepast wordt als dakplaat, zijn er in principe twee mogelijkheden waardoor er tussen de backcoating en de zinklaag een vochtig milieu kan ontstaan:
1. toetreding van vocht vanuit de naden tussen de dakelementen, die in verbinding staan met (vochtige) binnenlucht. Voorwaarde hiervoor is een slecht hechtende backcoating;
2. inwendige condensatie tussen backcoating en zinklaag, voornamelijk onder winterse omstandigheden, waarbij sprake is van damptransport, hetzij vanuit de binnenruimte, hetzij vanuit de kern naar de koude buitenhuid.
Ad 1
Vochttoetreding in vloeibare of dampvorm vanuit de plaatnaden tussen backcoating en verzinkt staal moet gezien de onderzoeksresultaten worden uitgesloten. Vooral bij de onderzochte complete bovenplaten van de panelen die afkomstig zijn van het werk in Beneden-Leeuwen is bijzonder goed te zien dat de roestvorming naar het midden van de plaat juist toeneemt en zeker niet geïntroduceerd is vanuit de randen. Bovendien is vrijwel nergens enige mate van roest gevonden onder de backcoating aan de plaatnaadzijde, over het gedeelte waar zich geen EPS heeft bevonden. Alleen bij twee van de vier onderzochte monsters bij het werk Beek en Donk is enig zinkwit en beperkte bruinroest aangetroffen op deze plaats.
Ad 2
Inwendige condensatie vanuit de binnenruimte moet gezien de aanwezigheid van de dampdichte stalen binnenhuid eveneens worden uitgesloten. Inwendige condensatie vanuit de kern is echter heel goed mogelijk, aangezien EPS vanwege het productieproces (met stoom) altijd enig vocht bevat. Een andere voorwaarde is echter ook dat de diffusieweerstand van de backcoating voldoende laag is. Die diffusieweerstand wordt bepaald door enerzijds de µ-waarde (diffusieweerstandsgetal) en anderzijds de dikte. De µ-waarde van de backcoating is achteraf niet meer te bepalen, de dikte echter wel. Deze is gering. Volgens de specificatie is deze niet meer dan 7 µm en volgens de laboratoriummetingen 4 tot 12 µm. Deze dikte is dusdanig klein dat kleine verontreinigingen zoals vulstoffen gemakkelijk groter kunnen zijn dan de laagdikte hetgeen ook weer een negatieve invloed heeft op het diffusieweerstandsgetal. Inwendige condensatie vanuit het kernmateriaal (EPS) via de zeer dunne, waarschijnlijk plaatselijk beschadigde backcoating, tussen de backcoating en de zinklaag is daarom de meest plausibele verklaring voor de roestvorming. Het is ook denkbaar dat al tijdens het productieproces vocht door de backcoating is gediffundeerd omdat de backcoating door de PU-lijm enigszins is opgeweekt, waardoor de diffusieweerstand nog lager wordt.
Bij dit soort schade is het soms de vraag wat er eerder was: de blaasvorming of de roestvorming? Bij blaasvorming, die op zichzelf het gevolg kan zijn van een slechte hechting van de backcoating aan de zinklaag, zijn immers de omstandigheden voor condensvorming gunstig, terwijl bovendien als gevolg van de dampdruk die ontstaat door verwarming van de aanwezige waterdamp de druk in de blaas groter wordt. Daar staat tegenover dat bij roestvorming volumevergroting optreedt, waardoor de backcoating losgedrukt kan worden.
Bij dit project doet deze vraag zich nauwelijks voor, aangezien is vastgesteld dat op vele plaatsen er (soms aanzienlijke) roestvorming is, terwijl er (nog geen) blaasvorming (delaminatie) is opgestreden.
In de mate van blaasvorming, aangeduid als opbollingsverschijnselen, speelt de kwaliteit van de hechting van de backcoating echter wel degelijk een rol. Het is duidelijk dat wanneer deze hechting minder goed is, de blaasvorming, geïnitieerd door roestvorming, eerder zal optreden en zich ook gemakkelijker kan uitbreiden, juist in die gebieden waar de hechting van de backcoating plaatselijk verschilt. Dit laatste kan beïnvloed zijn door een onvoldoende voorbehandeling van het staal (ontvetten).
Uit de diverse onderzoeken blijkt nergens dat er een significante invloed is van (een verschil in) de wijze van verlijming van het EPS aan de folieplaat en de lijmsoort, noch van de transport en/of opslagomstandigheden of de bouwtechnische omstandigheden.
Het feit dat het verschijnsel zich niet voordoet op de sandwichelementen waarvan de bovenplaat is geleverd door Prelaq (SSAB) onderbouwt bovenstaande constateringen. Blijkbaar is hier een andere backcoating toegepast. Welk type dit is, is uit de specificaties of administratie van IsoBouw/Stramit nergens terug te vinden. Opgemerkt wordt in dit verband nog dat in de specificatie van Disteel Cold backcoating wordt aangeduid als:
paint: protective polyester on the back side
thickness: 7 µ
colour: grey
Wat bedoeld wordt met ‘protective’, met andere woorden welke ‘bescherming’ dan wel geboden moet worden, wordt nergens duidelijk gemaakt. In het VOM rapport (gegevens 2) wordt overigens gesproken van ‘epoxy’, dit kan echter niet kloppen. In de specificaties van zowel IsoBouw/Stramit als Profine wordt het doel van de backcoating alleen maar aangeduid als ‘schuim hechtend’.
bladzijde 23 e.v.
1. Kunt u in zijn algemeenheid aangeven wat de ervaring is met sandwich-dakpanelen met een EPS-kern in de Nederlandse bouw in de afgelopen 10 jaar, mede in relatie tot concurrerende producten? Is dit een kritisch bouwelement? (vraag van de advocaat van Profine/toevoeging rechtbank)
Antwoord In de Nederlandse bouw over de afgelopen 10 jaar zijn meerdere sandwich-dakpanelen toegepast. Er is nog één leverancier / producent die vergelijkbare sandwich-dakelementen met een EPS-kern voor de Nederlandse bouw heeft geleverd. Het is algemeen in de Nederlandse daken- en bouwmarkt bekend dat ook met dat type dakelementen delaminatieproblemen zijn geweest in een bepaalde toepassingsperiode.
(…)
2. Waren de problemen met de IsoBouw V-STS dakelementen ook ontstaan als de EPS-kern van deze dakpanelen geen vocht had bevat? (vraag van de advocaat van Profine/toevoeging rechtbank).
Antwoord
EPS als kern van dakelementen zal altijd (enig) vocht bevatten. Als een blokje EPS na volledige droging onder geconditioneerde omstandigheden in de omgevingsruimte (binnen of buiten) wordt geplaatst zal het vocht aanwezig in de omgevingslucht worden opgenomen in het EPS totdat een evenwichtssituatie ontstaat. De hoeveelheid vocht in het EPS is dan afhankelijk van voornamelijk de relatieve vochtigheid van de omgevingsruimte.
Als in het EPS en daarboven (foliestaalplaat) absoluut geen vocht aanwezig was geweest dan was er ook geen corrosie ontstaan. Corrosie kan namelijk alleen ontstaan als ook vocht aanwezig is.
Een ander punt is dat bij de productie van het EPS ook productievocht in het EPS zal komen. Dit zijn overigens geen grote hoeveelheden vocht maar wel zodanig dat er tijdelijk een hoger vochtgehalte aanwezig is. Door het materiaal in de omgevingsruimte te plaatsen droogt dit productievocht uit tot de evenwichtssituatie. Dit is echter een vrij traag proces, waardoor de EPS-kern, die tijdens de productie van de elementen wordt ingevoegd, nog een gedeelte van dit productievocht in zich heeft. Te meer omdat de tijd tussen produceren van het EPS en het invoegen in de productielijn van de dakelementen circa 24 uur kan zijn.
(…)
4. Uit het audit-rapport blijkt dat er 24 uur zit tussen de productie van EPS en de verwerking. Is dit genoeg om vochtproblemen in de sandwich-dakpanelen te voorkomen en kan op basis van de productiegegevens van Stramit worden nagegaan of deze periode van 24 uur ook altijd in acht werd genomen? (vraag van de advocaat van Profine/toevoeging rechtbank)
Antwoord
De initiële opslagperiode van ten minste 24 uur van de EPS-blokken na productie is traceerbaar (zie paragraaf 3.3. van het audit-rapport). Vervolgens worden de blokken gesneden in platen die worden toegepast bij de productie van de V-STS-dakelementen. Er is echter geen eis gesteld voor de minimale tijd tussen de snijdatum van het EPS en de productiedatum van de V-STS-dakelementen. Ook de snijdatum van het toegepaste EPS werd niet geregistreerd. Het kan dus voorkomen dat na 24 uur de elementen werden gesneden en vrijwel direct daarna werden toegepast in het productieproces voor de dakelementen. Het productievocht is dan nog niet geheel uit het EPS verdwenen. Dit houdt dus in dat de bedoelde 24 uur niet genoeg is om vochtproblemen in de sandwich-dakpanelen uit te sluiten.
2.18. Met een e-mail van Isobouw aan de heer [betrokkene 2] van Crawford & Company van 11 februari 2010 is een “overzicht van de laatste stand van zaken” gezonden. Meer specifiek zijn daarin alle projecten opgesomd met alle ter zake daarvan ingediende claims van eigenaars. Aan claims is daarin een bedrag van € 4.317.985,00 vermeld. Het bestand is ter kennisname gezonden mede aan mr. J. Duyvensz, raadsman van Profine.
2.19. Stramit c.s. heeft zich niet kunnen verenigen met de resultaten van het BDA-rapport en de wijze waarop het is tot stand gekomen. Zij heeft om die reden COT benaderd voor een nader onderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd door de heer [.] [betrokkene], dezelfde deskundige die het hiervoor onder 2.10. vermelde rapport van VOM heeft opgesteld. Het onderzoek door COT was gericht op een dak op de Karwei bouwmarkt in Hendrik Ido Ambacht (HIA). Het dak in HIA bestaat uit twee delen waarbij het staal van de bovenstaalplaat van het ene deel van een andere moederrol komt dan het staal van het andere deel. Uitsluitend bij dakdeel 1 is sprake van onthechting. In het rapport van 8 maart 2010 – dat 45 bladzijden telt – is de volgende conclusie opgenomen:
Blz. 20
Opmerkelijk is dat bij monsters 1A-1, 1A-2 en 1B-2 de grijze back coating onaangetast en glad op het EPS-kernmateriaal aanwezig is. Dit duidt erop dat de back coating ‘schoon’ van het staal is losgekomen; dus zonder dat eerst corrosie is opgetreden. Hieruit volgt dat de back coating zich onvoldoende heeft gehecht aan het zink van het bovenstaal.
Indien een coating naar behoren hecht aan het zink zal deze niet op deze manier loskomen van het zink.
Blz. 44
Het corrosieproces is waarschijnlijk als volgt verlopen:
1. De voorbehandeling van de platen is niet optimaal uitgevoerd waardoor de hechting van de backcoating niet overal even goed en ook plaatselijk slecht is. Daarbij zijn er ook min of meer wateroplosbare componenten achtergebleven op het zinkoppervlak. Het gevolg is dat het zinkoppervlak ook onvoldoende gepassiveerd is.
a. Waterdamp verplaatst zich door alle materialen heen. De snelheid en de mate waarin dat verloopt is afhankelijk van de weerstand van het materiaal, de µd waarde, en de dikte van het materiaal;
b. de hoeveelheid waterdamp die zich in een coating kan bevinden is gering, er ontstaat een evenwichtstoestand tot de maximaal mogelijke hoeveelheid waterdamp aanwezig is;
c. In normale gevallen stabiliseert het waterdamptransport zich doordat er geen redenen zijn die het proces van waterdamp transport vergroten. De waterdampdruk aan beide zijden van de coating is gelijk. Door de aanwezigheid van een passiveerlaag op het zinkoppervlak worden de activiteiten die schade kunnen doen ontstaan gedeactiveerd.
2. Indien er echter een niet goed functionerende voorbehandeling heeft plaatsgevonden dan is het te verwachten dat er plaatselijk, vanuit het midden van een dakpaneel waar de spanningen het grootst zijn, onthechting ontstaat tussen de backcoating en het zink;
3. In de ruimte tussen de coating en het zink zal de waterdampspanning gelijk worden aan die aan de anderen zijden van de coating;
4. Oplosbare componenten die op het zinkoppervlak zijn achtergebleven willen zich oplossen in water. Hierdoor zal er waterdamp uit de lucht die zich in voornoemde ruimte bevindt, worden onttrokken. De relatieve vochtigheid van de lucht wordt daardoor plaatselijk lager dan die aan de andere zijde van de backcoating. Het gevolg is dat er waterdamptransport door de backcoating gaat optreden om de dampdruk in de ruimte tussen het zink en de backcoating weer op hetzelfde pijl te krijgen als aan de andere zijde van de backcoating. Water heeft een negatieve invloed op de hechting van de coating;
5. De geconcentreerde oplossing onder de coating wil zich steeds meer verdunnen en onttrekt daartoe water uit de lucht achter de backcoating. Hierdoor wordt de waterdampdruk weer lager wat opnieuw wordt gecompenseerd met nieuwe waterdamp door de coating heen;
6. Door de aanwezigheid van water gaat het zinkoppervlak corroderen. De componenten aanwezig in water, zuurstof en een elektrolyt, zijn voldoende om corrosie te veroorzaken;
7. Een rol speelt hierbij nog, de mechanische krachten (schuif- en trekbelastingen van de panelen) en thermische krachten (met name schuifkrachten afkomstig van verschillende uitzettingen van de materialen) die op het grensvlak van de bovenplaat en het EPS het grootst zijn;
8. Door dit proces onthecht de backcoating op steeds meer plaatsen en treedt een voortschrijdend corrosieproces op.
6. Conclusies
IsoBouw produceert sinds 1996 tot op heden dakpanelen met exact dezelfde opbouw en volgens exact hetzelfde productieproces. Alleen in de periode 1999 en 2000 is onthechting tussen de backcoating en de zinklaag van de bovenplaat ontstaan. Dit komt enkel en alleen voor in het overgrote deel van de dakpanelen die zijn geproduceerd met foliestaal van Profine.
Het productieproces van Stramit in Someren heeft geen invloed op de onthechting van het bovenstaal.
Op grond van het onderzoek van G-RAS (onderdeel van GAB Robins, de expert aan de zijde van Stramit/ toevoeging rechtbank) kan worden geconcludeerd dat bij het gebouw in HIA een substantiële hoeveelheid van de dakpanelen van dakdeel 1 schade door onthechting van de bovenplaat vertoont. Op de dakpanelen van dakdeel 2, dat aansluitend is gerealiseerd en in gebruik is genomen, is in het geheel geen onthechting geconstateerd.
Uit de traceability is vastgesteld dat al het bovenstaal waarbij zich de onthechting voordoet geleverd is door HT Nederland (thans Profine/ toevoeging rechtbank).
De klachten zijn voor het eerst gemeld in 2004, dus ongeveer 5 jaar na de bouw. Het schadeproces is dus een langzaam voortschrijdend proces.
De productie- en toepassingsomstandigheden hebben niet verzwarend gewerkt op het corrosieproces.
Uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat er voor het project HIA verschillende soorten bovenstaal zijn geleverd door HT Nederland.
Uit het laboratoriumonderzoek van de corrosieproducten is geen invloed op het corrosieproces vanuit het omgevingsmilieu aangetroffen.
De oorzaak van de corrosie aangetroffen op de bovenplaat van de dakpanelen is de onthechting van de backcoating van de zinklaag.
De onthechting van de backcoating wordt veroorzaakt door de onvoldoende kwaliteit van de voorbehandeling van het zink voor het aanbrengen van de backcoating. Een mogelijke oorzaak hiervan kan zijn het verschil in de aangetroffen zinklegering.
2.20. In opdracht van Stramit c.s, althans Isobouw, heeft COT een aanvullend onderzoek gedaan met het doel om vast te stellen of er een aantoonbaar verschil in het materiaal aanwezig is tussen de monsters met en zonder corrosie. In het daarvan opgemaakt rapport van 16 mei 2011 zijn de volgende conclusies opgenomen:
5. Conclusies
Uit de resultaten van het onderzoek kan worden afgeleid:
1. substantiële verschillen zijn aangetroffen in de samenstelling van de staallegeringen;
1. substantiële verschillen zijn aangetroffen in de samenstellingen van de zinklegeringen;
2. deze verschillen duiden erop dat de onderzochte monsters afkomstig zijn van verschillende productiebatches en dus van verschillende rollen staal;
3. tussen de aangetroffen corrosie (bij monsters 1 t/m 4) en de verschillen in samenstellingen van zowel zink- als staallegeringen, zijn geen correlaties aangetroffen;
4. het feit dat de backcoating al is onthecht en slecht hecht op het zink, duidt erop dat de voorbehandeling van de staalplaten onvoldoende is uitgevoerd;
5. dit rechtvaardigt de conclusie dat het beeld en bijbehorende corrosieproces op gelijke wijze plaatsvindt als beschreven in ons eerdere rapport, ACC10-0081-RAP van 8 maart 2010;
6. de te geringe hechting van de backcoating is aan te merken als een gebrek van de geleverde staalplaten.
2.21. In een rapport naar aanleiding van een onderzoek van ArcelorMittal Research and Development van 20 april 2012 is het volgende vermeld:
Water vapour can be present inside the EPS panels because of capillary structure of EPS beads assembly. This water can originate either from the delay in the installation of sandwich panels on roofs during building erection (and the delay in sealing the sandwich panels) or from vapour transport from the joints inside the buildings. The water condensates at the cold interface of the sandwich panel, which is on the top strip made of Skinplate on the outer face. At this interface some underpaint corrosion mechanism can occur at the zinc surface. This leads in a first step to paint adhesion loss (known as cathodic delamination mechanism) between the backcoat and the zinc. In some areas where there is an important internal stress between the different materials of the sandwich panels (mainly thermal dilatation), the interfacial delamination can lead tot a physical separation of steel strip and EPS board. This is observed through large blistering of the top strip. In the areas with less stress, the normal corrosion reactions can then occur and the anodic reaction with consumption of zinc continues as long as water comes to the interface. The high level of corrosion inside the panels proves that high quantity of water has entered inside the EPS panels. This water is entrapped at the interface like in bad storage cases and the corrosion condition are very severe.
In order to avoid corrosion inside the EPS panels the conception of the roof must avoid the presence of water inside the panels. Otherwise, sooner or later, there will be corrosion formation and propagation, no matter the surface treatment quality or the zinc thickness.
2.22. In opdracht van ArcelorMittal c.s. heeft Saretec het rapport van COT becommentarieerd. In het daarop betrekking hebbende verslag van 9 mei 2012 is onder meer vermeld:
Calling into question the surface treatment because of the two alloys found are not identical in their composition makes no sense from a scientific point of view
COT merely list the causes that can lead tot a surface treatment failing, without analysis and without measuring this treatment.
2.23. In een schaderapport van Cunningham Lindsey (voorheen GAB Robins) van 6 juli 2011 is de schade van Stramit c.s. in verband met de delaminatie van de panelen begroot op € 19.043.325,00. In het rapport wordt ervan uitgegaan dat naast de reeds ontvangen claims – dat zouden er 11 zijn – er nog 112 zijn te verwachten.
2.24. Stramit c.s, heeft conservatoir derdenbeslag doen leggen ten laste van Profine voor een in dat verband begrote vordering van € 21.237.657,00. De voorzieningenrechter heeft in kort geding het beslag opgeheven.
3 Het geschil
3.1. Stramit c.s. vordert – samengevat – om voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. Primair: voor recht te verklaren dat gedaagden jegens Stramit en Isobouw hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hen geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de toerekenbare tekortkomingen van Profine in de nakoming van de door Stramit met Profine gesloten koopovereenkomsten en ten gevolge van de onrechtmatige daden die Profine jegens Isobouw en ArcelorMittal c.s. jegens Stramit en Isobouw hebben gepleegd, welke schade bestaat uit de door Stramit en IsoBouw ondervonden en te ondervinden nadelige financiele gevolgen ten gevolge van de (toekomstige) delaminatie van dakpanelen;
2. Primair: gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Stramit en Isobouw van schadevergoeding te berekenen en te begroten op € 19.043.325,00, althans een door de Rechtbank Arnhem in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over bedoeld bedrag vanaf 30 juni 2011; Subsidiair: gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Stramit en Isobouw van schadevergoeding, deze schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. Primair: gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Stramit en Isobouw van schadevergoeding in verband met de 31 projecten en het vanaf 2001 door Profine geleverde foliestaal waar zich tot op heden geen bijzonderheden hebben geopenbaard, deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen in (a) de proceskosten van Stramit en Isobouw, (b) de kosten van beslaglegging ad € 1.922,01, en (c) de kosten van vertaling van deze dagvaarding in het Frans ad € 4.587,97 (productie 70) en de eventuele verdere kosten, verbonden aan de betekening/kennisgeving van deze dagvaarding aan ArcelorMittal c.s. in België, alsmede in de nakosten, deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis, indien de proceskosten binnen die termijn niet zijn betaald.
3.2. Aan voornoemde vorderingen legt Stramit c.s ten grondslag dat Profine als leverancier aansprakelijk is voor de verkoop respectievelijk het in het verkeer brengen van het naar zij stelt ondeugdelijk bovenstaal, dit ingevolge artikel 7:17 BW, 6:162 BW en 6:171 BW. ArcelorMittal c.s. is als producent of voorschakel in de distributieketen aansprakelijk ingevolge artikel 6:162 BW. De ondeugdelijkheid van het bovenstaal is gelegen in de onthechting van de daarop door ArcelorMittal aangebrachte backcoating. De daarmee geproduceerde dakpanelen verliezen daardoor hun constructieve eigenschappen. De schade in dat verband, waaronder de kosten van vervanging van een aanzienlijk aantal daken, dienen Profine en ArcelorMittal c.s. te vergoeden.
3.3. Profine en ArcelorMittal c.s. voeren verweer. Voor zover hier van belang beroepen zij zich op verjaring, rechtsverwerking en verval van rechten. Het projectenoverzicht met daarbij vermelde schades – overgelegd als productie 68 bij dagvaarding – is volgens hen te algemeen. Stramit c.s. mocht niet volstaan met een algemeen klagen. Voor zover mogelijk had zij gedaagden meer precies moeten informeren over de gestelde aard of omvang van de tekortkoming. Bovendien wordt uit het vermelde overzicht niet duidelijk om welke problemen het precies gaat en zou Stramit c.s. per project moeten vermelden wanneer zij met de schade is bekend geworden, teneinde de aanvang van de verjaringstermijn vast te stellen. De vordering jegens ArcelorMittal c.s. zou zijn verjaard, reeds omdat na de eerste contacten omtrent het RDCS-rapport in 2002 en 2003, Stramit c.s. niets richting ArcelorMittal c.s. heeft ondernomen. Bij de vele onderzoeken van daarna, is ArcelorMittal c.s. niet betrokken.
3.4. Profine en ArcelorMittal c.s. betwisten de gestelde ondeugdelijkheid van het bovenstaal, dit met een verwijzing naar de hiervoor besproken rapporten van RDCS en BDA, waarvan de laatste tussen Profine en Stramit c.s. als bindend advies is overeengekomen.
3.5. Voor Profine en ArcelorMittal c.s. is, zo voeren zij aan, de omvang van de problematiek niet duidelijk, in het bijzonder niet in welke mate er sprake is van een verlies van constructieve eigenschappen van het paneel en deswege de noodzaak tot vervanging. Daarbij speelt voorts de vraag of en in hoeverre Stramit c.s. zich jegens afnemers op een met hen overeengekomen beperking van aansprakelijkheid, zowel naar soort als hoogte kunnen beroepen en/of op een mogelijk niet voldoen van afnemers aan hun klachtplicht. Voorts is de thans geleden schade, die volgens Stramit c.s. een bedrag van € 1.673.512,00 zou belopen, onvoldoende onderbouwd.
3.6. In verband met de schade doet Profine een beroep op haar algemene voorwaarden die zij volgens haar met Stramit is overeengekomen op grond waarvan de aansprakelijkheid van Profine is beperkt tot directe schade van de afnemer, beperkt tot een schuldaansprakelijkheid en beperkt tot de hoogte van het schadebedrag waarvoor Profine verzekerd is of gelet het branchegebruik verzekerd hoorde te zijn. Voorts is de stelling dat niet Stramit maar Isobouw als verkooporganisatie de vermeende schade heeft geleden, terwijl van een aansprakelijkheidstelling van Isobouw jegens Stramit niet is gebleken.
3.7. ArcelorMittal c.s. stelt daarbij dat in ieder geval gedaagden sub 3 en 5 bij de productie van het staal en/of het aanbrengen van de backcoating niet betrokken zijn geweest. Profine heeft het staal ingekocht bij Disteel Cold S.A., thans ArcelorMittal Steel Coat Europe S.A. (gedaagde sub 4). Het staal is geproduceerd door Cockerill Sambre S.A., thans ArcelorMittal Belgium S.A., gedaagde sub 2. De laatste heeft ook de backcoating aangebracht.
3.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. Bij incidenteel vonnis van 28 maart 2012 is overwogen dat onder meer met een verwijzing naar artikel 6 lid 1 EEX-Verordening de Nederlandse rechter in deze bevoegdheid toekomt, ook ten aanzien van het Belgische ArcelorMittal c.s.
4.2. De vorderingen zijn gegrond op onder meer een beweerd onrechtmatig handelen van gedaagden in verband met de levering van een product. De gestelde schade in dat verband wordt geleden in Nederland. Gelet hierop dient op grond van artikel 5 van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad en artikel 4 van het Haags productaansprakelijkheids-verdrag de beoordeling plaats te vinden naar Nederlands recht. Overigens is dit door Stramit c.s. bepleit en daarna niet door gedaagden bestreden.
4.3. Het gaat in deze om verzinkte staalplaten die aan de bovenzijde zijn gelamineerd met een PVC-folie en aan de onderzijde zijn voorzien van een schuimhechtende backcoating. De staalplaten worden door Stramit toegepast bij de productie van zogenaamde daksandwichpanelen. Stramit heeft deze platen met de daarop aangebrachte backcoating gedurende een zekere periode via tussenkomst van Profine betrokken van destijds Cockerill-Sambre, thans ArcelorMittal, waarbij met “ArcelorMittal” thans in het midden wordt gelaten wie van de gedaagden sub 2 tot en met 5 het zou betreffen. Stramit verwerkt de platen verder tot een eindproduct, dat wil zeggen dat zij, voor zover hier van belang, daarop een door haar geproduceerde EPS-plaat (piepschuim) verlijmt.
4.4. Met de panelen zijn problemen ontstaan in die zin dat de staalplaat loskomt van de eronder verlijmde EPS-kern, meer specifiek dat de aan de onderzijde van de staalplaat door ArcelorMittal aangebrachte backcoating loslaat van de bovenstaalplaat (hierna ook: delaminatie of delamineren) terwijl de backcoating of aanzienlijke delen ervan op het daarmee verlijmde EPS achterblijft. Op meerdere plaatsen is de zinklaag gecorrodeerd (witte roest) en op meerdere plaatsen is deze daardoor geheel verdwenen, waardoor de staalplaat zelf door roest is aangetast (bruine roest).
4.5. Diverse (partij-)deskundigen hebben onderzoek gedaan naar de oorzaak van het loslaten van de backcoating van de bovenstaalplaat en naar aanleiding daarvan gerapporteerd. Het gaat om de volgende rapporten:
- rapport van RDSC, onderdeel van Cockerill Sambre, als onder 2.7. vermeld;
- rapport van VOM, in opdracht van Stramit c.s., als onder 2.10 vermeld;
- rapport van BDA, in opdracht van Stramit c.s. en Profine, als onder 2.17. vermeld;
- rapport van COT, in opdracht van Stramit c.s., als onder 2.19 vermeld;
- rapport van COT, in opdracht van Stramit c.s., als onder 2.20 vermeld;
- rapport van ArcelorMittal Research and Development, onderdeel van ArcelorMittal, als onder 2.21 vermeld;
- rapport van Saretec, in opdracht van ArcelorMittal c.s., als onder 2.22 vermeld.
4.6. In alle rapporten wordt de corrosie van (eerst) het zink en (daarna) het staal verklaard door vocht dat vanuit de EPS-kern doordringt door de backcoating. De backcoating heeft geen corrosiewerende eigenschappen. In alle rapporten, ook die waarop Stramit c.s. haar stellingen en vorderingen baseert, wordt aangenomen dat dit niet nodig is en partijen terecht een dergelijke eigenschap niet zijn overeengekomen. In weerwil hiervan stelt Stramit c.s. dat ArcelorMittal c.s. een corrosiewerende backcoating had moeten gebruiken, althans haar deze als specificatie had moeten adviseren op grond van de ervaringen van ArcelorMittal met de panelen van een andere producent, de zogenaamde Unidek-panelen. In dat verband wijst zij op het onder 2.5. vermelde vergaderverslag, en zou ook de beantwoording van een vraag aan BDA naar andere producenten van vergelijkbare panelen (zie hiervoor onder 2.17.) naar deze problematiek verwijzen. Uit de vermelde rapporten volgt echter niet dat de delaminatie is veroorzaakt door het niet toepassen van een corrosiewerende backcoating of dat deze door een corrosiewerende backcoating had kunnen worden voorkomen, in zoverre een corrosiewerende backcoating al zou bestaan, wat in ieder geval ArcelorMittal c.s. heeft betwist. De stelling dat ArcelorMittal c.s. een corrosiewerende backcoating had moeten adviseren en/of had moeten toepassen, wordt dan ook niet gevolgd.
4.7. In de rapporten wordt het ontstaan van de delaminatie en de betekenis van de daarbij aangetroffen corrosie verschillend verklaard. VOM en COT menen dat de delaminatie het gevolg is van een slecht hechtende backcoating door een onvoldoende voorbehandeling van het verzinkte staal voorafgaand aan het aanbrengen ervan. In de ruimte die aldus tussen de backcoating en het staal ontstaat, vormt zich een vochtig milieu waarin eerst het zink en uiteindelijk het staal gaat corroderen.
4.8. RDSC, BDA, ArcelorMittal Research and Development en Saretec komen tot de vaststelling dat de delaminatie niet de oorzaak maar het gevolg is van de aangetroffen corrosie. Het corrosieproces leidt tot een volumevergroting, waardoor de backcoating uiteindelijk loskomt van het staal.
4.9. Stramit c.s. sluit zich aan bij de conclusies in de rapporten van VOM en COT, immers gaan deze uit van een slecht hechtende backcoating waarvoor Profine, althans ArcelorMittal c.s. verantwoordelijk zou zijn. Daartegenover verdedigen Profine en ArcelorMittal c.s. de onder 4.6. vermelde conclusie in de rapporten van RDCS en BDA. ArcelorMittal c.s. beroept zich daarnaast op de conclusies in de door haar in het geding gebrachte rapporten van ArcelorMittal Research and Development en Saretec.
Profine
4.10. Het rapport van BDA is een bindende vaststelling in de zin van artikel 7:900 BW, althans voor zover het de relatie tussen Stramit c.s. en Profine betreft. Te dien aanzien wordt verwezen naar de onder 2.16. vermelde opdracht aan de deskundige, waarin wordt bevestigd dat de uitkomst van diens rapport “voor beide partijen bindend zal zijn voor wat betreft de feitelijk technische aspecten van deze zaak.”
4.11. De uitkomst van het door BDA uitgevoerde onderzoek is dat vocht vanuit de EPS-kern door de backcoating dringt waardoor de verzinkte bovenstaalplaat gaat corroderen. Daardoor komt de backcoating en de daaraan geplakte EPS-kern los te liggen van de bovenstaalplaat, waarbij is vermeld dat de kwaliteit van de hechting van de backcoating een rol kan spelen. Als de hechting minder goed is, zal blaasvorming, geïnitieerd door de corrosie, eerder optreden en zich ook gemakkelijker uitbreiden, juist in die gebieden waar de hechting van de backcoating plaatselijk verschilt. Dit laatste kan volgens BDA het gevolg zijn van een onvoldoende voorbehandeling of ontvetting van het staal voorafgaand aan het aanbrengen van de backcoating.
4.12. Volgens Stramit c.s. geeft het rapport van BDA geen adequate verklaring voor de delaminatieproblematiek omdat het enkele belangrijke vragen onbeantwoord laat. Uit het rapport blijkt niet in welke mate de delaminatieproblematiek is veroorzaakt door een slecht hechtende backcoating. Voorts wordt uit het rapport niet duidelijk of de corrosie is ontstaan als gevolg van de onthechting of juist andersom, de onthechting het gevolg is van corrosie. Volgens Stramit c.s. maakt het rapport niet duidelijk in hoeverre de omvang van de delaminatieproblematiek mede door een slecht hechtende backcoating is veroorzaakt. In dat verband spreekt zij van een onvoldragen onderzoek. Dit gaf haar reden voor een opdracht aan COT voor een “aanvullend onderzoek”.
4.13. De conclusie van dat aanvullend onderzoek door COT is dat de blaasvorming niet door corrosie is ontstaan maar de corrosie juist het gevolg is van de blaasvorming, kennelijk ontstaan door een onvoldoende voorbehandeling van het verzinkte staal. De aldus ontstane blazen vormen een soort spouw waarin een vochtig milieu ontstaat waarin de zinklaag van de bovenstaalplaat kan corroderen. De conclusie van COT is derhalve dat de delaminatie niet het gevolg, maar de oorzaak is van de corrosie.
4.14. Uit het rapport van BDA kan inderdaad niet worden opgemaakt of, en in welke mate, een slecht hechtende backcoating heeft bijgedragen aan de omvang van de delaminatieproblematiek, immers is in het rapport vermeld dat bij een slecht hechtende backcoating blaasvorming, geïnitieerd door corrosie, eerder optreedt en zich ook gemakkelijker kan uitbreiden, maar is geen kwantificering daarvan gegeven in relatie tot de omvang van de delaminatieproblematiek. Dat betekent echter niet dat thans, zoals door Stramit c.s. wordt bepleit, van de conclusies in het rapport van COT moet worden uitgegaan. De bevindingen van COT zijn namelijk niet aanvullend op die van BDA maar zijn wat betreft de oorzaak van de delaminatie daaraan tegengesteld. Volgens COT wordt de delaminatie immers veroorzaakt door een slecht hechtende backcoating terwijl BDA, waarover zij in haar rapport zeer duidelijk is, de corrosie als oorzaak daarvan geeft.
4.15. Als hiervoor overwogen is de uitkomst van het rapport bindend, terwijl het rapport van COT niet als een aanvulling daarop kan worden aangemerkt. Van betekenis is daarbij dat een bindende vaststelling ingevolge artikel 7:904 lid 1 BW vernietigbaar is indien deze in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, maar dat Stramit c.s. zich op de vernietiging niet heeft beroepen en overigens de bevoegdheid daartoe lijkt te zijn vervallen gelet op de daarvoor staande verjaringstermijn van drie jaar zoals volgend uit artikel 3:52 BW.
4.16. Omdat het rapport van BDA geen bevestiging geeft voor de aan de vorderingen van Stramit c.s. ten grondslag liggende stelling van een slecht hechtende backcoating als oorzaak of als bijdrage aan de omvang van de delamininatieproblematiek, liggen deze, in zoverre deze Profine betreffen, voor afwijzing gereed. Dat geldt evenzeer voor zover de vorderingen gegrond zijn op een aansprakelijkheid van Profine voor een handelen van ArcelorMittal c.s. op grond van artikel 6:171 BW. Los van de omstandigheid dat artikel 6:171 BW toepassing mist omdat ArcelorMittal c.s. het bovenstaal niet heeft geproduceerd als deelnemer aan de bedrijfsuitoefening van Profine maar als een toeleverancier die buiten de bedrijfsorganisatie van Profine staat, is ook indien aansprakelijkheid van ArcelorMittal c.s. voor de delaminerende dakpanelen zou komen vast te staan, Profine daarvoor niet alsnog, dus ondanks de bindende vaststelling van de schadeoorzaak als hiervoor vermeld, op grond van het meergenoemde artikel aansprakelijk. De bindende vaststelling van de schadeoorzaak als voormeld had immers de strekking een einde te maken aan elke discussie over de oorzaak van de schade en daarmee de aansprakelijkheid daarvoor. In een te zijner tijd te wijzen eindvonnis zal afwijzing van de vorderingen jegens Profine volgen.
ArcelorMittalc.s.
4.17. ArcelorMittal c.s. is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het rapport van BDA. Hierdoor is Stramit c.s. in haar relatie tot ArcelorMittal c.s. daaraan niet gebonden, althans niet in de zin van een vaststelling ex artikel 7:900 BW. In die relatie is het rapport in beginsel van gelijke waarde als de andere hiervoor vermelde rapporten, ware het niet dat het BDA rapport het enige is dat tot stand is gekomen tussen partijen met tegengestelde belangen en bovendien het onderzoek door BDA met de nodige waarborgen is omkleed, waaronder de aan betrokkenen geboden mogelijkheid om naar aanleiding van het conceptrapport aanvullende vragen te stellen of opmerkingen te maken, waarvan Stramit c.s. ook gebruik heeft gemaakt. Daarentegen is het rapport van COT eenzijdig, in opdracht van uitsluitend Stramit c.s. tot stand gekomen. Niettemin kan het rapport van COT doen twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het rapport van BDA, en daarmee een nieuw of ander onderzoek noodzakelijk maken.
4.18. Het rapport van COT leidt tot die twijfel. COT komt na een uitvoerig en in het rapport verantwoord onderzoek tot de conclusie dat de delaminatie het gevolg is van een slecht hechtende backcoating. Haar analyse is dat door spanningen (zowel trek- als schuifspanningen) als gevolg van thermische belastingen, onder meer verband houdende met verschillende uitzettingscoëfficiënten, een ruimte is ontstaan tussen de backcoating en het staal. In die ruimte zal de waterdampspanning aanvankelijk gelijk zijn aan die van de andere kant van de coating. Oplosbare componenten die na de voorbehandeling voorafgaand aan het aanbrengen van de coating op het zinkoppervlak zijn achtergebleven, zullen echter water onttrekken aan de waterdamp in de ruimte waardoor de relatieve vochtigheid in die ruimte plaatselijk lager is dan die aan de andere zijde van de coating waardoor waterdamp door de backcoating heen wordt aangetrokken. De waterverzameling die aldus in die ruimte ontstaat, leidt tot een voortschrijdende corrosie van het zink en uiteindelijk van het onderliggende staal.
4.19. Steun voor de conclusies van COT is te vinden in de vaststelling (door VOM) dat plaatselijk sprake is van een onthechting zonder corrosie, hetgeen mogelijk op het eerste stadium in het hiervoor beschreven proces duidt. Steun voor de conclusies van COT is verder te vinden in de omstandigheid dat, zoals ook BDA heeft vastgesteld, de corrosievorming op het midden van de plaat het grootst is, door COT verklaard door het feit dat de door haar beschreven spanningen op die plaats het grootst zijn.
4.20. Aan de conclusies van COT doet af de waarneming door BDA dat het zink en/of het staal plaatselijk is gecorrodeerd, zonder dat de backcoating is opgebold c.q. is losgekomen van het staal.
4.21. ArcelorMittal c.s. stelt dat van het rapport van COT niet kan worden uitgegaan omdat daarin geen verklaring is gegeven voor de herkomst van het vocht. Zoals echter hiervoor is overwogen, is daarvoor in het rapport een verklaring gegeven, namelijk dat het vocht vanaf de onderzijde door de backcoating is doorgedrongen. Waar het vocht oorspronkelijk vandaan komt is in verband met het door COT beschreven corrosieproces niet van belang. Mogelijk is de hoeveelheid ervan van betekenis. De vraag of en in welke mate die hoeveelheid van betekenis is voor dit proces, is door de diverse deskundigen niet beantwoord. De stelling van ArcelorMittal c.s. dat er in de panelen helemaal geen vocht behoort te zitten, wordt door geen van de rapporten ondersteund, namelijk wordt in alle rapporten onderkend dat er altijd vocht in het paneel aanwezig is, is het niet in verband met de productie van het EPC dan is het wel in verband met de verlijming ervan.
4.22. ArcelorMittal c.s. stelt verder dat COT en VOM de suggestie dat het staal niet voldoende zou zijn voorbehandeld, niet hebben onderzocht. Zij stelt dat voor een onvoldoende voorbehandeling geen bewijs is, waarvoor zij onder meer wijst op het rapport van BDA. ArcelorMittal c.s. wordt daarin niet gevolgd. BDA heeft de mogelijkheid van een slecht hechtende backcoating juist nadrukkelijk in aanmerking genomen, waaraan niet afdoet dat zij het niet als oorzaak van de delaminatie beschouwt, maar als een factor die ertoe leidt dat de delaminatie versneld kan optreden of uitbreiden. Dat RDCS na onderzoek geen slecht hechtende backcoating heeft vastgesteld, zoals door ArcelorMittal c.s. is aangevoerd, is onvoldoende om van de goede hechting van alle in deze betrokken panelen uit te gaan. Overigens lijkt voor de hand te liggen dat de kwaliteit van de hechting niet meer kan worden onderzocht op die plaatsen waar de delaminatie reeds is opgetreden, maar een deskundige zal daarop een antwoord moeten geven.
4.23. Zoals vermeld zijn er, ondersteund door de diverse rapporten, verschillende verklaringen voor de oorzaak van de delaminatie. De conclusies van COT en de onderbouwing ervan zijn op het eerste gezicht zodanig solide dat daaraan niet zonder meer voorbij kan worden gegaan. Hetzelfde geldt voor de conclusies en de onderbouwing ervan door BDA, waarbij van betekenis is dat dit onderzoek, anders dan dat van COT, tussen partijen met tegengestelde, belangen tot stand is gekomen en de totstandkoming met de nodige waarborgen is omkleed.
4.24. De rechtbank acht het daarom voorshands nodig een deskundigenbericht in te winnen naar allereerst de juistheid van de conclusies en onderbouwingen van COT en VOM. Een eigen onderzoek door een deskundige naar de oorzaak is vooralsnog niet aan de orde. Vooralsnog dient het onderzoek zich tot de rapporten van COT en VOM te beperken, immers zijn de stellingen van Stramit c.s. ten aanzien van de onthechting van de backcoating uitsluitend op die rapporten gegrond. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.25. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van corrosiebescherming en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
1. Wat is uw oordeel over de onderzoeken zoals door COT en VOM zijn uitgevoerd?
2. Wat is uw oordeel over de conclusies zoals door COT en VOM in hun rapporten zijn getrokken?
3. Worden de conclusies in de rapporten van COT en VOM gedragen door de door hen uitgevoerde onderzoeken?
4. Is de dampdruk in de EPS-kern van belang voor de mate van roestvorming aan de verzinkte bovenstaalplaat, en zo ja in welke mate?
5. Is het mogelijk dat de verzinkte staalplaat corrodeert, ook zonder een daaraan voorafgaande onthechting van de backcoating op die plaats?
6. Welke eisen mogen en/of moeten in zijn algemeenheid aan een hechting van een backcoating worden gesteld, en bestaat daarvoor een algemene of specifieke norm?
7. Waaruit zou de voorbehandeling moeten bestaan in verband met een algemene of specifieke norm als hiervoor bedoeld?
8. Welke invloed heeft de samenstelling van het staal en het zink in dat verband?
9. Welke invloed heeft de samenstelling en/of dikte van de backcoating in dat verband?
10. Is een onderzoek naar de hechting van een backcoating mogelijk, ook op die plaatsen waar de onderzijde van het verzinkte staal reeds is gecorrodeerd en/of heeft losgelaten en zo ja, op welke wijze?
11. Kan het verzinkte staal worden onderzocht op de daaraan gegeven voorbehandeling, ook op die plaatsen waar de onderzijde van het verzinkte staal reeds is gecorrodeerd of losgelaten en zo ja, op welke wijze?
12. Kan de hechting van de backcoating van de afzonderlijke platen uitwendig, dus zonder destructie van de platen, worden onderzocht en zo ja, op welke wijze?
13. Is er een correlatie tussen de hoeveelheid water of waterdamp in de platen en (het voortschrijden) van het corrosieproces?
14. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
4.26. Afhankelijk van de beantwoording van deze vragen kan mogelijk, na een verdere beoordeling ervan in een vonnis, een verdere deskundigeninstructie volgen
4.27. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door Stramit c.s. moeten worden betaald.
4.28. Met het voornemen als hiervoor vermeld, wordt voorbij gegaan aan het verweer van ArcelorMittal c.s. dat de vordering is verjaard, Stramit c.s. haar rechten heeft verwerkt en/of Stramit c.s niet aan haar klachtplicht heeft voldaan. Stramit heeft naar aanleiding van een eerste delaminatieklacht in Beek en Donk direct een melding – zie hiervoor onder 2.7. – gedaan bij Cockerill-Sambre, waarna de laatste de klacht heeft laten onderzoeken door het aan haar gelieerde RDCS. De inhoud van het naar aanleiding daarvan opgemaakte rapport geeft geen reden om daarvoor een aansprakelijkheid voor Cockerill-Sambre aan te nemen. Evenwel was Cockerill-Sambre (thans ArcelorMittal c.s.) hierdoor direct bekend met de problemen. Dat aanvankelijk alleen Stramit en niet Isobouw heeft geklaagd is wat betreft de positie van Isobouw van geen betekenis. Stramit en Isobouw zijn zustervennootschappen en trokken bij de productie en de verkoop van de panelen gezamenlijk op. ArcelorMittal c.s. was hiermee bekend. Met deze stand van zaken ligt in een klagen van Stramit tevens een klagen van Isobouw besloten, althans had ArcelorMittal dit tevens als een klagen van Isobouw moeten begrijpen.
4.29. Vervolgens heeft Stramit c.s. zich in verband met nieuwe klachten steeds tot Profine gewend, diens verzekeringsdeskundigen en diens advocaat. Zij heeft er bij Profine op aangedrongen informatie te verstrekken over de productieketen bij ArcelorMittal c.s. Meer specifiek heeft zij gevraagd haar te informeren over welke vennootschap van ArcelorMittal verantwoordelijk was voor de productie van het staal en voor het backcoaten ervan. Hiervoor wordt verwezen naar de onder 2.12., 2.14. en 2.15. vermelde correspondentie. Uit deze niet door Arcelor weersproken correspondentie volgt dat zij door Profine op de hoogte werd gehouden van de stand van zaken, alsmede bekend was met het verzoek van Stramit c.s. om in verband met de daaraan gerelateerde aansprakelijkheid, over de productieketen bij ArcelorMittal c.s. te worden geïnformeerd. Ondanks sommaties zijdens Profine, heeft ArcelorMittal c.s. de informatie niet eerder gegeven dan in haar conclusie van antwoord, in die zin dat zij thans heeft bevestigd dat het staal door Cockerill Sambre, thans ArcelorMittal Belgium N.V. (gedaagde sub 2) is geproduceerd en ook gecoat, maar door Disteel Cold, thans ArcelorMittal Steel Coat Europe S.A. (gedaagde sub 4) aan Profine is verkocht. Het niet (tijdig) geldend maken van de vorderingen jegens ArcelorMittal c.s. vloeit derhalve voort uit een omstandigheid die aan ArcelorMittal c.s. moet worden toegerekend, waardoor het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat deze zich erop zou mogen beroepen dat de termijn voor de verjaring eerder een aanvang heeft genomen dan dat Stramit c.s. bekend is geworden met de mogelijk aansprakelijke partij. Aangenomen moet daarom worden dat de verjaringstermijn niet eerder een aanvang heeft genomen dan vanaf het moment waarop ArcelorMittal c.s. duidelijkheid heeft gegeven over de rol van de afzonderlijke vennootschappen bij het productieproces. Evenmin is met het voorgaande sprake van de door ArcelorMittal c.s. bepleite rechtsverwerking en/of een niet tijdig protesteren in de zin van artikel 6:89 BW, het laatste voor zover het daarin bepaalde al van toepassing zou zijn gelet op de omstandigheid dat de beweerde aansprakelijkheid van ArcelorMital c.s. uitsluitend is gebaseerd op een onrechtmatig handelen. ArcelorMittal c.s. wist van de aanhoudende problemen en door de vermelde correspondentie was zij ermee bekend dat zij in verband met de vermelde aansprakelijkheid nog altijd in het vizier van Stramit c.s. was.
4.30. Mogelijk dient de door ArcelorMittal c.s. in haar conclusie van antwoord gegeven informatie reeds te leiden tot een afwijzing van vorderingen jegens een aantal van de in de deze procedure betrokken vennootschappen. Tijdens de comparitie van partijen werd niet toegekomen aan een weerwoord van Stramit c.s. in dat verband. Daarvoor zal, bij enige gelegenheid en voor zover dan nog van belang, haar nog gelegenheid worden gegeven. In ieder geval zou daartoe een mogelijkheid bestaan in een door haar te zijner tijd te nemen conclusie na deskundigenbericht.
4.31. Met het voorgaande wordt nog niet toegekomen aan een beoordeling van de stellingen van partijen ten aanzien van de schade die in verband met de delaminatie door Stramit c.s. is geleden of zal worden geleden.
4.32. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 9 januari 2013 voor het nemen van een akte door Stramit c.s. en ArcelorMittal c.s. waarin zij zich uitlaten over het voornemen een deskundige te benoemen, op de wijze zoals hiervoor onder 4.24 vermeld,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman, mr. S.C.P. Giesen en mr. J.M. Graat en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2012.