ECLI:NL:RBARN:2012:BY5730

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
819847 Cv Expl. 12-3053
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsverwerking in arbeidsgeschil tussen werknemer en werkgever over loonbetaling en terugvordering

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Arnhem, stond de rechtsverwerking centraal in een arbeidsgeschil tussen een werkneemster en haar werkgever. De werkneemster, in dienst van de werkgever sinds 1 maart 2005, vorderde een aanvulling van haar loon, omdat zij meende dat zij in strijd met de Wet minimumloon was uitbetaald. De werkgever voerde aan dat de werkneemster te veel was betaald en vorderde dit bedrag terug. De kantonrechter oordeelde dat door het tijdsverloop en de omstandigheden, waaronder e-mails van 2007, de werkneemster gerechtvaardigd vertrouwen had gewekt bij de werkgever dat zij haar aanspraak niet meer zou geldend maken. Hierdoor was er sprake van rechtsverwerking, wat leidde tot afwijzing van de vorderingen van de werkneemster in conventie. De vordering in reconventie van de werkgever werd eveneens afgewezen, omdat de werkneemster ook hier gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de werkgever geen aanspraak meer zou maken op terugvordering van het teveel betaalde loon. De kantonrechter wees beide vorderingen af en veroordeelde de werkneemster in de proceskosten van de werkgever.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
burgerlijk recht, sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 819847 \ CV EXPL 12-3053 \ 199 \ 392
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[werkneemster]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
gemachtigde Stichting Achmea Rechtsbijstand
tegen
[werkgeefster]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
gemachtigde DAS Rechtsbijstand
Partijen worden hierna [werkneemster] en [werkgeefster] genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 augustus 2012 en de daarin genoemde processtukken
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 30 oktober 2012.
2. De feiten
2.1. [werkgeefster] drijft de eenmanszaak “[naam eenmanszaak]”. [werkneemster] is op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst per 1 maart 2005 in dienst getreden van [werkgeefster]. In de arbeidsovereenkomst is in artikel 3 en 4 bepaald:
De werknemer wordt voor twee uur per week aangenomen in de functie van secretarieel medewerkster. Deze werkzaamheden worden in de praktijk van werkgever verricht. Daarnaast zal de werknemer nog 15 uur per week een telefonische bereikbaarheidsservice ten behoeve van werkgever verzorgen. Deze werkzaamheden kan de werknemer van uit huis verrichten.
De overeengekomen vergoeding bedraagt € 400,00 bruto per maand.
Dit bedrag is gebaseerd op een bruto uurvergoeding van € 9,73 voor secretariële werkzaamheden en € 4,86 (50%) voor de telefonische bereikbaarheid.
2.2. Aan [werkneemster] is gedurende het dienstverband een bedrag van € 400,00 bruto per maand aan loon betaald.
2.3. In een e-mail van 29 januari 2007 schrijft [werkneemster] aan [werkgeefster] en (in cc) aan de door [werkgeefster] ingeschakelde accountant de heer [X] (hierna: ‘[X]):
Hoi [voornaam werkgeefster],
Mijn laptop doet het weer en dus reageer ik nog even i.v.m. een reactie van mijn accountant n.a.v. de uitleg die [X] heeft gegeven over mijn wettelijke inhoudingen per 1 januari 2007.
Nu begrijp ik waarom er onduidelijkheid is want mijn accountantsbureau is er bij jullie uitgegaan van een wettelijk minimum salaris voor een 18 jarige.
Dit zou voor iemand van mijn leeftijd het wettelijke minimumsalaris van een 24 jarige moeten zijn !
Volgens [Y] die dit voor mij hebben berekend heb ik dus niet het juiste wettelijke salaris wat ik zou moeten ontvangen!
We komen hier samen wel uit,… bespreek het rustig met jouw eigen accountant en dan hoor ik het wel van je…
2.4. In een e-mail van dezelfde datum schrijft [X] aan [werkgeefster] en (in cc) [werkneemster]:
[voornaam werkgeefster], [voornaam werkneemster],
Ik kan het verhaal van [voornaam werkneemster] cq van [Y] absoluut niet onderschrijven.
[voornaam werkneemster] ontvangt een vergoeding van € 9,73 per uur voor haar werkzaamheden in jouw praktijk en een vergoeding van € 4,86 (50%) voor telefonische bereikbaarheid thuis. Zo is het ook overeengekomen tijdens het aangaan van het dienstverband. Waarschijnlijk gaat Van [Y] uit van het brutosalaris gedeeld door het aantal uren maar houdt er dan geen rekening mee dat de uren die [voornaam werkneemster] thuis maakt anders gewaardeerd worden. Ik denk dat [voornaam werkneemster] alleen de loonstrook heeft laten controleren en niet de arbeidsovereenkomst heeft laten zien.
Het wettelijk minimumloon (bruto) is € 1.300,80 voor 173,33 uren per maand. Dit is een uurvergoeding van € 7,50 bruto en dit ligt dus beduidend lager dan de vergoeding van € 9,73 die [voornaam werkneemster] nu ontvangt.
2.5. In 2011 hebben partijen overleg gevoerd over beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Zij hebben daarover geen overeenstemming bereikt. [werkgeefster] heeft daarop het UWV toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen te mogen opzeggen. Het UWV heeft die toestemming, na een procedure waarin [werkneemster] verweer heeft gevoerd, verleend waarna [werkgeefster] de arbeidsovereenkomst tegen 31 december 2011 heeft opgezegd.
3. De vordering en het verweer in conventie
3.1. [werkneemster] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [werkgeefster] tot:
a. betaling aan [werkneemster] van een bedrag van € 20.938,10 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente vanaf 8 december 2011;
b. afgifte van een loonspecificatie met daarin het overzicht van de berekening van de eindafrekening;
c. betalingen van de kosten van deze procedure.
3.2. [werkneemster] legt aan de vordering ten grondslag dat vanaf aanvang tot einde dienstverband in strijd met de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is uitbetaald. Het bedrag van € 4,86 dat is uitbetaald voor de vijftien uur per week dat zij telefonisch bereikbaar was, ligt beneden het geldende minimumloon. [werkneemster] vordert aanvulling van het bedrag tot het overeengekomen uurloon van € 9,73 vanaf, in verband met verjaring, 8 december 2006 tot en met 31 december 2011.
3.3. [werkgeefster] voert gemotiveerd verweer waarop hierna, waar nodig, wordt ingegaan.
4. De vordering en het verweer in reconventie
4.1. [werkgeefster] vordert veroordeling van [werkneemster], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van:
primair: een bedrag van € 3.015,70 bruto;
subsidiair: een bedrag van € 8.727,24 bruto;
meer subsidiair: een bedrag van € 14.945,50 bruto.
4.2. [werkgeefster] legt aan de vordering ten grondslag dat [werkneemster] iedere week van het dienstverband twee uur teveel betaald heeft gekregen. Voor de uren dat zij op kantoor werkte ontving zij zowel het daarvoor geldende uurloon ad € 9,73 bruto als het uurloon ad € 4,86 bruto voor telefonische bereikbaarheid. Het teveel betaalde vanaf 8 december 2006 tot en met 31 december 2011, vermeerderd met vakantiegeld, vordert [werkgeefster] van [werkneemster]. Het primair gevorderde geldt indien wordt geoordeeld dat een uurloon van € 4,86 bruto voor de uren van telefonische bereikbaarheid geldt, het subsidiaire wanneer voor die uren wordt uitgegaan van het minimumloon en het meer subsidiaire wanneer (ook) voor die uren wordt uitgegaan van een uurloon van € 9,73 bruto.
4.3. [werkneemster] voert gemotiveerd verweer waarop hierna, waar nodig, wordt ingegaan.
5. De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
5.1. Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk.
5.2. Het meest verstrekkende verweer van [werkgeefster] is een beroep op rechtsverwerking. De kantonrechter bespreekt dat verweer daarom als eerste. Voor het aannemen van rechtsverwerking is enkel tijdsverloop of enkel stilzitten door de gerechtigde onvoldoende (onder meer HR 26 maart 1999, NJ 1999/445). Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij (i) bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij (ii) de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (HR 29 september 1995, NJ 1996/89 en HR 24 april 1998, NJ 1998/621).
5.3. [werkgeefster] heeft het onder (i) genoemde geval aan haar verweer ten grondslag gelegd. Gelet daarop en omdat niets gesteld of gebleken is van benadeling van [werkgeefster] als hiervoor bedoeld, wordt (enkel) geoordeeld over de vraag of bij [werkgeefster] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [werkneemster] haar gestelde aanspraak niet meer geldend zou maken.
5.4. Van belang zijn in dat kader de hiervoor onder 2.3. en 2.4. geciteerde e-mails van 29 januari 2007. De (uur-)vergoeding voor de ‘beschikbaarheidsuren’ is daarin expliciet aan de orde gekomen. Onweersproken is dat [werkneemster] daarop na de e-mail van [X] nimmer bij [werkgeefster] op is teruggekomen.
5.5. [werkneemster] heeft gesteld dat zij het niet verder ter sprake heeft gebracht omdat zij bang was haar baan te verliezen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan die stelling, zonder nadere toelichting die niet door [werkneemster] is gegeven, niet zonder meer dienen als rechtvaardiging voor haar stilzitten nu zij ter comparitie tevens heeft verklaard dat zij na de datum van de e-mails meerdere malen bij [werkgeefster] wel – kennelijk meer in zijn algemeenheid – om loonsverhoging heeft gevraagd, welk verzoek door [werkgeefster] werd geweigerd.
5.6. Wat daarvan verder zij, het door [werkneemster] gestelde beletsel om de in haar ogen verschuldigde hogere uurvergoeding aan de orde te stellen bestond in ieder geval niet meer medio 2011 toen partijen met elkaar hebben onderhandeld over de voorwaarden voor beëindiging van het dienstverband. [werkneemster] wist toen immers dat [werkgeefster] hoe dan ook voornemens was de arbeidsovereenkomst te laten eindigen. Onweersproken is echter dat [werkneemster] destijds deze kwestie niet ter sprake heeft gebracht. Dat heeft zij ook niet gedaan in het kader van de bij het UWV gevoerde procedure, waarin [werkneemster] wel (op andere punten) verweer heeft gevoerd.
5.7. De kantonrechter is van oordeel dat [werkgeefster] er, gelet op het tijdsverloop, het stilzitten van [werkneemster] en op voornoemde bijzondere omstandigheden die zich in de tussentijd hebben voorgedaan, gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [werkneemster] haar gestelde aanspraak op het hogere uurloon voor de ‘beschikbaarheidsuren’ niet meer geldend zou maken. Naar het oordeel van de kantonrechter is derhalve sprake van rechtsverwerking. Daarom wordt de vordering in conventie afgewezen.
5.8. Met betrekking tot de vordering in reconventie is de kantonrechter van oordeel dat, voor zover de door [werkneemster] voor de op kantoor gewerkte uren ontvangen ‘dubbele’ beloning niet reeds in artikel 4 van de arbeidsovereenkomst besloten ligt, daarvoor hetzelfde geldt als hiervoor in conventie geoordeeld. [werkneemster] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [werkgeefster] het in haar ogen teveel betaalde niet van haar zou terugvorderen. Immers, gesteld noch gebleken is dat [werkgeefster] op een van voornoemde momenten – in 2007 en/of in 2011 – of enig ander moment vóór deze procedure jegens [werkneemster] een aanspraak in dat kader heeft doen gelden.
5.9. De vorderingen in conventie als in reconventie worden afgewezen. [werkneemster] wordt in conventie in het ongelijk gesteld en dient daarom de proceskosten te dragen. [werkgeefster] wordt in reconventie in het ongelijk gesteld en dient daarom de proceskosten te dragen. Omdat geen conclusie van antwoord in reconventie is genomen en voorts de vorderingen in conventie en reconventie nauw met elkaar samenhangen, worden die kosten op een half punt aan salaris voor de gemachtigde voor de comparitie gesteld.
6. De beslissing
De kantonrechter
in conventie
6.1. wijst de vordering af;
6.2. veroordeelt [werkneemster] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [werkgeefster] begroot op € 800,00 aan salaris voor de gemachtigde;
6.3. verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
6.4. wijst de vordering af;
6.5. veroordeelt [werkgeefster] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [werkneemster] begroot op € 150,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op